Christoph Graupner
Es begab sich (GWV 1157-37)
Cantate
Geschreven voor 16e zondag na Trinitatis
Voor het eerst uitgevoerd: 6 okt 1737
Libretto: Johann Conrad Lichtenberg
Bespreking
Christoph Graupner (1683-1760) ontving zijn muziekopleiding aan de Thomasschule te Leipzig, tijdens zijn rechtenstudie en tesamen met o.m. Telemann, van Bachs voorgangers als Thomaskantor, Johann Schelle en Johann Kuhnau. Als clavecinist aan de befaamde Hamburger opera zag hij zijn eerste opera's uitgevoerd. Vanaf 1709 werkte hij ruim vijftig jaar als hofkapelmeester voor de landgraven van Hessen-Darmstadt, een andere muzikale toplocatie, althans totdat de opera - wegens te hoge kosten - gesloten werd in 1722. Toen Graupner daarop met succes solliciteerde als Thomaskantor in Leipzig kreeg hij in Darmstadt geen ontslag (maar salarisverhoging), waarop Leipzig J.S.Bach benoemde.
Graupner werd één van de produktiefste componisten in de muziekgeschiedenis. Behalve bundels clavecimbelstukken, kamermuziek, tientallen concerti en orkestsuites schreef hij 113 symfonieën en niet minder dan 1418 cantates. Uit theoretische nieuwsgierigheid schreef hij 5000 canons op eenzelfde thema. Hij componeerde in een overgangsstijl die restanten 'ouderwetse' polyfonie verbond met de moderne, vooruitstrevende en veel eenvoudiger galante stijl waar Bach maar zo moeilijk aan kon toegeven. Het hof te Darmstadt was daarbij sterk op Frankrijk geörienteerd.
De cantate Es begab sich, das Jesus in eine Stadt mit Namen Nain ging schreef Graupner in oktober 1737, zoals gebruikelijk op tekst van zijn zwager, de theoloog Johann Conrad Lichtenberg. De evangelietekst voor deze zestiende Zondag na Trinitatis (Lucas 7:11-17) bespreekt de opwekking door Jezus van een overleden jongeling te Naïn. De cantate moest in Darmstadt niet slechts aansluiten op dit dictum van de dag, maar deze tekst ook zelf bevatten; de tenor reciteert hem in het openings-arioso (1), op de - zeer toepasselijke - muziek van een tombeau, een franse treurmars, maar beëindigt het citaat vóór van een opwekking sprake is, waarna de cantate met de voorbereiding op de dood vervolgt. Na het bas-recitatief (2) treden de chalumeaux (zie onder) op, in beurtzang met de strijkers, in de drie-delige (da-capo) aria voor de bas (3), met opnieuw het opschrift tombeau. Terwijl het nu volgende sopraan-recitatief (4) nog in g-mineur eindigt, staat da-capo-aria (5) in een triomfantelijk Es-groot: de dood is de poort waar achter Christus wacht. Het is een buitengewoon virtuoze aria: na sluiting van de opera kon Graupner blijkbaar zo nu en dan nog beschikken over voormalige opera-sterren. Strijkers versieren het slotkoraal (6) met vrolijke krullen en strikken: de dood is een aanlokkelijk perspectief geworden.