Johann Sebastian Bach
Ich habe genung (BWV 82)
Geschreven voor Maria Reiniging (Lichtmis 2/2)
Voor het eerst uitgevoerd: 2 feb 1727
Libretto: Christoph Birkmann
Solisten B orkest str ob obcacc cont
Totaal 5 delen
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd
Van deze cantate is een zingbare vertaling beschikbaar door Ria van Hengel.
Bespreking
Tot de Mariafeesten die de lutherse liturgische kalender handhaafde behoort het feest dat op 2 februari wordt gevierd, Maria Reiniging of Maria Lichtmis. Het begrip Lichtmis, het feest waarop kaarsen worden gezegend (Candlemass), verwijst naar de voorchristelijke lichtfeesten die de lange winternacht begrenzen en ten onzent op de Vrije Scholen nog wel gevierd worden: veertig dagen vóór midwinter (Kerstmis), op Sint Maarten (11 november), gaan de kaarsen aan, veertig dagen erna, op 2 februari, is het weer zo licht dat ze uit kunnen. Het christelijke feest van 2 februari daarentegen, Maria Reiniging (Festo Purificationis Mariae), gaat terug op de Joodse traditie die, conform de wetten van Mozes, de vrouw die een kind heeft gebaard (i.c. Maria, de moeder van Jezus) gedurende veertig dagen als onrein beschouwt, waarna ze zich voor een rituele reiniging in de tempel moet vervoegen, en waarbij een eerstgeboren zoon aan de priesters dient te worden voorgesteld: de presentatie van Jezus in de tempel.
De evangeliepericoop die op deze dag wordt gelezen, Lucas 2:22-32, maakt melding van een vrome Jood, Simeon, die daarbij aanwezig was. Hem was beloofd dat hij niet zou sterven voor hij de verwachte Messias had gezien; als hij het kindje Jezus in zijn armen heeft, herkent hij dat als de beloofde Heiland en uit zijn vreugde daarover in wat bekend staat als het ‘loflied van Simeon' (Canticum Simeonis), 'Nu laat u, Heer, uw dienstknecht gaan in vrede, etc', veelvuldig op muziek gezet, ofwel in zijn Latijnse versie Nunc dimittis, ofwel in Luthers vertaling Herr, nun läßt du deinen Diener in Frieden fahren.
Geen van de cantates die Bach voor Maria Reiniging schreef (BWV nrs. 83, 125, 158, 82 en 157) schenkt aandacht aan het reinigingsritueel, noch aan de presentatie van het kind Jezus, maar alle concentreren zich op Simeon die - hoewel dat nergens in de bijbel staat - door de kerk altijd gezien werd als een oude, levensmoede man wiens 'Laat mij nu gaan' werd geïnterpreteerd als 'Laat mij nu maar sterven': Mit Fried und Freud ich fahr dahin (BWV 125); zo werd Simeon de belichaming van de lutherse doodsmystiek, die het einde van het leven verwelkomt als een bevrijding uit alle aardse lijden en pijn, en als een onschuldige doorgang, een slaap, naar een beter, eeuwig leven hiernamaals.
De cantate Ich habe genung(noot) getuigt van deze doodsaanvaarding; de tekst werd voor 2 februari 1727 geschreven door Bachs toenmalige student Christoph Birkmann. Waarschijnlijk omdat Maria Reiniging in 1727 op een zondag viel, waardoor Bach met zijn gebrekkige middelen gelijktijdig concertante muziek moest verzorgen in Thomas- èn Nicolaikirche, heeft BWV 82 een kamermuzikaal formaat: continuo, strijkers (een strijkkwartet volstaat), één instrumentale solist (hobo) en slechts één vocale solist, een bas. Er is, in tegenstelling tot andere zogeheten solocantates, zelfs geen slotkoraal: de cantate is strikt als Italiaanse cantate opgebouwd uit drie aria's en twee verbindende recitatieven. Omdat de cantate om deze redenen aantrekkelijk is voor solisten op concertpodia, werd het één van Bachs meest uitgevoerde cantates. Bach moet er zelf trouwens ook zeer tevreden over zijn geweest, want in 1731 vervaardigde hij een versie voor sopraan en traverso (BWV 82a, in e-klein), in 1735 werd een versie voor mezzosopraan en hobo in e-klein uitgevoerd, en in de tweede helft van de jaren ‘40 ontstond nog een versie voor bas en hobo da caccia. Recitatief (2) en aria (3) noteerde Bach (als enige stukken uit zijn cantate-oeuvre) in het Notenbüchlein voor zijn vrouw Anna Magdalena.
1. Aria (B)
bas, strijkers, hobo, continuo
Ich habe genung, | Het is genoeg voor mij, |
ich habe den Heiland, das Hoffen der Frommen, | ik heb de Heiland, de hoop van de vromen, |
auf meine begierigen Arme genommen; | in mijn verlangende armen genomen; |
Ich habe genung! | het is genoeg voor mij! |
Ich hab ihn erblickt, | Ik heb hem gezien, |
mein Glaube hat Jesum ans Herze gedrückt; | mijn geloof heeft Jezus aan mijn hart gedrukt; |
nun wünsch ich, noch heute mit Freuden | nu wens ik vandaag nog met vreugde |
von hinnen zu scheiden. | hier te vertrekken. |
Ich habe genung! | Het is genoeg voor mij. |
De tekst van aria (1) is een parafrase van Simeons lied uit het Lucas-evangelie en de bas fungeert hier dus als Vox Simeonis. De statische, meestal langzaam dalende baslijnen van orgel en continuo (die onderscheiden partijen hebben) zorgen voor zwaarmoedige, traag veranderende harmonieën, die door de eerste viool aanvankelijk worden gevuld met schrijnende en zuchtende (Seufzer-)figuren en vervolgens met wat lossere motieven. Daarboven speelt de solistische hobo lyrische, steeds weer veranderende melodische lijnen, die regelmatig vertrekken vanuit een markant motief waarop de bas de woorden Ich habe genung zal gaan zingen, en dat we in Bachs werk vaker tegenkomen, o.m. in de altaria Erbarme dich uit de Matthäus-Passion: een stijgende sextsprong, voorafgegaan door een Schleifer, een retorische figuur (exclamatio) die opwinding en verontrusting uitdrukt. Met lange pauzes geeft de bas uitdrukking aan zijn vermoeidheid met het aardse bestaan, maar op Freuden last hij nog een vrolijk melisma in. Telkens wanneer hij zijn vocale passages besluit met Ich habe genung zwijgen de instrumenten eerbiedig.
2. Recitatief (B)
bas, continuo
Ich habe genung! | Het is genoeg voor mij! |
Mein Trost ist nur allein, | Mijn enige troost is |
daß Jesus mein und ich sein eigen möchte sein. | dat Jezus van mij is en dat ik van hem mag zijn. |
Im Glauben halt ich ihn, | In het geloof houd ik hem vast, |
da seh ich auch mit Simeon, | dan zie ik net zoals Simeon |
die Freude jenes Lebens schon. | nu al de vreugde van het volgende leven. |
Laßt uns mit diesem Manne ziehn! | Laten we deze man volgen! |
Ach! möchte mich von meines Leibes Ketten | Ach wilde de Heer mij maar bevrijden |
der Herr erretten; | van de ketenen van mijn lichaam, |
ach! wäre doch mein Abschied hier, | ach, kon ik nu maar afscheid nemen, |
mit Freuden sagt ich, Welt, zu dir: | dan zou ik met vreugde tegen jou, wereld, zeggen: |
Ich habe genung! | Het is genoeg voor mij! |
Hoewel recitatief (2) met dezelfde tekst begint, is het perspectief veranderd: we schakelen over naar de actualiteit en de bas zingt nu als een gelovige waarnemer die zich met Simeon wil identificeren. De centrale woorden Laßt uns mit diesem Manne ziehen worden met een arioso onderstreept, waarin bovendien een korte canon tussen continuo en bassolist duidelijk maakt dat het om navolging gaat.
3. Aria (B)
bas, strijkers, hobo da caccia, continuo
Schlummert ein, ihr matten Augen, | Ga maar slapen, vermoeide ogen, |
fallet sanft und selig zu! | val maar zacht en zalig dicht! |
Welt, ich bleibe nicht mehr hier, | Wereld, ik blijf hier niet meer, |
hab ich doch kein Teil an dir, | er is aan jou toch niets |
das der Seele könnte taugen. | dat goed zou kunnen zijn voor mijn ziel. |
Hier muß ich das Elend bauen, | Hier moet ik in ellende leven, |
aber dort, dort werd ich schauen | maar daarginds zal ik aanschouwen |
süßen Friede, stille Ruh. | zoete vrede, stille rust. |
De wat levendiger en beweeglijker aria (3), Schlummert ein, schetst de dood als een onschuldige slaap, een 'wiegelied voor het eeuwig slapen gaan'. Strijkers spelen een zangerige melodie, waarop de bas zijn tekst zal declameren. Syncopes (het accent ná de tel) zorgen voor een wiegend ritme; regelmatig zetten fermates de beweging stil, suggererend dat de muziek is ingedommeld. De volgens een da-caposchema opgezette tekst heeft een zo uitgebreid B-gedeelte dat Bach daar middenin nog eens A invoegt; daardoor domineert het Schlummert-thema, als een vocaal en instrumentaal refrein, sterker dan in een eenvoudige da-capovorm. Zie het schema.
A | B | A | ||||||
10 | 28 | 37 | 49 | 68 | 85 | 10 | 28 | 37 |
Rit. | A | Rit. | B1 | A | B2 | Rit. | A | Rit. |
Alleen in de eerste (1727) versie ontbreekt in deze aria het soloinstrument (hobo), in alle volgende speelt het colla parte met de eerste viool mee, en hebben dus alle drie de aria's een identieke bezetting.
4. Recitatief (B)
bas, continuo
Mein Gott! wenn kömmt das schöne: Nun! | Mijn God, wanneer komt dat mooie 'nu' |
da ich im Friede fahren werde | waarin ik in vrede heenga |
und in dem Sande kühler Erde | en kan rusten in het zand van koele aarde |
und dort bei dir im Schoße ruhn? | en daarginds in uw schoot? |
Der Abschied ist gemacht, | Ik heb afscheid genomen, |
Welt, gute Nacht! | wereld, goede nacht! |
Recitatief (4) toont een mens die zich ongeduldig verheugt op het rusten in Gods schoot en moeder Aarde. De woorden im Friede fahren verwijzen naar Luthers op het Canticum Simeonis gebaseerde koraal. In het arioso slot bevestigt het continuo de anticipatie op de dood met een afdaling naar zijn allerlaagste toon.
5. Aria (B)
bas, strijkers, hobo, continuo
Ich freue mich auf meinen Tod, | Ik verheug me op mijn dood, |
ach! hätt er sich schon eingefunden! | ach, was hij er maar vast! |
Da entkomm ich aller Not, | Dan ontkom ik aan alle nood |
die mich noch auf der Welt gebunden. | die mij nog aan de wereld bindt. |
In de afsluitende aria (5) komt ook het tweede deel van Luthers koraaltitel tot zijn recht: Mit Fried und Freud ich fahr dahin. De sfeer is nu welhaast uitgelaten. Hoewel de maat (3/8) identiek is aan die van de sombere eerste aria, is het tempo hier vlot en het ritme dansant. De bas negeert aanvankelijk het door de instrumentalisten voorgestelde muzikale motief ten gunste van een steeds hoger stijgend freue. Ook in deze aria gaat de hobo (c.q. het soloinstrument) goeddeels colla parte met de eerste viool, maar hij verzelfstandigt zich om het woord freue te illustreren met een giechelend figuurtje en in het wat ingetogener middendeel; bij het woord gebunden verzorgt hij binding in de staccato begeleiding van de strijkers.
______________________
Bach schrijft 'genung', een oude vorm van 'genug' (zoals 'pfenning' voor 'pfennig'), die zich in Saksen lang handhaafde, en door de oude Bachgesellschaft werd ‘verbeterd'. terug