Johann Christoph Bach
Wie bist du denn, o Gott, in Zorn auf mich entbrannt (JCB1)
Cantate
Geschreven voor onbekend (sacraal)
Voor het eerst uitgevoerd: 1690?
Solisten B orkest v vla1-3 cont
Totaal 2 delen
Vertaling: Ria van Hengel
downloads uitleg
Bespreking
lamento voor bas, viool, 3 altviolen en b.c.
Johann Christoph Bach (1642-1703) was een volle neef van Johann Sebastians vader, die als organist in Eisenach een paar straten verderop woonde. Sebastian beschouwde deze achteroom als het grootste talent in zijn uitgebreide muzikale voorgeslacht; hij waardeerde "der profunde Onkel" als componist om zijn expressiviteit en inventiviteit. Veel composities van "Bach" zijn - vaak ten onrechte - aan hem toegeschreven, waaronder J.S. Bachs ‘negende motet', Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn.
Het klaaglied (lamento) Wie bist du denn etc is geschreven voor een bassolist, begeleid door continuo en een donker gekleurd strijkkwartet waarin twee altviolen spelen en geen tweede viool; de alten zouden ook door gamba's kunnen worden vervangen. Het stuk is een zustercompositie van het nog zwaarder bezette alt-lamento Ach daß ich Wassers gnug hätte.
Dit stuk toont Christoph als de meester van expressieve tekstuitbeelding waarom het nageslacht hem bewonderde. Met name de eerste c.q. soloviool fungeert als affectinstrument. Hij illustreert Eifer met driftige bewegingen, von mir selber kommen met een radeloos zoekende figuratie, fleuchst met ontwijkende, weglopende lijnen, Stoß en schlägst met de gepuncteerde ritmen die we later bij Sebastian in de Matthäus-Passion zullen tegenkomen bij de geseling. Op was forderst du doorzoekt de viool de tonale ruimte van hoog tot laag maar bij ganz allein laten alle strijkers de bas in de steek. Hij illustreert durchschwemmen met een coloratuur en gaat bij Abgrund met de violone naar de diepste lage C. Sidderende tremoli van alle strijkers onderstrepen zijn Herzensangst.
Boven de laatste noten van de bas herhaalt de viool diens karakteristieke motief, inderdaad: umgewandt.
1. Sinfonia
2. Aria (B)
bas, viool, altviool 1–3, continuo
Wie bist du denn, o Gott, | Waarom bent u, o God, |
in Zorn auf mich entbrannt, | in woede jegens mij ontstoken |
ist deine Güte gar in Eifer umgewandt? | en is uw goedheid zelfs in toorn veranderd? |
Vor Trauern hab ich fast | Van verdriet heb ik bijna |
kein Mark mehr in den Beinen, | geen merg meer in mijn botten, |
die Augen werden Blut | mijn ogen zijn bloeddoorlopen |
und schwellen auf von Weinen. | en gezwollen van het huilen. |
Des Jammers Unmut hat | De ellende heeft mij |
mir allen Mut genommen, | alle moed ontnomen, |
ich bin vor Kümmernis | ik ben van zorgen |
fast von mir selber kommen. | bijna buiten mezelf geraakt. |
Wenn alles in der Nacht | Als iedereen ‘s nachts |
empfindet seine Ruh, | rustig ligt te slapen, |
so wach ich ganz allein | ben ik heel alleen wakker |
und tu kein Auge zu; | en doe ik geen oog dicht; |
denn ist es mir bequem | want ik ga mij vanzelf |
mich inniglich zu kränken, | van binnen pijn doen, |
dann pfleg ich meiner Not | en in mijn nood |
am meisten nach zu denken. | denk ik dan het meeste na, |
Dann überkomm ich Lust | dan overvalt mij de lust |
die Unlust nicht zu hemmen, | om mijn onlust niet af te remmen, |
dann könnte man mich sehn | dan kun je mij bijna |
mein Lager recht durchschwemmen. | in mijn bed zien drijven. |
Ach Gott, willst du mit mir nun, | Ach God, wilt u nu eeuwig |
nun zürnen ewiglich, | kwaad op mij zijn, |
will denn dein Antlitz gar | zal uw aangezicht |
vor mir verbergen sich? | voor mij verborgen blijven? |
Wie streck ich Tag und Nacht | Kijk hoe ik dag en nacht |
zu dir aus meine Hände! | mijn handen naar u uitstrek! |
Du aber fleuchst, je mehr ich, | Maar u ontwijkt mij hoe meer ik, |
Herr, mich zu dir wende. | Heer, mij tot u wend. |
Ich dacht, du würdest mich | Ik dacht dat u mij |
auf einem Fels erhöhen, | op een rots zou verhogen, |
so muß ich tief hinab | maar ik moet diep omlaag |
fast in den Abgrund gehen. | bijna de afgrond in gaan. |
Du gibst mir manchen Stoß | U geeft mij menige klap |
zu meinem kranken Herzen; | op mijn zieke hart, |
du schlägst mich, da es mich | u slaat mij daar waar het |
am meisten pflegt zu schmerzen. | het meeste pijn doet. |
Warum verfolgst du mich, | Waarom achtervolgt u mij, |
was willst du von mir haben? | wat wilt u van mij hebben? |
Was hat ein Mensch für dich, | Wat heeft een mens u te bieden, |
was forderst du für Gaben? | wat eist u voor geschenken? |
Begehrst du Herzensangst, der, | Als u harteangst wilt hebben, |
der hab ich gnug bei mir. | dan heb ik die in overvloed; |
Vielleicht ist dir gedient | Misschien kan ik u dienen |
mit Tränen, die sind hier, | met tranen die heb ik genoeg, |
vielleicht ist dir gedient mit Demut, | misschien kan ik u dienen met deemoed, |
lieg ich doch oft vor dir auf Erden; | want ik lig toch vaak voor u op de grond, |
vielleicht ist dir gedient mit Seufzern, | misschien kan ik u dienen met zuchten, |
ihrer kann nicht mehr gefunden werden. | niemand heeft daar meer van dan ik. |
Mein Gott, sei länger nicht | Mijn God, wees toch niet langer |
in Zorn auf mich entbrannt, | in woede jegens mij ontstoken, |
laß deinen Eifer sein in Güte umgewandt. | laat uw toorn in goedheid veranderen. |