Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Dieterich Buxtehude

Mit Fried und Freud ich fahr dahin (BuxWV 76a)

Cantate

Geschreven voor Rouwplechtigheid

Voor het eerst uitgevoerd: 1671

Libretto: Martin Luther

Bespreking

Dieterich Buxtehude (1637 - 1707) werkte van 1668 tot zijn dood als stadsorganist aan de Marienkirche te Lübeck. Hij componeerde instrumentaal werk (klavecimbel, triosonates, orgelwerk) en liturgische cantates en werd vooral bekend door zijn oratoriumachtige Abendmusiken in de Adventstijd, die Bach in 1705 verleidden tot zijn voetreis van 400 km en ongeoorloofd verblijf van vier maanden vanuit Arnstadt.
In 1671 schreef Buxtehude voor de begrafenis van de Lübecker theoloog en superintendent Menno Hanneken de cantate voor sopraan, bas en drie instrumenten op het 1e en 3e couplet van het koraal Mit Fried und Freud ich fahr dahin, Luthers berijming (1524) van de vier verzen 27-32 van Lukas 2, die tesamen de ‘Lofzang van Simeon' vormen. Deze Simeon was beloofd dat hij nog bij zijn leven de voorspelde Heiland zou zien, en wanneer deze voorspelling wordt bewaarheid als hij er getuige van is dat Maria de veertig dagen oude Jezus in de tempel aan de priesters voorstelt heft hij zijn vaak getoonzette canticum Simeonis aan, in de Lucas-versie Herr, nun läßt du deinen Diener in Frieden fahren, in het Latijn Nunc dimittis. Buxtehude schrijft voor elk van beide coupletten een buitengewoon geleerd, akademisch stuk muziek, Contrapunctus I en II, vergelijkbaar met delen van Bachs Kunst der Fuge. Deze stukken zijn vierstemmig, de zanger zingt de koraaltekst op de originele lange noten, drie instrumentalisten begeleiden dat elk met een eigen figuratie (versiering) van de koraalmelodie maar die vier stemmen zijn niet alleen geheel onafhankelijk, zij zijn ook verwisselbaar (viervoudig contrapunt). Elke Contrapunctus herbergt dus op zijn minst vier stukken, die Buxtehude overigens niet allemaal laat uitvoeren; we krijgen van elk stuk één alternatieve versie (‘evolutio') te horen. In de evolutio van Contrapunctus I (vers 1) verschuift de melodie van sopraan naar bas terwijl alt- en tenorstem zijn verwisseld, en het geheel is bovendien van tonica naar dominant getransponeerd (volgt u het nog?). In de evolutio van Contrapunctus II (vers 3) gebeurt dat ook allemaal maar bovendien zijn de vier stemmen er gespiegeld: ze verschijnen nu in de ‘omkering' of inversie: elke sprong omhoog wordt vervangen door een even grote sprong omlaag, en omgekeerd.