Christoph Graupner
Rühme dich nicht des morgenden Tages (GWV 1157-33)
Cantate
Geschreven voor 16e zondag na Trinitatis
Voor het eerst uitgevoerd: 20 sep 1733
Libretto: Johann Conrad Lichtenberg
Bespreking
Christoph Graupner (1683-1760) studeerde te Leipzig waar hij muziekonderricht kreeg van Bachs voorgangers. Van 1709 tot zijn dood was hij meer dan vijftig jaar hofkapelmeester voor de landgraven van Hessen-Darmstadt. In ruil voor een salarisverhoging bedankte hij in 1723 voor het Thomaskantoraat te Leipzig dat daarop aan J.S.Bach werd aangeboden.
Naast kamermuziek en orkeststukken componeerde hij ruim 1400 cantates., zowel in ‘ouderwetse' polyfone als in modern-galante stijl.
Zijn uit 1733 daterende cantate Rühme dich nicht des morgenden Tages werd geschreven voor de zestiende zondag na Trinitatis, een zondag die in het teken staat van de voorbereiding op de dood. Graupners cantateteksten zijn meestal afkomstig van zijn zwager, de theoloog Johann Conrad Lichtenberg; zij steken gunstig af tegen de teksten waarop Bach zich meestal moest baseren. Volgens plaatselijk voorschrift beginnen ze meestal met een bijbelcitaat, in dit geval Spreuken 27:1, de tekst van het openingskoor (1). Met een secco recitatief (2) leidt de sopraan haar da-capo aria (3) in, waar strijkers en een traverso haar begeleiden. Na een kort, alweer secco tenorrecitatief (4) volgt een instrumentaal gefigureerd koraal (5) dat waarschijnlijk het einde betekende van het eerste deel van deze cantate, "voor de preek"; het tweede deel van de cantate wordt besloten met dezelfde koraalbewerking (8). De teksten vormen resp. de coupletten 7 en 17 van het destijds populaire koraal Ich hab mein Sach Gott heimgestellt. Cantatedeel 2 omvat verder een lange da-capo aria voor de bas (6) en opnieuw een kort tenorrecitatief (7).