Johann Michael Bach
Herr, wenn ich nur dich habe (JMB3)
Motet
Geschreven voor Rouwplechtigheid
Voor het eerst uitgevoerd: 14 nov 1690
Koor SATTB orkest cont
Totaal 1 delen, 1 koorwerk
Vertaling: Ria van Hengel
uit het Alt-Bachische Archiv, ABA I/6
Bespreking
Ook in zijn vijfstemmig motet Herr, wenn ich nur dich habe combineert Johann Michael Bach (1648 - 1694) bijbel en koraal. Het motet is tweedelig.
In het eerste en lange deel zijn er onderscheiden rollen voor de sopraan en de overige vier stemmen. De sopraan zingt vier coupletten van het koraal Ach Gott wie manches Herzeleid (Martin Moller, 1590) op een lichtelijk versierde maar goed herkenbare versie van de melodie daarvan; achtereenvolgens de coupletten 13, 6, 7 en 15. De vier overige, lagere stemmen verbinden en begeleiden deze vier coupletten met telkens één regel van Psalm 73, de verzen 25-26 waaraan het motet zijn titel ontleent.
Tenslotte zingen allen tesamen een eenvoudige vijfstemmige harmonisering van het achttiende couplet van Mollers lied.
In zijn Bachbiografie (1873/1880) wijdt Philipp Spitta (1841-1894) uitvoerige, kritische besprekingen aan werken van Bachs voorzaten; ik maak die bij ‘andere besprekingen’ toegankelijk (in het Duits) onder de initialen PS. |
1. Koor
SATTB, continuo
(ATTB) Herr, wenn ich nur dich habe, | Heer, als ik u maar bezit, |
(S) Jesu, du edler Bräutgam werth, | (S) Jezus, edele bruidegom, |
mein höchste Zierd auf unser Erd | mijn hoogste sieraad op onze aarde, |
an dir allein ich mich ergötz | alleen in u verheug ik mij, |
weit über alle goldne Schätz. | veel meer dan in alle gouden schatten. |
(ATTB) so frage ich nichts, nach Himmel und Erden. | dan vraag ik niet naar hemel of aarde. |
(S) Es kann kein Trauren seyn so schwer, | Hoe zwaar het verdriet ook is, |
dein süsser Nahm' erfreut vielmehr. | uw zoete naam schenkt blijdschap. |
Kein Elend kann so bitter seyn, | Hoe bitter de ellende ook is, |
sein süssen Nahm' der lindert's fein. | zijn zoete naam verzacht die. |
(ATTB) Wenn mir gleich Leib und Seele verschmacht, | Ook al versmachten mijn lichaam en mijn ziel, |
(S) Ob mir gleich Leib und Seel verschmacht, | Ook al versmachten mijn lichaam en mijn ziel, |
so weisst du Herr, dass ich’s nicht acht. | u weet, Heer, dat ik het mij niet aantrek. |
Wenn ich dich hab, so hab ich wohl, | Als ik u bezit, dan bezit ik dat |
was mich dort ewig erfreuen soll. | wat mij daarginds eeuwig zal verheugen. |
(ATTB) so bist du doch Gott, | toch bent u God, |
(S) Wenn ich in Nöthen bet und sing, | Als ik in nood bid en zing, |
so wird mein Herz recht guter Ding; | dan wordt mijn hart vrolijk; |
dein Geist bezeugt dass solches frey | uw geest verzekert mij dat dat |
des ewgen Lebens Vorschmack sey. | de voorsmaak van het eeuwige leven is. |
(ATTB) allezeit meines Herzens Trost und mein Theil | eeuwige troost van mijn hart en mijn erfdeel. |
(tutti) Erhalt mein Herz im Glauben rein, | Maak dat mijn hart in het geloof blijft, |
so leb' und sterb' ich dir allein, | dan leef en sterf ik voor u alleen, |
Jesu, mein Trost, hör' mein Begier, | Jezus, mijn troost, luister naar mijn verlangen, |
o mein Heiland wär ich bey dir. | o. mijn Heiland, was ik maar bij u. |