Johann Sebastian Bach
Ich bin ein guter Hirt (BWV 85)
Geschreven voor Zondag Misericordias Domini
Voor het eerst uitgevoerd: 15 apr 1725
Solisten SATB koor SATB orkest str vcpicc ob1,2 cont
Totaal 6 delen, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Bach schreef cantate 85 in het voorjaar van 1725, voor de tweede zondag na Pasen (15 april), Zondag Misericordias Domini, zo genoemd naar de eerste woorden van de voorgeschreven introïtustekst uit Psalm 89. Bach is dan nog geen twee jaar werkzaam in Leipzig en deze cantate behoort dus formeel tot de tweede jaargang cantates die hij sedert zijn benoeming wekelijks schrijft. Maar het is geen cantate volgens het unieke en innovatieve plan dat hem voor deze jaargang ‘koraalcantates' voor ogen stond, want in januari is hem de tekstdichter ontvallen die de op koralen gebaseerde cantateteksten leverde. Vanaf de hierop volgende week zal Bach een reeks cantates componeren op teksten van de Leipziger dichteres Christiane Mariane von Ziegler; voor deze zondag grijpt hij terug op een bundel teksten van een onbekende tekstdichter, waaruit hij ook het jaar daarvoor al putte in de periode na Pasen, een reeks teksten die een zelfde zesdelig model volgen:
nieuwtestamentische bijbeltekst / verklarende aria / koraal / belerend recitatief / generaliserende aria / koraal. |
In de evangelielezing voor deze zondag (Johannes 10: 11-16) presenteert Jezus zichzelf als ‘de goede herder, die zijn leven geeft voor zijn schapen', een profetie waarvan de vervulling op Goede Vrijdag wordt herdacht. ‘Herder' gold ook al in het Oude Testament als een kwalificatie voor God, met name in Psalm 23, waarvan een berijmde versie in koraal (3) wordt gebruikt. Deze religieuze ‘herder'-metafoor kreeg in de barok vleugels door zijn resonantie met de arcadische idylles in opera en schilderkunst en vond zijn specifiek muzikale vertaling in pastorales met behulp van dubbelrietinstrumenten, pendanten van schalmeien, de 12/8 maat en het siciliano-ritme, exemplarisch in de Hirtenmusik die de tweede cantate van het Weihnachts-Oratorium inleidt. In zijn twee andere cantates voor de tweede zondag na Pasen, Du Hirte Israel (BWV 104, 1724) en Der Herr ist mein getreuer Hirt (BWV 112, 1731), bedient Bach zich van de pastorale clichés, in BWV 85 herinnert slechts aria (5) daaraan, maar ligt het accent op de keerzijde van Jezus' herderschap: dat hij zijn leven gaf. Het woord Hirt verschijnt echter wel in alle cantatedelen.
Cantate 85 vergt behalve strijkers en continuo twee hobo's en - in aria (2) - een violoncello piccolo; het vierstemmige koor treedt slechts op in twee koraalzettingen, daarom beschouwt de hedendaagse muziekpraktijk de cantate als een ‘solistencantate' (en voert haar navenant minder uit).
1. Aria (B)
bas, strijkers, hobo 1, continuo
»Ich bin ein guter Hirt, | Ik ben een goede herder, |
ein guter Hirt | een goede herder |
läßt sein Leben für die Schafe.« | geeft zijn leven voor de schapen. |
De openingstekst (1) is het eerste vers van de evangelielezing, Johannes 10:11, een uitspraak van Jezus zelf, wat voor Bach reden is hem aan de bas, de Vox Christi toe te vertrouwen en ook niet als een ‘aria' te beschouwen; in vergelijkbare gevallen bestempelt Bach een solostuk op een Jezuswoord als Arioso. (De bijbeltekst luidt trouwens "Ik ben de goede herder.")
Hoewel er (buiten strijkers en continuo) twee hobo's spelen, is het niet Bachs bedoeling een pastorale sfeer op te roepen; daartoe laat hij, heel ongebruikelijk, beide hobo's unisono spelen, wat een allerminst lieflijke maar krachtige, scherpe en doordringende klank oplevert. Het stuk is gebouwd op twee thema's (zie het muziekvoorbeeld), die reeds in de eerste maat van het instrumentale voorspel (ritornel) als thema en contrapunt tesamen worden gepresenteerd en met elkaar verbonden, als twee zijden van een medaille:
1. een vastberaden, omhoogstrevend thema in het continuo, waarop de bas de hoofdtekst Ich bin ein guter Hirt zal zingen, en
2. een dalende, vallende lijn, die eerst in de hobo's klinkt, als illustratie van er läßt sein Leben für die Schafe.
Op basis van deze twee thema's die tussen zanger en instrumenten(groepen) worden uitgewisseld ontstaat een ingewikkeld polyfoon stemmenweefsel, kenmerk van ernstige muziek, die samen met de duistere toonsoort c-klein zorgt voor een bedachtzame en melancholieke sfeer.
De tekst wordt tweemaal in zijn geheel doorgenomen, gescheiden en omlijst door de vijf maten instrumentaal ritornel.
2. Aria (A)
alt, violoncello-piccolo, continuo
Jesus ist ein guter Hirt, | Jezus is een goede herder, |
denn er hat bereits sein Leben | wat hij heeft zijn leven |
für die Schafe hingegeben, | al gegeven voor de schapen, |
die ihm niemand rauben wird. | die niemand hem zal ontroven. |
Jesus ist ein guter Hirt. | Jezus is een goede herder. |
De gelovige alt bevestigt in aria (2) dat Jezus inmiddels zijn woord gestand heeft gedaan en ter bescherming van zijn schapen, de gelovigen, zijn leven heeft gegeven. De begeleiding komt van het continuo en een violoncello piccolo, het instrument tussen cello en altviool, dat Bach tussen Pasen en Pinksteren 1725 liefst vijfmaal voorschrijft. Spelend in het tenorregister, roept zijn donkere timbre de sfeer op van een warme, beschermende omarming door de goede herder. Zijn partij bestaat louter uit niet-thematisch passagewerk, dat zo karakteristiek is voor veel partijen die Bach voor dit instrument schrijft (vgl BWV 6/3, 180/3, 183/2, 199/6). Ook de rustige continuobegeleiding geeft geen thematische bijdragen; zo ontstaat een triosonate waarin ieder zijn eigen gang gaat. De alt behandelt de korte tekst driemaal in zijn geheel, één keer onderbroken door een verkorte versie van het acht maten beslaande, in- en uitleidende ritornel. De drie vocale passages laten zich beluisteren als een reeks variaties, waarin steeds het accent valt op het lang melismatisch uitgesponnen rauben. Ten slotte wordt het motto nog één maal herhaald.
3. Aria (S)
sopraan, hobo 1/2, continuo
Der Herr ist mein getreuer Hirt, | De Heer is mijn getrouwe herder, |
dem ich mich ganz vertraue, | aan wie ik mij geheel toevertrouw, |
zur Weid er mich, sein Schäflein, führt | hij leidt mij, zijn schaapje, |
auf schöner, grünen Aue, | naar een mooie, groene weide, |
zum frischen Wasser leit er mich, | hij brengt me naar fris water |
mein Seel zu laben kräftiglich | om mijn ziel krachtig te laven |
durchs selig Wort der Gnaden. | door het zalige genadewoord. |
Het eerste couplet van Cornelius Beckers lied Der Herr ist mein getreuer Hirt (1598) vormt de tekst van deel (3); Beckers tekst is een bewerking van de bekende Psalm 23, De Heer is mijn herder, in dit geval van de eerste drie verzen. Nu het hier door een solostem, de sopraan, wordt gezongen, krijgt het kerklied de betekenis van een individuele geloofsbelijdenis. Beckers koraal werd gezongen op de melodie van Allein Gott in der Höh sei Ehr (Nicolaus Decius, 1523) en dient Bach ook tot slotkoraal in beide andere cantates voor Zondag Misericordias Domini. De sopraan zingt haar tekst op een versierde versie van de koraalmelodie, tegen de achtergrond van een intensief-polyfone triosonate van twee hobo's en continuo, waarin het gebruik van een fagot voor de hand ligt. Daarmee is het dubbelrietblazerstrio present dat de vereiste pastorale associaties oproept, want ook de toonsoort is inmiddels opgeklaard (naar Bes-groot) en in alle stemmen horen we de vrolijke huppelfiguurtjes (figura corta, kort-kort-lang); we zijn het scharnierpunt in de cantate gepasseerd: nu heersen dankbaarheid, triomf en godsvertrouwen. De vorm van de compositie lijkt op een (orgel)koraalvoorspel. De A-A-B-structuur van het koraal (de zogeheten 'Bar-vorm' ) dringt zich op aan de aria: de muziek van de eerste twee regels wordt met nieuwe tekst ongewijzigd herhaald. Aan het slot klinkt slechts een herhaling van de instrumentale inleiding. Door het drukke instrumentale stemmenweefsel en de versieringen van de koraalmelodie is de cantus firmus van de sopraan moeilijk als zodanig te herkennen.
4. Recitatief (T)
tenor, strijkers, continuo
Wann die Mietlinge schlafen, | Als de huurlingen slapen, |
da wachet dieser Hirt bei seinen Schafen, | dan waakt deze herder bij zijn schapen, |
so daß ein jedes in gewünschter Ruh | zodat die allemaal in welkome rust |
die Trift und Weide kann genießen, | kunnen genieten van de grazige weiden, |
in welcher Lebensströme fließen. | waar levensstromen vloeien. |
Denn, sucht der Höllenwolf gleich einzudringen, | Want als de hellewolf probeert binnen te dringen |
die Schafe zu verschlingen, | om de schapen te verslinden, |
so hält ihm dieser Hirt doch seinen Rachen zu. | dan houdt deze herder zijn muil dicht. |
Het door strijkers begeleide (accompagnato) recitatief (4) van de tenor vervolgt de rurale metafoor in eigen termen, zonder naar Jezus te verwijzen. Mietlinge (huurlingen, dagloners) gelden als onbetrouwbare herders; in de evangelielezing vluchten ze, hier slapen ze, dat rijmt. Het vierstemmige strijkorkest illustreert details van de tekst:
- een driestemmig opstijgende fanfare illustreert het wachet, maar doet ook denken aan het strijkersmotief dat in de Matthäus-Passion het uiteenjagen van de kudde verbeeldt (und die Schafe der Herde werden sich zerstreuen, nr. 14), wat hier echter nog niet aan de orde is;
- een dalend stroompje Lebensströme;
- en op de Höllenwolf, een incarnatie van de duivel, een dissonante harmonie.
5. Aria (T)
tenor, strijkers, continuo
Seht, was die Liebe tut. | Zie wat de liefde doet. |
Mein Jesus hält in guter Hut | Mijn Jezus houdt de zijnen |
die Seinen feste eingeschlossen | goed en stevig onder zijn hoede |
und hat am Kreuzesstamm vergossen | en heeft aan het kruis voor hen |
für sie sein teures Blut. | zijn kostbare bloed vergoten. |
In zijn nu volgende aria (5) bezingt de tenor Jezus' niet aflatende liefde. Hij wordt begeleid door de unisono spelende groep hoge strijkers; deelname van de altviolen verplicht hen in een laag register te spelen, wat een warme klank oplevert en waardoor de tenor regelmatig de hoogste stem voert. Temidden van Bachs vaak grillige tenoraria's is dit één van de meest zangerige. Ook het pastorale coloriet is hier weer aanwezig, in het wiegende ritme van de 9/8-maat en de lieflijk stromende melodieën, vaak in galante terts- en sextparallellen tussen tenor, strijkers en continuo. De tenor illustreert met staande kwartnoten hoe Jezus zijn kudde bij elkaar houdt en met een stromend melisma over anderhalf octaaf (fis-bes', d-g') tot tweemaal toe hoe hoe de gekruisigde zijn bloed vergoot.
De aria heeft een volledige da-capostructuur; het B-deel wordt slechts door twee tellen stilte gescheiden van de hoekdelen (A), maar wordt zelf in tweeën gedeeld door een verkorte versie van het instrumentale ritornel: RIT. - A - B1 - rit. - B2 - A - RIT.
Deze aansprekende aria werd door de Engelse componist William Walton (1902-1983) gebruikt voor deel 3 van zijn balletmuziek The Wise Virgins (1940).
6. Koraal
tutti
Ist Gott mein Schutz und treuer Hirt, | Als God mijn bescherming en mijn trouwe herder is, |
kein Unglück mich berühren wird. | zal geen ongeluk mij raken. |
Weicht, alle meine Feinde, | Verdwijn, al mijn vijanden, |
die ihr mir stiftet Angst und Pein, | die mij angst en pijn bezorgen, |
es wird zu eurem Schaden sein, | het zal jullie zelf schaden, |
ich habe Gott zum Freunde. | ik heb God als vriend. |
De boodschap van de cantate wordt ten slotte (6) samengevat in het vierde couplet van Ernst Christoph Homburgs kerklied Ist Gott mein Schild und Helfersmann (1658), dat ook wel met de omgekeerde beginwoorden Gott ist ... wordt aangetroffen. Bach componeert van dit tamelijk onbekende kerklied een geladen vierstemmige harmonisering, met daarin de 'viele frembde Thone mit eingemischet' die hem al twintig jaar eerder verweten werden, hier vooral ter illustratie van woorden als Unglück, Feinde, Angst en Pein.
Terwille van een afgerond toonsoortenschema noteert Bach het slotkoraal in c-klein, de mineur toonsoort van de openingsaria, maar hij maximeert het verschil door alle zeven regels (de laatste tekstregel wordt herhaald) te beëindigen met een pregnant majeur-akkoord.