Johann Christoph Bach
Herr, wende dich und sei mir gnädig (JCB14)
Cantate
Geschreven voor Rouwplechtigheid
Voor het eerst uitgevoerd: 1690?
Libretto: Bijbeltekst
Solisten ATTB orkest str cont
Totaal 3 delen, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
uit het Alt-Bachisches Archiv
downloads uitleg
Bespreking
Johann Christoph Bachs Trauermusik Herr, wende dich und sei mir gnädig is geschreven voor vier vocale solisten, alt, bas en twee tenoren, begeleid door een strijkkwintet (gesplitste altviolen), fagot en continuo. Het stuk draagt het opschrift ‘Dialogus’: drie klagende gelovigen (alt en de tenoren) die hun dood onder ogen zien (Das Grab ist da) onderhouden zich met de bas die hen als Vox Christi troost en geruststelt, . De boetvaardige stervelingen worden slechts door continuo begeleid, de Vox Christi ook door de strijkers; zijn herderlijke vermaning wordt ondersteund door een pastoraal siciliano-ritme.
Na een inleidende instrumentale Sinfonia voltrekt de dialoog zich in drie fasen die telkens worden afgesloten met Christus’ oproep Laß dir an meiner Gnade begnügen, waarna men gezamenlijk Gods lof zingt.
Allen sluiten af met het eerste couplet van Caspar Schmuckers koraal Frisch auf, mein Seel, und zage nicht, in een dansante driekwarts-maat en met een zelfstandige en opmerkelijk virtuoze strijkersbegeleiding.
De teksten van de zoekende gelovigen komen uit het Oude Testament (o.m. het boek Job en de psalmen 22 en 102), de bevrijdende teksten uit het Nieuwe Testament, in het bijzonder 2 Corinthe 12:9, Laß dir an meiner Gnade begnügen.
Wij zijn geneigd dit meerdelige stuk voor vocale concertisten en instrumentalisten als een ‘cantate’ te beschouwen; dat begrip echter kende niet alleen Christoph nog niet, zelfs Sebastian, twee generaties later reserveerde het voor een reeks recitatieven en aria’s naar Italiaanse snit waarvan hij er zelf slechts enkele componeerde.
1. Sinfonia
2. Dialogus
alt, tenor 1, tenor 2, bas, strijkers, continuo
(A, T1, T2) Herr, wende dich und sei mir gnädig | Heer, draai u om en wees mij genadig, |
denn ich rufe täglich zu dir; | want ik roep elke dag tot u, |
mein Odem ist schwach | mijn adem is zwak |
und meine Tage sind abgekürzt, | en mijn dagen zijn kort, |
das Grab ist da. | het graf wacht. |
(B) Lass dir an meiner Gnade begnügen. | Wees tevreden met mijn genade. |
(T!) Meine Gestalt ist jämmerlich und elend, | Mijn gedaante is jammerlijk en ellendig, |
die bestimmten Jahre sind kommen, | de bepaalde jaren zijn gekomen |
und ich gehe hin des Weges, | en ik wandel over de weg |
den ich nicht wiederkomme, | vanwaar ik niet terugkom, |
(A, T1, T2) das Grab ist da. | het graf wacht. |
(T2) der demütiget auf dem Auge meine Kraft | die zichtbaar mijn krachten doet afnemen |
und verkürzet meine Tage. | en mijn dagen verkort. |
(A, T1, T2) das Grab ist da. | het graf wacht. |
(A) Meine Tage sind dahin wie ein Schatten, | Mijn dagen zijn voorbijgegan als een schaduw |
und ich verdorre wie Gras, | en ik verdor als gras, |
(A, T1, T2) das Grab ist da. | het graf wacht. |
und meine Kräfte | en mijn krachten |
sind vertrocknet wie eine Scherbe. | zijn verdroogd als een scherf. |
(B) Meine Kraft ist in den Schwachen mächtig, | Mijn kracht is machtig in de zwakken, |
Lass dir an meiner Gnade begnügen. | wees tevreden met mijn genade. |
(A, T1, T2) Mein Gott, nimm mich nicht weg | Mijn God, neem mij niet weg |
in der Hälfte meiner Tage; | op de helft van mijn dagen, |
stärke deinen Knecht, | geef kracht aan uw knecht |
denn ich bin elend und arm; | want ik ben ellendig en arm, |
neige deine Ohren und erhöre mich! | neig uw oren tot mij en verhoor mij! |
(B) Ich habe dich erhöret zur angenehmen Zeit | Ik heb u verhoord op de juiste tijd |
und will deinen Tagen noch viel Jahr zusetzen; | en wil nog veel jaren aan uw dagen toevoegen, |
denn siehe, ich decke dich | want zie, ik doe u schuilen |
unter dem Schatten meiner Hände | onder de schaduw van mijn handen |
und habe dir am Tage des Heils geholfen. | en ik heb u geholpen op de dag van het heil. |
Lass dir an meiner Gnade begnügen. | Wees tevreden met mijn genade. |
(A, T1, T2) Der Herr züchtiget mich wohl, | De Heer tuchtigt mij wel, |
aber er gibt mich dem Tode nicht, | maar hij levert mij niet over aan de dood, |
denn die Toten werden dich, Herr, nicht loben, | want de doden zullen u, Heer, niet prijzen, |
noch die hinunterfahren in die Hölle, | noch zij die afdalen in de hel, |
(A, T1, T2, B) sondern wir loben den Herrn | maar wij prijzen de Heer |
von nun an bis in Ewigkeit. | van nu aan tot in eeuwigheid. |
Denn die Toten werden dich, Herr, nicht loben, | Want de doden zullen u, Heer, niet prijzen, |
noch die hinunterfahren in die Hölle, | noch zij die afdalen in de hel, |
3. Koraal
tutti
Frisch auf, mein Seel, und zage nicht, | Komaan, mijn ziel, aarzel niet, |
Gott will sich dein erbarmen; | God zal zich over je ontfermen, |
rasch’ Hilf’ will er dir teilen mit; | snelle hulp zal hij je bieden, |
er ist ein Schutz der Armen; | hij is een schild voor de armen. |
ob’s oft geht hart, im Rosengart’ | Al is het soms moeilijk, in een rozentuin |
kann man nicht allzeit sitzen. | kun je niet altijd zitten. |
Wer Gott vertraut, fest auf ihn baut, | Wie op God vertrouwt, vast op hem bouwt |
den will er ewig schützen. | die wil hij eeuwig beschermen. |