Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Gottfried Heinrich Stölzel

Aus der Tiefen rufe ich, Herr, zu dir (GHS1)

Cantate

Geschreven voor Zondag Rogate

Voor het eerst uitgevoerd: 3 mei 1744

Solisten SATB koor SATB orkest str ob1,2 cont

Totaal 7 delen, 2 koorwerken, 1 koraal

downloads uitleg

Bespreking

Gottfried Heinrich Stölzel (1690-1749) was een tijdgenoot van J.S.Bach en gedurende dertig jaar werkzaam als kapelmeester aan het hertogelijk hof te Gotha; hij werd door deskundige tijdgenoten als een groter componist beschouwd dan Bach. Hij componeerde zeker twaalf jaargangen cantates. Zijn cantate Aus der Tiefen was bestemd voor zondag Rogate, 3 mei 1744, de zondag voor Hemelvaartsdag. De kerk leest die zondag Johannes 16: 23-30, waarin Jezus zijn vertrek aankondigt en zijn volgelingen aanmoedigt in zijn naam tot God te bidden, "en u zal gegeven worden." De cantate is geschreven voor vierstemmig koor, twee hobo's, continuo en strijkers, waarvan de altviolen echter slechts spelen in het begin- en (daaraan vrijwel identieke) slotkoor. De structuur is symmetrisch opgebouwd rond de twee coupletten (1 en 5) van het koraal Aus der Tiefen (4). Het koraal wordt geflankeerd door twee da-capo duetten, (3) en (5) voor resp. de twee hoge en de twee lage stemmen, en beide begeleid door twee hobo's en twee violen. Daaromheen horen we twee recitatieven, die allebei één van Stölzels compositorische eigenaardigheden vertonen, te weten dat ze, ter verhoging van de zeggingskracht, voor meerdere stemmen zijn geschreven: als achtereenvolgende soli voor sopraan en alt (6), en voor alle vier zangers (2) maar daar zelfs voor twee stemmen (S & A) tegelijk. Het openingskoor (1) verwerkt, na een homofone inleiding de tekst Laß deine Ohren merken etc imitatief; dat gedeelte wordt herhaald als slotkoor (7).

1. Koor

sopraan, alt, tenor, bas, SATB, strijkers, hobo 1/2, continuo

Aus der Tiefen rufe ich, Herr,
höre mein Stimme!
Laß deine Ohren merken
auf die Stimme meines flehens.

2. Recitatief (S, A, T, B)

Wenn ich aus meiner argen Tiefe
nicht nach der hohen Hilfe rufe
so wär ich keiner Hilfe werth.
(T)
Uns Menschen fehlet immer was.
O sehet wie uns Gott begehrt,
und bethete ohn Unterlaß.
(A)
Ist es nicht genug,
daß Jesus zwey mahl schwüret
kein Bitten bleibe unerhöret
daß sich auf seinen Nahmen gründet.
(S, A)
O das er doch so wenig glauben findet.

3. Aria / Duet (S, A)

Bethe, wie dich Jesus lehret,
alles was dein Herz begehret
soll dir reichlich angedeyhn.
Von dem Geber aller Gaben
kannst du alles Gute haben,
nur er will gebethen seyn.

4. Koraal

Aus der Tiefen rufe ich,
Herr zu dir, erhöre mich!
Deine Ohren gnädig neig’,
merck’ die flehend’ Stimm’ zugleich!
Aus der Tiefen rufe ich:
Warum, Jesu, läßt du mich?
Ich wart’, harr’ und seufze, ach!
Bis zum andern Morgenwach’!

5. Aria / Duet (T, B)

Du Vater weißt es,
was mir fehlet,
eh ich dir meine Noth erzählet,
doch willt du daß ich bethen soll.
Du bist der Vater von uns allen,
und so gefallt dir auch das lallen
von deinen armen Kindern wohl.

6. Recitatief (S, A)

Ey nun, so will ich denn hinfort nicht länger schweigen
und meinem Gott mit Jesu Wort
und auch in Jesu Nahmen
mein ganzes Herze zeigen,
so kommet im Gebeth Erhörung zu uns, amen

7. Koor

Herr, höre meine Stimme,
ab initio