Johann Sebastian Bach
Was soll ich aus dir machen, Ephraim? (BWV 89)
Geschreven voor 22e zondag na Trinitatis
Voor het eerst uitgevoerd: 24 okt 1723
Solisten SAB koor SATB orkest str ob1,2 cor cont
Totaal 6 delen, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren soms uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Voor de 23e oktober 1723, in de herfst van Bachs eerste ambtsjaar te Leipzig, componeerde hij Cantate 89. Omdat alleen het slotkoraal vierstemmig is, heet zo'n cantate bij ons een 'solistencantate'; bij Bach is dat een betekenisloze onderscheiding, omdat zijn 'koor', ook als er een uitvoerig openingskoor gezongen moest worden, meestal niet groter was dan een vocaal kwartet van stemmen die alles, koren en soli, zongen, zijn zogeheten 'concertistenensemble'.
De evangelietekst voor de tweeëntwintigste zondag na Trinitatis is Matteüs 18: 23-35, de gelijkenis van de ondankbare knecht die, nadat hem zelf grote schulden zijn kwijtgescholden, op zijn beurt meedogenloos optreedt tegen een collega van wie hij nog iets tegoed heeft, en daarvoor ter verantwoording wordt geroepen. De kern van de cantate vormen twee recitatief/aria-paren, voor resp. alt en sopraan. In het eerste overheerst de dreiging met verdiende straf voor onvergeeflijke zonden, in de tweede de vreugde en dankbaarheid jegens de God die genade en barmhartigheid voor recht laat gelden.
Bachs librettist leidt het thema 'vergelding of vergeving' in met een citaat uit het oudtestamentische bijbelboek Hosea (11:8), dat ook de titel van de cantate oplevert. God vraagt zich daarin hardop af of hij de stam Efraïm en het volk Israël zal straffen zoals de steden Adama en Zeboïm, die het lot van Sodom en Gomorra ondergingen, of zal toegeven aan zijn brünstig verlangen naar barmhartigheid.
1. Aria (B)
bas, strijkers, hobo 1/2, hoorn, continuo
»Was soll ich aus dir machen, Ephraim? | Wat moet ik van je maken, Efraïm? |
Soll ich dich schützen, Israel? | Moet ik je beschermen, Israël? |
Soll ich nicht billig | Zou het niet terecht zijn |
ein Adama aus dir machen | als ik een Adma van je maakte |
und dich wie Zeboim zurichten? | en je zou toetakelen zoals Seboïm? |
Aber mein Herz ist anders Sinnes, | Maar mijn hart wil iets anders, |
meine Barmherzigkeit ist zu brünstig.« | mijn barmhartigheid is te vurig. |
Hoewel bijbelwoorden meestal door een koor worden vertolkt, is dat voor een citaat uit Gods mond ongepast; Bach laat het zingen door de bas, die vaak als Vox Christi optreedt en hier dus als Vox Dei. Zijn solo (1) kan, om dezelfde reden, ook geen ‘aria' heten, en evenmin een ‘arioso' hoewel het daar structureel het meest op lijkt. Er is geen da capo, maar de vijf tekstregels worden achtereenvolgens verwerkt, ingeleid door een instrumentaal ritornel, dat aan het eind wordt herhaald en tussendoor als begeleiding dient voor de laatste twee, positieve, tekstregels. Het orkest bestaat uit zeven vrijwel onafhankelijke, elkaar nauwelijks verdubbelende instrumentale partijen, waartussen alleen de jachthoorn (corno da caccia) een tamelijk ondergeschikte vulstem speelt; zijn partij lijkt later toegevoegd: Bach wilde blijkbaar een toevallig passerende hoornist een kans geven mee te spelen (hetgeen de hardnekkige pogingen van hedendaagse cantate-organisatoren om een hoornist te engageren iets komieks geeft).
De twee hobo's, strijkers en het continuo wisselen drie retorische motieven met elkaar uit (zie muziekvoorbeeld). Het eerste, door het continuo geïntroduceerde motief herinnert ons aan de rollende dobbelstenen bij de verloting van Jezus' mantel (Lasset uns den nicht zerteilen) in de Johannes-Passion (die Bachs publiek pas enkele maanden later zou horen). Het illustreert (volgens sommigen) Gods besluiteloosheid, wikken en wegen, of (volgens anderen) zijn rollende toorn. De hobo's openen met een klaaglijk (Seufzer) motief, de zuchten van de met straf bedreigden, terwijl de strijkers met hun stijgend gebroken akkoorden pijnlijke vraagtekens plaatsen, zoals de bassolist aanstonds zal bevestigen.
De drie wraakzuchtige vragen van een in zijn weerspannige kind teleurgestelde vader lopen uit in beklemmende fermates. In de vergevingsgezinde laatste regels klaart de sfeer enigszins op.
2. Recitatief (A)
alt, continuo
Ja, freilich sollte Gott | Ja, natuurlijk zou God |
ein Wort zum Urteil sprechen | een oordeel moeten uitspreken |
und seines Namens Spott | en de bespotting van zijn naam |
an seinen Feinden rächen. | op zijn vijanden moeten wreken. |
Unzählbar ist die Rechnung deiner Sünden, | Ontelbaar zijn je zonden, |
und hätte Gott auch gleich Geduld, | en ook als God geduld zou hebben, |
verwirft doch dein feindseliges Gemüte | verwerpt je vijandige hart |
die angebotne Güte | de aangeboden goedheid |
und drückt den Nächsten | en zet je naaste onder druk |
um die Schuld; | vanwege zijn schuld aan jou; |
so muß die Rache sich entzünden. | dat moet wel wraak oproepen. |
In het secco recitatief (2) richt de alt zich, op belerende toon, tot de zondige gelovige.
3. Aria (A)
alt, continuo
Ein unbarmherziges Gerichte | Een onbarmhartig oordeel |
wird über dich gewiß ergehn. | zal zeker over jou worden uitgesproken. |
Die Rache fängt bei denen an, | De wraak begint bij hen |
die nicht Barmherzigkeit getan, | die niet barmhartig zijn geweest |
und machet sie wie Sodom ganz zunicht. | en vernietigt hen volkomen zoals Sodom. |
De alt zet zijn/haar preek voort in aria (3) De tekst van Ein unbarmherziges Gerichte parafraseert de brief van de apostel Jacobus, 2:13: de onbarmhartige wacht een onbarmhartige afrekening. De bezetting - louter continuo - is streng, ascetisch: hier wordt geen emotie uitgedrukt, maar een onverbiddelijk oordeel aangekondigd. Geen obligaat instrument verzacht de kilte. De grimmige toon wordt gezet door een snijdend thema in het continuo: een dalende sextsprong, geflankeerd door twee halve tonen (a) waarop de alt unbarmherzig gaat zingen. Die betekenis stemt overeen (b) met een vergelijkbare wending op de woorden der saure (moeizame)Weg in het motet Komm, Jesu, komm (BWV 229).
Lange roulades van de cello maaien alle hoop weg.
4. Recitatief (S)
sopraan, continuo
Wohlan! mein Herz legt Zorn, | Komaan, mijn hart legt toorn, |
Zank und Zwietracht hin; | twist en tweedracht af; |
es ist bereit, dem Nächsten zu vergeben. | het is bereid de naaste te vergeven. |
Allein, wie schrecket mich mein sündenvolles Leben, | Wat schrik ik echter van mijn zondige leven, |
daß ich vor Gott in Schulden bin! | van mijn grote schuld jegens God! |
Doch Jesu Blut | Maar het bloed van Jezus |
macht diese Rechnung gut, | vereffent die rekening |
wenn ich zu ihm, als des Gesetzes Ende, | wanneer ik mij, als het doel van de wet, |
mich gläubig wende. | gelovig tot hem wend. |
Het vervolg van de cantate heeft een veel lichtere toon: wie Zorn, Zank und Zwietracht (toorn, twist en tweedracht) afzweert en de nieuwtestamentische Christus volgt, hoeft de wrekende oudtestamentische God niet meer te vrezen. De sopraan, als zo vaak de voorbeeldige gelovige, verheugt zich in haar bekering tot Christus in een secco recitatief (4), dat uitloopt op een gelukzalig arioso.
5. Aria (S)
sopraan, hobo 1, continuo
Gerechter Gott, ach rechnest du? | Rechtvaardige God, ach, rekent u? |
so werde ich zum Heil der Seelen | Dan zal ik tot heil van mijn ziel |
die Tropfen Blut von Jesu zählen. | de druppels bloed van Jezus tellen. |
Ach rechne mir die Summe zu! | Ach, reken mij het bedrag toe! |
Ja weil sie niemand kann ergründen, | Ja, omdat niemand dat kan doorgronden, |
bedeckt sie meine Schuld und Sünden. | bedekt het mijn schuld en mijn zonden. |
Na drie karig geïnstrumenteerde delen treedt in sopraanaria (5) eindelijk een obligaat instrument naar voren, de hobo, die met sopraan en continuo een ontspannen trio aangaat in een dansant ritme: door Christus' dood is alle schuld gedelgd. Het omhoogwijzende thema dat de hobo introduceert wordt door allen gedeeld, zij het vaak in vereenvoudigde vorm. Ten opzichte van het begin van de cantate is de sfeer geheel opgeklaard.
6. Koraal
tutti
Mir mangelt zwar sehr viel, | Het ontbreekt mij weliswaar aan zeer veel, |
doch, was ich haben will, | maar wat ik wil hebben |
ist alles mir zugute | heb ik allemaal tot mijn heil |
erlangt mit deinem Blute, | ontvangen door uw bloed, |
damit ich überwinde | zodat ik kan overwinnen |
Tod, Teufel, Höll und Sünde. | dood, duivel, hel en zonde. |
De geloofsinhoud van het voorafgaande wordt nog eens bevestigd in het vierstemmig geharmoniseerde slotkoraal (6), het zevende couplet van Johan Heermanns (1585-1647) Wo soll ich fliehen hin (1630). Hier mag de hoorn met de beide hobo's de sopraan versterken. Op de laatste woorden Tod, Teufel, Höll und Sünde duikt de baslijn zo diep dat de baszanger hem niet meer kan volgen en omhoog moet octaveren.