Christoph Graupner
Das Ende kommt, der Tod (GWV 1165-32)
Cantate
Geschreven voor 24e zondag na Trinitatis
Voor het eerst uitgevoerd: 23 nov 1732
Libretto: Johann Conrad Lichtenberg
Bespreking
Christoph Graupner (1683-1760), vijftig jaar hofkapelmeester voor de landgraven van Hessen-Darmstadt componeerde de meeste van zijn 1400 cantates op tekst van zijn zwager, de theoloog Johann Conrad Lichtenberg.
De cantate Das Ende kommt, der Tod schreef hij in 1732 voor de 24e zondag na Trinitatis; aan het eind van het kerkelijk jaar derhalve, waarin de kerk vooruitziet naar de wederkomst van Christus aan het einde der tijden, voor de gelovigen een gebeurtenis waarnaar verwachtingsvol mag worden uitgezien, en die door de eigen dood slechts naderbij gebracht wordt.
De instrumentale bezetting illustreert over hoeveel spelers Graupner aan het Darmstadter hof kon beschikken, op een willekeurige zondag als deze: naast continuo en strijkers twee hoorns, een trompet en een paukenist die over vier pauken dient te beschikken en dus veel meer te doen heeft dan we bij Bach gewend zijn waar hij moet zwijgen zodra de tonica en de dominant uit de harmonieën verdwenen zijn.
Friedrich Noack, één van de eersten die zich in het begin van de vorige eeuw inzetten voor een herwaardering van Graupners werk, karakteriseert deze cantate met een düstere Todesstimmung in weihevollen Ernst und Kraftvoller Hoheit.
Graupner springt hier nogal ongedwongen om met de verschillende vormen. Het openingskoor (1) wordt tweemaal onderbroken door accompagnato recitativische passages van bas en alt die het grootste deel van de tekst behandelen. Vervolgens bestaat de cantate uit twee, resp. vóór en na de preek uit te voeren delen aria-recitatief-koraal, maar op de eerste ariatekst (2) componeert Graupner een uitvoerig da-capo koor als plechtige treurmars (Leget euch, 4/4 maat) rond een vlotter middendeel (Scheut nur nicht, 3/4 maat), een koor met de statuur van een openingskoor. In basrecitatief (3) worden de Jezuswoorden instrumentaal ondersteund. Ter afsluiting van de beide cantatedelen klinkt dezelfde bewerking van resp. het zevende (4) en het vierde (7) vers van Johann Rosenmüllers koraal Alle Menschen müssen sterben uit 1652.
Sopraanaria (5) heeft eveneens een driedelige (A-B-A) da-capostruktuur met opgewekt middendeel. Strijkers en twee traverso's verzorgen de begeleiding. (28-29/11/2009)