Johann Bach
Unser Leben ist ein Schatten (JB2)
Motet
Geschreven voor Rouwplechtigheid
Voor het eerst uitgevoerd: 1650?
Totaal 1 delen, 1 koorwerk
Vertaling: Ria van Hengel
voor twee koren, SSATTB / ATB
beluister
- Vox Luminis
- Pygmalion
- Arsys Bourgogne
- Timothy Brown
& Clare College - Dresdner Kreuzchor
- Capella Vocalis
andere besprekingen
Bespreking
Het motet Unser Leben ist ein Schatten werd lang beschouwd als een compositie van Johann Michael Bach (1648-1694) maar bleek uiteindelijk te zijn van de hand van diens oom Johann Bach (1604-1673), het oudste lid van de Bach-dynastie van wie composities zijn overgeleverd.
Het is geschreven voor twee ongelijke koren, een hoog zesstemmig (SSATTB) en een laag driestemmig (ATB) koor en basso continuo. Het bestaat uit acht direct in elkaar overgaande delen. De delen 1 en 4 zijn gebaseerd op bijbelteksten, resp. Job 8:9 en het evangelie van Johannes 11:25-26; deze worden door Koor 1 uitgevoerd, respectievelijk zesstemmig en door drie lage stemmen (ATB) ervan.
De overige delen volgen de teksten (en meestal ook de melodieën) van diverse koraalcoupletten, volgens onderstaande tabel. De rol van het driestemmige tweede koor is beperkt: het zingt slechts de eerste drie koraalcoupletten (delen 2, 3 en 5), waarbij het eerste koor regelmatig slotnoten (cadenzen) versterkt. Koor I zingt de overige koraaldelen; het laatste valt daarbij op omdat slechts de tekst maar niet de melodie van het koraal wordt gevolgd en het koor hier is verdeeld in twee groepen, SS tgov ATTB, die blokvormig naast elkaar optrekken.
In zijn Bachbiografie (1873/1880) wijdt Philipp Spitta (1841-1894) uitvoerige, kritische besprekingen aan diverse werken van Sebastians voorzaten. Ik maak zijn beschouwingen bij ‘andere besprekingen’ toegankelijk (in het Duits) onder de initialen PS. Spitta ziet Michael Bach nog als auteur van dit werk; daardoor is zijn commentaar nodeloos kritisch. |
deel | vers | van koraal | uit | door | |
2 | Ich weiß wohl | 4 | Ach, was soll ich Sünder machen? | 1661 | Johann Flittner |
3 | Sterb ich bald | 5 | idem | idem | idem |
5 | Weil du vom Tod | 4 | Wenn mein Stündlein vorhanden ist | 1562 | Nikolaus Herman |
6 | Ach wie flüchtig, | 1 | Ach, wie flüchtig, ach wie nichtig, | 1652 | Michael Frank |
7 | Ach wie nichtig, | 13 | idem | idem | idem |
8 | Ach Herr, lehr uns | 7 | Ich hab mein Sach Gott heimgestellt | 1589 | Johann Leon |
1. Koor
Unser Leben ist ein Schatten auf Erden. | Ons leven is een schaduw op aarde |
Ich weiß wohl dass unser Leben | Ik weet heel goed dat ons leven |
oft nur als ein Nebel ist, | vaak niet meer is dan een nevel, |
denn wir hier zu jeder Frist | want wij zijn hier immers altijd |
mit dem Tode seynd umgeben, | door de dood omringd. |
drum ob's heute nicht geschicht, | Dus of het nu vandaag gebeurt of niet, |
meinen Jesum lass ich nicht. | mijn Jezus verlaat ik niet. |
Sterb ich bald so komm ich abe | Maar als ik binnenkort sterf, dan laat ik |
von der Welt Beschwerlichkeit, | de moeiten van de wereld achter mij, |
ruhe bis zur vollen Freud | dan rust ik tot aan de volledige vreugde, |
und weiß daß im finstern Grabe | en ik weet dat in het donkere graf |
Jesus ist mein helles Licht, | Jezus mijn heldere licht is, |
meinen Jesum lass ich nicht. | mijn Jezus verlaat ik niet. |
Ich bin die Auferstehung und das Leben, | Ik ben de opstanding en het leven, |
wer an mich gläubet, | wie in mij gelooft |
der wird leben ob er gleich stürbe, | zal leven ook al sterft hij, |
und wer da lebet und gläubet an mich, | en wie leeft en in mij gelooft, |
der wird nimmermehr sterben. | die zal nooit sterven. |
Weil du vom Tod erstanden bist | Omdat u uit de dood bent opgestaan, |
werd ich im Grab nicht bleiben, | zal ik niet in het graf blijven, |
mein höchster Trost dein Auffahrt ist, | mijn grootste troost is uw opstanding, |
Todsfurcht kann sie vertreiben, | die kan mijn angst voor de dood verdrijven, |
denn wo du bist da komm ich hin, | want waar u bent, daar kom ik ook, |
dass ich stets bey dir leb' und bin, | zodat ik altijd bij u leef en ben, |
drum fahr ich hin mit Freuden. | daarom ga ik heen met vreugde. |
Ach wie flüchtig, ach wie nichtig | Ach, hoe vluchtig, ach, hoe nietig |
ist der Menschen Leben! | is het leven van de mensen! |
Wie ein Nebel bald entstehet, | Zoals een nevel snel ontstaat |
und bald wiederum vergehet, | en ook snel weer verdwijnt, |
so ist unser Leben, sehet! | zo is ons leven, kijk maar! |
Ach wie nichtig, ach wie flüchtig | Ach, hoe vluchtig, ach, hoe nietig |
sind der Menschen Sachen! | zijn de dingen van de mensen! |
Alles, alles was wir sehen, | Alles, alles wat wij zien |
das muß fallen und vergehen, | moet vallen en vergaan. |
wer Gott fürcht', bleibt ewig stehen. | Wie God vreest blijft eeuwig. |
Ach Herr, lehr uns bedenken wohl, | Ach Heer, leer ons beseffen |
daß wir sind sterblich allzumal! | dat wij allemaal sterfelijk zijn! |
Auch wir allhier keins Bleibens han, | Ook kunnen wij hier niet blijven, |
müssen alle davon, | wij moeten hier allemaal weg, |
gelehrt, reich, jung, alt oder schön, | geleerd, rijk, jong, oud of mooi, |
müssen alle davon. | wij moeten hier allemaal weg. |