Johann Michael Bach
Auf, lasst uns den Herren loben (JMB14)
Cantate
Geschreven voor Nieuwjaar
Voor het eerst uitgevoerd: 1675?
Solisten A orkest v vla1-3 cont
Totaal 1 delen
Vertaling: Ria van Hengel
uit het Alt-Bachische Archiv, ABA II/5
beluister
Bespreking
Auf, lasset uns den Herrn loben van Johann Michael Bach (1648 - 1694) zou je op grond van zijn gemengde karakter een cantate kunnen noemen. Ze is geschreven voor een vocale alt en een strijkkwintet waarin de twee altviolen desgewenst door gamba’s vervangen zouden kunnen worden. Het vocale deel is een strofische aria, een lied met zes coupletten op dezelfde muziek; tussen de afzonderlijke regels klinken korte instrumentale intermezzi.
De cantate wordt ingeleid door een instrumentale Sonata met een buitengewoon virtuoze solopartij voor de eerste viool.
1. Aria (A)
alt, viool, altviool 1–3, continuo
Auf, laßt uns den Herren loben | Kom, laat ons de Heer loven |
für die große Wundertat, | voor het grote wonder |
weil er wider manches Toben | dat hij ons ondanks veel tumult |
uns dies Jahr geschützet hat. | dit jaar weer heeft beschermd. |
Gottes Güt’ und wahre Vatertreu | Gods goedheid en ware vadertrouw |
ist und bleibet alle Morgen neu. | zijn en blijven elke morgen nieuw. |
Andre Länder sind verheeret | Andere landen zijn verwoest |
durch den Krieg und Feuers Glut. | door oorlog en vuur. |
Wir sind blieben unversehret, | Wij zijn ongedeerd gebleven, |
Gott hält uns in seiner Hut, | goed behoedt ons |
weil die Güt’ und seine Vatertreu | omdat zijn goedheid en zijn vadertrouw |
ist und bleibet alle Morgen neu. | elke morgen nieuw zijn en blijven. |
Ach, wie sind durch Unglückswellen | Ach, hoe zijn door een zee van rampen |
viele Seel und Geist verwund’t, | velen naar ziel en geest gewond, |
Gottes gnadenreiche Quellen | maar Gods genadige bronnen |
halten uns annoch gesund, | houden ons nog gezond, |
denn die Güt’ und seine Vatertreu | want zijn goedheid en zijn vadertrouw |
ist und bleibet alle Morgen neu. | zijn en blijven elke morgen nieuw. |
Drum so laßt zu Gott uns treten, | Laten wij ons dus tot God wenden, |
daß er, wie dies Jahr geschehn, | opdat hij ons, zoals dit jaar is gebeurd, |
uns auf unser emsig Beten | als antwoord op ons ijverige bidden |
lasse seine Hülfe sehn, | zijn hulp laat zien, |
daß wir spüren, seine Güt’ und Treu | opdat wij ervaren dat zijn goedheid en zijn trouw |
bleibe bei uns alle Morgen neu. | elke morgen nieuw bij ons blijven. |
Gottes Wort’ und reine Lehre, | Mogen Gods woorden en zijn zuivere leer, |
Recht und auch Gerechtigkeit | zijn recht en zijn gerechtigheid |
ferner sich bei uns vermehre | zich bij ons blijven vermenigvuldigen |
und erschalle weit und breit, | en overal weerklinken, |
auf daß seine Güt’ und Vatertreu | opdat zijn goedheid en zijn vadertrouw |
bleibe bei uns alle Morgen neu. | elke morgen nieuw bij ons blijven. |
Wenn dann endlich durch viel Leiden | Als wij dan eindelijk na veel lijden |
wir beschließen unsern Lauf, | aan het eind van onze loopbaan komen, |
woll’ uns Gott zu seinen Freuden | moge God ons dan tot zijn vreugde |
zu sich nehmen himmelauf; | bij zich opnemen in de hemel; |
denn so bleibet seine Güt’ und Treu | want zo blijven zijn goedheid en zijn trouw |
bei uns ewig und ohn’ Ende neu. | eeuwig en eindeloos nieuw bij ons. |