Johann Sebastian Bach
Ich lasse dich nicht (BWV Anh.159)
Geschreven voor Rouwplechtigheid
Voor het eerst uitgevoerd: 1712?
Koor SSAATTBB
Totaal 3 delen, 3 koorwerken, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Inmiddels erkend als BWV 1164
Bespreking
(Een algemene inleiding over motetten staat bij BWV 227)
Pas sinds de publicatie van twee artikelen van Daniel Melamed (1988 en 1995) kan iedereen ervan overtuigd zijn dat dit motet echt door Johann Sebastian Bach is gecomponeerd. In de Bach Werke Verzeichnis (BWV) kwam het nooit verder dan de Anhang, 'Werke zweifelhafter Echtheit', met de suggestie dat het geschreven zou zijn door Sebastians 'profunde Onkel', de organist in zijn geboorteplaats Eisenach, achteroom Johann Christoph Bach (1642-1703), een neef van Sebastians vader. Deze wordt beschouwd als de meest getalenteerde Bach vóór J.S., zodat hij dus wel de auteur moest zijn van een door een zekere Bach gecomponeerd motet, voor wie - met hele generaties Bachonderzoekers - niet kon geloven dat J.S. ooit jong, onervaren en leergierig was geweest en een motet had gecomponeerd dat weinig leek op de ons bekende latere motetten BWV 225-230, maar des te meer de stijl van zijn voorgangers vertoonde. Inmiddels wijzen de gebruikte papiersoort van het manuscript, het handschrift, de vermoedelijke overlevering maar ook de stijlanalyse in de richting van een in 1712 of 1713 te Weimar ontstane compositie van J.S.Bach. (In de nieuwe, derde editie van de Bach Werke Verzeichnis is het stuk inmiddels als onvervalst Sebastian opgenomen onder het nummer BWV 1164.)
De hoofdtekst Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn is een citaat uit het Oude Testament (Genesis 32: 27): op een breuklijn in zijn leven strijdt de aartsvader Jacob een nacht lang met een onbekende, in wie hij uiteindelijk een engel Gods herkent, die hij vervolgens dwingt hem te zegenen; de van oorsprong derhalve Joodse tekst is gechristianiseerd door de toevoeging mein Jesu. Deze tekst kwalificeert dit motet - zoals diverse andere - als Trauermusik, bestemd voor een begrafenis of herdenkingsdienst; met dezelfde titeltekst schreef Bach later zijn Cantate BWV 157, eveneens voor een herdenkingsdienst.
Afgezien van het waarschijnlijk later in Leipzig toegevoegde slotkoraal bestaat het motet uit twee direct in elkaar overgaande delen: een dubbelkoor (tweemaal vier stemmen) op de titeltekst, gevolgd door een koraalbewerking voor vier stemmen, d.w.z. twee koren unisono. Die tweeledige structuur deelt dit motet met latere motetten, zoals Fürchte dich nicht (BWV 228) en dat andere, lang als niet authentiek beschouwde Jauchzet dem Herren, alle Welt (BWV Anh.160).
Deel 1
2xSATB
Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn, | Ik laat u niet gaan, tenzij u mij zegent, |
mein Jesu! | mijn Jezus! |
Een ouderwetse indruk maakt vooral het eerste deel (1): uitsluitend lange (halve en kwart-)noten in een ‘verticale', akkoordische vorm: homofonie, zonder dat die akkoorden al gauw (zoals we bij Bach gewend zijn) door horizontale lijnen van afzonderlijke stemmen (polyfonie) met elkaar verbonden worden. Overigens creëert het bloksgewijze wisselspel tussen de beide koren onmiskenbaar spanning: aanvankelijk blokjes van vier maten, dan wat langer, vervolgens veel korter, en vanaf maat 56 vallen de koren elkaar in de rede, overlappen elkaar, om uiteindelijk gezamenlijk te eindigen met een fraaie afsluiting (cadens) die wordt ingeleid door drie hoge solonoten (f2 ges2 ges2) van de eerste sopraan op de aan de bijbeltekst toegevoegde uitroep mein Jesu.
Deel 2
SATB
Weil du mein Gott und Vater bist, | Omdat u mijn God en Vader bent, |
dein Kind wirst du verlassen nicht. | zult u uw kind niet verlaten. |
Du väterliches Herz! | O vaderhart. |
Ich bin ein armer Erdenkloß | Ik ben een arm nietig schepsel, |
auf Erden weiß ich keinen Trost | op aarde ken ik geen troost. |
Direct start het tweede deel (2), waarin de sopranen van beide tot één geheel samengevoegde koren in lange noten (als cantus firmus) het derde couplet zingen van het koraal Warum betrübst du dich, mein Herz (Erasmus Alber, 1557); met deze tekst uit het kerkelijk liedboek sluit de christelijke gemeente zich aan bij Jacobs bede. Opmerkelijk is echter dat de drie begeleidende stemmen volharden in de tekst Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn; ze doen dit strikt polyfoon, dat wil zeggen: elke stem heeft zijn volstrekt eigen en onafhankelijke melodische lijn. Aan die begeleidende stemmen liggen twee tekst illustrerende motiefjes ten grondslag, die voortdurend terugkeren en in allerlei onderlinge verhoudingen optreden: voor het eerste zinsdeel vijf nootjes die zich angstig aan elkaar vastklampen (lasse dich nicht), voor het tweede (segnest) een dalend, zegenend gebaar.
De polyfonie wijkt alleen gedurende twee maten (104/105) om de smeekbede van de sopraan Du väterliches Herz! te bekrachtigen met de uitroep mein Jesu. In de voorlaatste maten klinkt het segne-motief aaneengeschakeld vijfmaal, van hoog naar laag.
Een dergelijk complex muziekstuk zal men in de nalatenschap van de ‘profunde Onkel' vergeefs zoeken.
Slotkoraal
SATB
(1788) | |
13. Dir, Jesu, Gottes Sohn, sei Preis, | Ik wil u prijzen Jezus, zoon van God, |
daß ich aus deinem Worte weiß, | omdat ik uit uw woord weet |
was ewig selig macht! | wat eeuwig zalig maakt. |
Gib das ich nun auch fest und treu | Geef dat ik nu ook standvastig en trouw |
in diesem meinem Glauben sei. | in dat geloof zal zijn. |
14. Ich bringe Lob und Ehre dir, | Ik breng u lof en eer |
daß du ein ewig Heil auch mir | omdat u ook voor mij een eeuwig heil |
durch deinen Tod erwarbst. | hebt verworven door uw dood. |
Herr, dieses Heil gewähre mir, | Heer, geef mij dat heil |
und ewig, ewig dank ich dir. | en ik zal u eeuwig, eeuwig danken. |
Oude tekst | |
13. Ich dank dir, Christe, Gottes Sohn, | Ik dank u, Christus, zoon van God |
daß du mich solchs erkennen lan | dat u mij dit laat weten |
durch dein göttliches Word; | door uw goddelijke woord; |
verleih mir auch Beständigkeit | verleen mij ook bestendigheid |
zu meiner Seelen Seligkeit. | tot heil van mijn ziel. |
14. Lob, Ehr und Preis sei dir gesagt | Ik wil u loven, eren en prijzen |
fur alle dein erzeigt Wohltat, | voor alle weldaden die u mij hebt bewezen, |
und bitt demutiglich, lass mich nicht | en vraag u deemoedig, laat mij niet |
von dein'm Angesicht | voor eeuwig |
verstosen werden ewiglich. | van uw aangezicht worden verstoten. |
In de vroeg-negentiende-eeuwse uitgaven van dit motet werd ten slotte een vierstemmige zetting aangetroffen van de laatste twee coupletten, 13 en 14, van het in (2) door de sopranen gezongen koraal Warum betrübst du dich. De vierstemmige muziek is bewijsbaar van Bach (BWV 421), maar de tekst - hierboven als eerste afgedrukt - komt uit een herziening van het liedboek uit 1788, dus lang na Bachs dood. Anderzijds is het goed mogelijk dat Bach zijn Weimarer motet voor hergebruik in Leipzig naar plaatselijke gewoonte met een koraal heeft aangevuld, en dat latere uitgevers de tekst ervan hebben geactualiseerd. Maar als je ervoor kiest dan maar de oude, in Bachs tijd gebruikelijke tekst van de twee coupletten over te nemen, ben je er nog niet. Want:
1. Waar slaat die tekst op? Tweede regel daß du mich solchs erkennen lan. Waarheen verwijst solchs? Bach was toch altijd zo zorgvuldig in zijn tekstkeuze?
2. En wat illustreert die karakteristieke harmonisering met vier chromatische basnoten in maat 3-5? Hoogstwaarschijnlijk de woorden betrübst du dich, uit het éérste couplet.
Op dit onduidelijke punt zullen uitvoerders dus eigen keuzen moeten maken.