Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Johann Sebastian Bach

Ich hab in Gottes Herz und Sinn (BWV 92)

Een koraalcantate

Geschreven voor Zondag Septuagesima

Voor het eerst uitgevoerd: 28 jan 1725

Libretto: Andreas Stübel (?)

Solisten SATB koor SATB orkest str obd'am1,2 cont

Totaal 9 delen, 1 koorwerk, 2 koralen

Vertaling: Ria van Hengel

Deze cantate werd de afgelopen jaren vaak uitgevoerd

beluister

andere besprekingen

downloads uitleg

Bespreking

Bach schreef zijn cantate 92 voor de 28e januari 1725, Zondag  Septuagesima, d.w.z de eerste van de lange reeks aan de Paasdatum georiënteerde zondagen. De cantate behoort tot de jaargang koraalcantates die Bach schreef in het seizoen 1724/25, zijn tweede ambtsjaar in Leipzig. Het koraal Ich hab in Gottes Herz und Sinn mein Herz und Sinn ergeben, waarop de cantate is gebaseerd en waaraan zij haar titel ontleent, werd in 1647, kort voor het einde van de verwoestende Dertigjarige Oorlog (1618-1648), gepubliceerd door de liederendichter en predikant Paul Gerhardt. BWV 92 is de enige koraalcantate die Bach baseerde op één van Gerhardts populaire liederen. Het lied werd gezongen op de melodie van Was mein Gott will, das g'scheh allzeit, die op haar beurt weer afkomstig is van een in de Souterliedekens (Antwerpen 1540) voor Psalm 129 gebruikte melodie van een chanson van Claudin de Sermisy (1495-1562), 'Il me suffit de tous mes maulx'. Opmerkelijk is dat Bach één week eerder zijn koraalcantate BWV 111, Was mein Gott will, das g'scheh allzeit, componeerde; vergelijking van de beide openingskoren, die dus op dezelfde melodie zijn gebaseerd, geeft een interessant kijkje in Bachs componeerStube.

Paul Gerhardts lied telt twaalf tienregelige coupletten, waarvan Bachs tekstdichter de eerste en de laatste gewoontegetrouw ongewijzigd bestemt voor een openingskoor en een slotkoraal. Maar in zijn parafrases van de tussenliggende coupletten citeert de tekstdichter ook Gerhardts coupletten 2, 5 en 10 in extenso. Zo ontstond een maar liefst negendelige koraalcantate: de langste van de serie koraalcantates, die meestal slechts zes delen omvatten. En bovendien met in de delen 2, 7 en 8 uitzonderlijk lange lappen tekst, waarvan je je kunt afvragen hoe blij de componist daarmee is geweest. Gerhardts lied bezingt een naïef godsvertrouwen en heeft een vrij algemene strekking, zonder speciale relatie met Zondag Septuagesima; Bachs librettist maakt geen gebruik van de mogelijkheid om in zijn parafrases verwijzingen in te bouwen naar de schriftlezingen van deze specifieke zondag.

Bachs gebruik van tweemaal dezelfde koraalmelodie voor twee achtereenvolgende koraaalcantates kan geen toeval zijn. Het vestigt niet alleen de aandacht op het  – tot veel verwarring leidende – feit dat liederen met soms heel verschillend karakter op dezelfde melodie werden gezongen, maar vooral op het feit dat in de geschiedenis van de lutherse koralen twee duidelijke perioden zijn te onderscheiden: de eerste, zestiende-eeuwse fase, waartoe de ‘echte’ Lutherliederen behoren) en de zeventiende-eeuwse fase, waarin de ervaringen van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) zwaar meeklinken. Terwijl de liederen in de eerste periode zich vooral richtten op de vertolking van de theologische boodschap en de troost die zij betekent voor de ziel na de dood, hebben de koralen in de tweede periode, waarvan Gerhardt een prominent vertegenwoordiger is, een meer pastorale functie: ze zijn emotioneler, meer gedacht vanuit de ervaringen van de individuele gelovige, schenken aandacht aan diens angsten, lijden en tegenslagen in het leven, en ontlenen hun troost meer aan de menselijke gedaante van Jezus dan aan de hemelse God. Deze latere liederen begeleidden de opkomst van het piëtisme.

1. Koor

SATB, strijkers, hobo d'amore 1/2, continuo

Ich hab in Gottes Herz und SinnIk heb mijn hart en geest
mein Herz und Sinn ergeben,overgegeven aan hart en geest van God;
was böse scheint, ist mein Gewinn,wat slecht lijkt is voor mij winst,
der Tod selbst ist mein Leben.zelfs de dood is mijn leven.
Ich bin ein SohnIk ben een zoon
des, der den Thronvan degene die de troon
des Himmels aufgezogen;van de hemel heeft opgericht;
ob er gleich schlägthoewel hij slaat
und Kreuz auflegt,en leed oplegt,
bleibt doch sein Herz gewogen.blijft zijn hart toch toegenegen.
beluister:

Vergeleken met het extraverte en militante openingskoor van Was mein Gott will, das g'scheh allzeit (BWV 111) opent BWV 92 veel bescheidener (1). Het deelt zijn structuur met die van de meeste andere concertante koraalfantasieën in de jaargang 1724/'25, inclusief die van BWV 111: ingebed in een instrumentale begeleiding zingt de sopraan de achtereenvolgende koraalregels in lange noten, als cantus firmus; de successieve vocale passages worden verbonden door instrumentale tussenspelen, waarin de thematiek terugkeert die het orkest in zijn inleidend ritornel heeft geëtaleerd. In BWV 111 noch in BWV 92 ontlenen de instrumentale motieven iets aan de koraalmelodie. Maar er zijn ook duidelijke verschillen in muzikale vorm tussen de beide Was-mein-Gott-willcantates. In BWV 111 begeleiden de lagere koorstemmen de sopraan met imitaties van de koraalmelodie, terwijl het orkest onverminderd zijn eigen concert voortzet; hier, in BWV 92, imiteren de lagere koorstemmen het overheersende instrumentale motief, dat direct in de eerste maten te horen is in de oboi d'amore, de eerste viool en het continuo en voortdurend aanwezig zal blijven, en bovendien volgen de lagere strijkers de koorstemmen daarbij. (Het instrumentale motief gebruikte Bach ook al in zijn sopraanaria Komm in mein Herzenshaus, BVW 80/4). Onder de lange slotnoot van de sopraan wordt de betreffende tekstregel nog eens herhaald.

Met veel andere koralen deelt dit koraal de A-A-B-structuur: de muziek van de eerste regels keert terug in de volgende; deze structuur, die al in middeleeuwse volksliederen te vinden is, wordt (onvertaalbaar)  'Bar-vorm' genoemd, twee Stollen (A) gevolgd door een Abgesang (B). Bijzonder aan de Was-mein-Gott-willmelodie is dat daar ook de laatste twee regels weer op de muziek van de eerste worden gezongen, A-A-B-A. Deze structuur wordt ook overgedragen op Bachs koraalfantasie: de muziek bij de eerste twee regels keert nog tweemaal terug (zie het schema, kolom 5); dat heeft tot gevolg dat in deze muziek geen tekst illustrerende elementen te vinden zijn. In de op zichzelf staande vijfde regel valt de royaal met zestienden-guirlandes versierde Thron op.

De rustige 6/8-maat (tegenover de triomfantelijke vierkwartsmaat van BWV 111) zorgt voor een sfeer van vredige acceptatie, in vertrouwen op God, wat hij ook op onze weg brengt.

2. Recitatief (B) en koraal

bas, continuo

Es kann mir fehlen nimmermehr! Het kan mij nooit aan iets ontbreken!
Es müssen eh'r, Nog eerder zullen,
wie selbst der treue Zeuge spricht, zoals de getrouwe getuige zelf zegt,
mit Prasseln und mit grausem Knallen met gekletter en verschrikkelijk kabaal
die Berge und die Hügel fallen: de bergen en de heuvels vallen,
mein Heiland aber trüget nicht, dan dat mijn Verlosser ons zou bedriegen.
mein Vater muß mich lieben. Mijn Vader heeft mij lief.
Durch Jesu rotes Blut Door het rode bloed van Jezus
bin ich in seine Hand geschrieben; ben ik in zijn hand geschreven,
er schützt mich doch! hij beschermt mij toch!
Wenn er mich auch gleich wirft ins Meer, Al gooit hij mij ook in de zee,
so lebt der Herr auf großen Wassern noch, ook op grote wateren leeft de Heer,
der hat mir selbst mein Leben zugeteilt, die mij zelf mijn leven heeft geschonken,
drum werden sie mich nicht ersäufen. daarom zullen ze mij niet verzwelgen.
Wenn mich die Wellen schon ergreifen Ook al grijpen de golven mij
und ihre Wut mit mir zum Abgrund eilt, en stort hun woede zich met mij in de afgrond,
so will er mich nur üben, hij wil mij alleen maar oefenen
ob ich an Jonam werde denken, om aan Jona te denken
ob ich den Sinn mit Petro auf ihn werde lenken. en met Petrus mijn geest op hem te richten.
Er will mich stark im Glauben machen, Hij wil mij sterk maken in het geloof,
er will vor meine Seele wachen hij wil waken over mijn ziel
und mein Gemüt, en mijn gemoed,
das immer wankt und weicht, dat altijd wankelt en wijkt,
in seiner Güt, in zijn goedheid,
der an Beständigkeit nichts gleicht, waarvan de bestendigheid onvergelijkbaar is,
gewöhnen fest zu stehen. leren om standvastig te zijn.
Mein Fuß soll fest Mijn voet zal stevig
bis an der Tage letzten Rest tot in de laatste dagen
sich hier auf diesen Felsen gründen. op deze rots gevestigd zijn.
Halt ich denn Stand, Als ik dan standhoud,
und lasse mich in felsenfestem Glauben finden, en mij laat vinden in een rotsvast geloof
weiß seine Hand, dan weet zijn hand,
die er mir schon vom Himmel beut, die hij me al vanuit de hemel toesteekt,
zu rechter Zeit op het juiste moment
mich wieder zu erhöhen.mij weer omhoog te trekken.
beluister:

Bach vervolgt in BWV 92 zijn experimenten in het combineren van koralen met andere muzikale vormen: zowel in (2) als in (7) lardeert hij recitatieven met koraalregels, en telkens op een andere manier. Een maximale versmelting van koraal met vrije tekst vinden we in het recitativo con chorale voor bas met continuobegeleiding (2). Hier tracteert de tekstdichter Bach op een breedsprakig libretto, dat de negen regels van Gerhardts tweede couplet aanvult met maar liefst  24 regels toelichtend commentaar. De bas zingt de koraalzinnen met versieringen die het koraal allengs minder herkenbaar maken, ware het niet dat de cello er voortdurend de aandacht op vestigt met een ritmisch figuurtje (figura corta), waarmee hij zich al in de eerste maat meldt; dit ostinate, telkens terugkerend herkenningsmelodietje is gebaseerd op de eerste acht noten van de koraalmelodie. Met tussen de koraalwoorden ingevoegde regels voorziet de tekstdichter niet alleen de koraaltekst van illustratieve bijbelse verwijzingen, maar ook de componist van beelden die Bach dankbaar in muziek omzet; hij componeert de recitativische passages deels als ‘vrij recitatief' boven losse continuoakkoorden, en a tempo wanneer het continuo actief aan de schildering van bepaalde woorden bijdraagt.

Zo fungeert de profeet Jesaja (54:10) als betrouwbare getuige (treue Zeuge) van Gods toewijding, zelfs wanneer bergen wijken en heuvels wankelen met - zoals de librettist toevoegt - gekletter en verschrikkelijk kabaal (Prasseln & grausem Knallen), wat Bach vervolgens met heftige continuobewegingen onderstreept. Verderop passeren de profeet Jona (Jona 1:17) en de apostel Petrus (Matteüs 14: 29-31), die beiden door Gods hulp werden gered uit het water (golvende continuobewegingen).

De door de tekstdichter ingevoegde plastische schetsen van natuurgeweld hebben bovendien - beoogde - structurele effecten ver voorbij recitatief (2): ze bieden aanknopingspunten voor de twee stormachtige aria's (3) en (6), waardoor de cantate wordt verrijkt met drama dat in Gerhardts gelijkmoedige koraalverzen geheel ontbreekt; aan hun sfeer beantwoordt pas weer de laatste aria (8).

3. Aria (T)

tenor, strijkers, continuo

Seht, seht! wie reißt, wie bricht, wie fällt, Kijk, kijk hoe datgene scheurt, breekt, instort,
was Gottes starker Arm nicht hält. wat niet wordt vastgehouden door Gods sterke arm.
Seht aber fest und unbeweglich prangen, Maar kijk hoe datgene stevig en onbeweeglijk straalt
was unser Held mit seiner Macht umfangen. wat door de macht van onze held wordt omvat.
Laßt Satan wüten, rasen, krachen, Laat Satan maar woeden, razen, daveren,
der starke Gott wird uns de sterke God zal ons
unüberwindlich machen.onoverwinnelijk maken.
beluister:

Da-capoaria (3) voor de tenor is één van de meest opera-achtige aria's die Bach schreef. De gedachte dat alles wat God niet beschermt scheurt, breekt en instort is aanleiding voor een halsbrekende tenorpartij, vol wilde sprongen in een scherp gepuncteerd ritme ( ). Niet minder onstuimig is de strijkersbegeleiding, met agressief opstijgende pijlen (tirata's) in de eerste viool, terwijl dalende akkoordbrekingen in het continuo het instorten verbeelden. Storm op zee. In het middendeel, waar Satan woedt, raast en davert, kan de sfeer ongewijzigd blijven; alleen de tenor demonstreert Gods onwankelbaarheid met enkele stabiele lange noten op de woorden fest en unbeweglich.

4. Aria / koraal (A)

alt, hobo d'amore 1/2, continuo

Zudem ist Weisheit und Verstand Bovendien zijn wijsheid en verstand
bei ihm ohn alle Maßen, bij hem bovenmatig groot,
Zeit, Ort und Stund ist ihm bekannt, Hij kent de tijd, de plaats en het uur
zu tun und auch zu lassen. waarop gedaan en gelaten moet worden.
Er weiß, wenn Freud, er weiß, wenn Leid Hij weet wanneer vreugde, hij weet wanneer leed
uns, seinen Kindern, diene, gunstig is voor ons, zijn kinderen,
und was er tut, ist alles gut, en alles wat hij doet is goed,
ob's noch so traurig schiene. al lijkt het nog zo treurig.
beluister:

Volstrekt tegengesteld aan (3) is de sfeer in het vierde deel van de cantate (4) die Gods wijsheid contrasteert met de vergankelijke wereld. De alt zingt Gerhardts vijfde couplet, strak en onversierd, boven een triosonate van de twee elkaar imiterende oboi d'amore en continuo. De strakke stemvoering mag wel gelden als afbeelding van Gods Weisheit und Verstand. Met kleine harmonische veranderingen worden Freud en Leid passend ingekleurd; het traurig in de laatste regel resoneert in de daarop volgende chromatisch dalende lijnen.

5. Recitatief (T)

tenor, continuo

Wir wollen nun nicht länger zagen Wij willen nu niet langer vreesachtig zijn
und uns mit Fleisch und Blut, en niet meer met vlees en bloed
weil wir in Gottes Hut, in angst leven zoals we tot nu toe deden,
so furchtsam wie bisher befragen. want we zijn toch in Gods hoede.
Ich denke dran, wie Jesus Ik denk eraan hoe Jezus
nicht gefürcht' das tausendfache Leiden; niet bang was voor het duizendvoudige lijden;
er sah es an hij beschouwde het
als eine Quelle ewger Freuden. als een bron van eeuwige vreugde.
Und dir, mein Christ, En voor jou, beste christen,
wird deine Angst und Qual, zullen je angst en ellende,
dein bitter Kreuz und Pein je bittere kruis en pijn
um Jesu willen Heil und Zucker sein. om Jezus' wil heil en zoetheid zijn.
Vertraue Gottes Huld Vertrouw op Gods genade
und merke noch, was nötig ist: en denk aan wat nodig is:
Geduld! Geduld!geduld, geduld!
beluister:

Met het secco, slechts door continuo begeleide recitatief (5) vat de tenor de koraalcoupletten 6 t/m 8 samen; een arioso slot accentueert et twee slepende Seufzer de kern: Geduld!

6. Aria (B)

bas, continuo

Das Brausen/Stürmen von den rauhen Winden Het gieren van de ruwe winden
macht, daß wir volle Ähren finden. maakt dat wij volle aren vinden.
Des Kreuzes Ungestüm De heftigheid van het kruis
schafft bei den Christen Frucht, maakt de christenen bang,
drum laßt uns alle unser Leben laten wij dus allemaal ons leven
dem weisen Herrscher ganz ergeben. geheel overgeven aan de wijze Heerser.
Küßt seines Sohnes Hand, Kus de hand van zijn Zoon,
verehrt die treue Zucht.houd getrouw de trouw in ere.
beluister:

De brausende Wind van Bachs librettist inspireert hem wederom tot een geagiteerde aria (6), thans voor de bassolist en continuo. De beide lage stemmen wedijveren in turbulente zestienden passages; alleen in het B-deel wordt de bas wat contemplatiever in zijn beschouwing over het kruis, en de cello komt even op adem bij Küßt seines Sohnes Hand alvorens weer op vol vermogen de reprise van het A-deel te beginnen.

7. Recitatief (S, A, T, B) en koor (SATB)

sopraan, alt, tenor, bas, SATB, continuo

Ei nun, mein Gott, Nu laat ik mij, mijn God,
so fall ich dir getrost in deine Hände. gerustgesteld in uw handen vallen.
(B) So spricht der Gott gelaß'ne Geist, Zo spreekt de in God rustende geest
wenn er des Heilands Brudersinn wanneer hij de broederlijke liefde van de Verlosser
und Gottes Treue gläubig preist. en de trouw van God gelovig prijst.
Nimm mich, und mache es mit mir Neem mij en blijf bij mij
bis an mein letztes Ende. tot het einde van mijn dagen.
(T) Ich weiß gewiß, Ik weet zeker
daß ich ohnfehlbar selig bin, dat ik absoluut zalig ben
wenn meine Not und mein Bekümmernis als mijn nood en mijn verdriet
von dir so wird geendigt werden: door u zo worden beëindigd
Wie du wohl weißt, daß meinem Geist Zoals u wel weet dat dat nuttig is
dadurch sein Nutz entstehe, voor mijn geest.
(A) daß schon auf dieser Erden, dat al op deze aarde,
dem Satan zum Verdruß, tot ergernis van Satan,
dein Himmelreich sich in mir zeigen muß uw hemelrijk in mij zichtbaar moet worden
und deine Ehr je mehr und mehr en dat uw eer steeds verder
sich in ihr selbst erhöhe. wordt verhoogd.
(S) So kann mein Herz nach deinem Willen Zo kan mijn hart naar uw wil
sich, o mein Jesu, selig stillen, zalig tot rust komen, o mijn Jezus,
und ich kann bei gedämpften Saiten en ik kan met gedempte snaren
dem Friedensfürst ein neues Lied bereiten.een nieuw lied voor de Vredevorst zingen.
beluister:

De tekst van het recitativo con chorale (7) is vergelijkbaar met (2); alleen wordt de koraaltekst nu slechts driemaal onderbroken voor ingelaste toelichtingen. Muzikaal doet Bach het nu echter heel anders. De koraalregels klinken paarsgewijs in een eenvoudige vierstemmige harmonisering, ongeveer zoals een slotkoraal, maar met een zelfstandige continuopartij. Dat de bas steeds in de tweede regel vooruitloopt met een voor-imitatie van de koraalmelodie attendeert ons erop dat de tweede regel tekst polyfoner is geharmoniseerd, met onafhankelijke, meer melodieuze begeleidende stemmen, terwijl de eerste zin veel verticaler, akkoordisch is gezet. (De vraag of deze passages door de vier solisten of door het koor worden gezongen veronderstelt een onderscheid dat Bach niet kende.) De toelichtingen worden als vrij recitatief gezongen door de achtereenvolgende solisten, van laag naar hoog: bas, tenor, alt en sopraan. Anders dan in (2) zijn koraal en commentaar nu goed te onderscheiden. De laatste regel van de sopraan bevat - waarschijnlijk op verzoek van Bach - de aankondiging van een nieuw lied (neues Lied), en wel bei gedämpften Saiten.

8. Aria (S)

sopraan, strijkers, hobo d'amore 1, continuo

Meinem Hirten bleib ich treu. Mijn Herder blijf ik trouw.
Will er mir den Kreuzkelch füllen, Als hij mijn kruisbeker wil vullen,
ruh ich ganz in seinem Willen, dan voeg ik mij geheel naar zijn wil,
er steht mir im Leiden bei. hij staat me bij in het lijden.
Es wird dennoch, nach dem Weinen, Toch zal na het geween
Jesu Sonne wieder scheinen. Jezus' zon weer schijnen.
Meinem Hirten bleib ich treu. Mijn Herder blijf ik trouw.
Jesu leb ich, der wird walten, Ik leef voor Jezus, hij zal besturen,
freu dich, Herz, du sollst erkalten, verheug je, hart, jij zult sterven,
Jesus hat genug getan. Jezus heeft betaald.
Amen: Vater, nimm mich an!Amen: Vader, neem mij aan!
beluister:

In de aansluitende sopraanaria (8) blijken de snaren evenwel niet gedempt (con sordino) te worden, maar getokkeld (pizzicato). Ze begeleiden een duet van de sopraan en de oboe d'amore. Het luitachtig getokkel, de herderlijke rietblazer en het ritme van een menuet zorgen voor een lieflijke, pastorale sfeer, waarin de sopraan, in haar traditionele rol van eenvoudige, aan Jezus verknochte gelovige Seele, haar onvoorwaardelijke toewijding aan haar hemelse herder belijdt. De - alweer - lange tekst verhindert de gebruikelijke da-capostructuur; de tekst wordt in drie delen behandeld, met Meinem Hirten bleib ich treu als een soort refrein, verbonden en omlijst door versies van het instrumentale ritornel.

9. Koraal

tutti

Soll ich denn auch des Todes Weg Als ik dan ook de duistere weg
und finstre Straße reisen, van de dood moet afleggen,
wohlan! ich tret auf Bahn und Steg, kom aan, dan neem ik de baan en het pad
den mir dein' Augen weisen. die uw ogen mij zullen wijzen.
Du bist mein Hirt, der alles wird U bent mijn Herder,
zu solchem Ende kehren, die ervoor zal zorgen
daß ich einmal in deinem Saal dat ik u eens in uw zaal
dich ewig möge ehren.eeuwig mag eren.
beluister:

Met het slotkoraal (9) tenslotte bevestigt de gelovige zijn godsvertrouwen, tot in de dood. Vanwege de genoemde melodieherhalingen kan Bachs harmonisering van Gerhardts laatste couplet alleen in de regels 6-10 betekenisvol de tekst ondersteunen: lopende achtsten op Hirt en een heen-en-weer gaande beweging op kehren.