Johann Sebastian Bach
Ein feste Burg ist unser Gott (BWV 80)
Een koraalcantate
Geschreven voor Hervormingsdag
Voor het eerst uitgevoerd: 1735?
Libretto: Salomo Franck
Solisten SATB koor SATB orkest str vsolo vc ob1-3 obd'am1,2 obcacc cont
Totaal 8 delen, 2 koorwerken, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd
na 1735
beluister
- Harnoncourt
- Gesualdo & Musica
Amphion - Gardiner
- Rilling
- Karl Richter
- Koopman
- Leusink
- Max Thurn ('50)
- Suzuki
- All of Bach
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Op 31 oktober 1517, aan de vooravond van Allerheiligen, spijkerde Martin Luther zijn 95 stellingen tegen de handel in aflaten (het afkopen van de straf op zonden) op de deur van de slotkapel te Wittenberg. Deze gebeurtenis werd allengs beschouwd als het begin van de lutherse reformatie. Bij de herdenking van deze dag 150 jaar later (1667) werd 31 oktober in Saksen door de keurvorst (wiens voorgangers Luther bescherming hadden geboden) tot nationale feestdag uitgeroepen, een halve vrije dag. Pas door zijn benoeming in het Saksische Leipzig werd Bach met het bestaan van deze feestdag geconfronteerd. In zijn eerste ambtsjaar (1723) viel Hervormingsdag op een zondag, waarbij de liturgische voorschriften voor die zondag moesten prevaleren; in zijn tweede jaar viel hij op een dinsdag, maar omdat Bach toen in beslag genomen werd door zijn wekelijkse, uiterst bewerkelijke reeks koraalcantates heeft hij ook toen geen cantate voor het Reformationsfest gecomponeerd. Voor 1725 schreef hij BWV 79, Gott der Herr ist Sonn und Schild en pas na 1735 componeerde Bach de thans beroemde cantate BWV 80, gebruikmakend van ouder materiaal, en van tekst en muziek van het koraal Ein feste Burg ist unser Gott.
Dit populaire kerklied werd geschreven door Martin Luther als een - gekerstende - parafrase van de oudtestamentische (Joodse) psalm 46. De legende, opgetekend door de lang gezaghebbende negentiende-eeuwse protestantse Franse historicus Michelet, wil dat Luther het lied in 1521 zou hebben gecomponeerd op weg naar de Rijksdag te Worms, waar hij door Keizer Karel V voor een verhoor was uitgenodigd. 'Dit strijdlied zingend trokken Luther en zijn medestanders in triomf door Duitsland. De eerbiedwaardige kathedraal van Worms schudde op zijn grondvesten en de torenkraaien vlogen ongerust uit toen er dit ongehoorde gezang weerklonk. Deze 'Marseillaise van de Reformatie' (Heine) behield eeuwenlang zijn machtige bekoring in de Duitse harten.
Helaas voor de mooie legende weten we inmiddels dat Luther het lied pas in 1529 componeerde; anders had het zeker een plaats gekregen in de eerste, in 1524 gepubliceerde lutherse gezangenbundel. Maar inderdaad werd de militante tekst en melodie van Luthers 'reformatorische internationale‘ een symbool voor standvastigheid en activisme in een bedreigende omgeving. Mede dankzij het citaat van de melodie in Mendelssohns vijfde, ‘Reformatie'-symfonie werd het een embleem van het in de negentiende eeuw opkomende Duitse nationalisme, dat Bach en Luther als oer-Duitsers adopteerde, met als treurig dieptepunt het gebruik van het thema als herkenningsmelodie voor de berichten van het front in de Eerste Wereldoorlog.
Cantate 80, bestemd voor het Reformationsfest (Hervormingsdag, 31 oktober) werd als eerste vocale compositie van Bach in 1821 gepubliceerd (nog vóór de Bachrenaissance), en bleef de hele negentiende eeuw gezichtsbepalend voor zijn cantatewerk; zij is - ook in Nederland - nog altijd één van Bachs meest gespeelde cantates.
We weten dat Bach reeds in de late jaren ‘20 een cantate (BWV 80b) voor de 31e oktober schreef, als bewerking van een van zijn Weimarer cantates (Alles was von Gott geboren, BWV 80a, 15 maart 1715), die hij in Leipzig niet meer kon hergebruiken omdat ze bestemd was voor Zondag Oculi, een zondag in de lijdenstijd, waarin te Leipzig geen concertante kerkmuziek mocht klinken. Reeds in BWV 80b speelde het kerklied Ein feste Burg ist unser Gott een rol. Pas in de late jaren '30 breidde Bach deze bewerking met het imposante openingskoor uit tot de huidige cantate BWV 80.
De kern ervan, de delen 2, 3, 4, 6, 7 en 8 komt uit de Weimarer cantate en staat op teksten van Bachs aldaar gebruikelijke tekstdichter Salomon Franck; op basis van de voor Zondag Oculi voorgeschreven evangelielezing (Lucas 11: 14-28, een duiveluitdrijving) thematiseert Francks tekst de strijd tegen en de overwinning van het kwaad, wat de tekst ook geschikt maakt voor een Reformatiecantate. Eind jaren ‘20 bewerkt Bach BWV 80a tot BWV 80b door
1. het instrumentale (hobo-)citaat van de Feste-Burgmelodie in (2) te voorzien van de tekst van Luthers tweede couplet en aan de sopraan toe te wijzen;
2. een deel (5) in te voegen op Luthers derde couplet en
3. in het slotkoraal (8) de oorspronkelijke tekst van het tweede couplet te vervangen door die van Luthers vierde en laatste couplet.
Ten slotte voltooit hij BWV 80 na 1735 door als deel (1) een grootscheepse koraalfantasie toe te voegen op de tekst van het eerste couplet van Ein feste Burg. Zo is een cantate ontstaan waarin herhaaldelijk de sfeer wisselt tussen krijgshaftige koraalteksten en meer intieme, op geloofskracht gerichte delen met tekst van Salomon Franck. De instrumentatie van de cantate is bescheidener dan je voor een grote feestdag zou verwachten: geen trompetten en pauken maar slechts strijkers, continuo en drie hobo's, wellicht een afspiegeling van schralere omstandigheden in de Leipziger kerkmuziek van de late jaren ‘30, of omdat het Reformationsfest ('halve vrije dag') geen feestdag van de hoogste orde was. (Er kan trouwens wel een versie van BWV 80 beluisterd worden met trompetten en pauken, maar deze toevoegingen zijn van Bachs zoon Wilhelm Friedemann, die de delen (1) en (5) later ooit, met een latijnse tekst, heeft uitgevoerd.)
Cantate 80 is dus een koraalcantate, maar qua structuur wel danig verschillend van de ruim tien jaar eerder gecomponeerde hoofdmoot van Bachs koraalcantatejaargang: weliswaar leveren ook hier het eerste en laatste koraalcouplet de tekst en melodie voor een openingskoor en een slotkoraal, maar de vrij gedichte teksten van de tussenliggende recitatieven en aria's zijn niet op koraalverzen gebaseerd, terwijl deze binnencoupletten (in 2) zelf wel ongewijzigd worden gebruikt.
1. Koor
SATB, strijkers, solo cello, hobo 1, hobo 2/3 colla parte hobo, continuo
Ein feste Burg ist unser Gott, | Een vaste burcht is onze God, |
ein gute Wehr und Waffen; | een goed bastion en wapen; |
er hilft uns frei aus aller Not, | hij helpt ons uit alle nood |
die uns itzt hat betroffen. | die ons nu heeft getroffen. |
Der alte böse Feind, | De oude boze vijand |
mit Ernst ers itzt meint, | gaat nu serieus aan de gang, |
groß Macht und viel List | veel macht en listigheid |
sein grausam Rüstung ist, | vormen zijn wrede wapenrusting, |
auf Erd ist nicht seinsgleichen. | op aarde is niets met hem te vergelijken. |
Het grootste verschil is echter de muziek van de koraalfantasie (1) waarmee de cantate opent, de laatste koraalfantasie die Bach schreef. In de meeste koraalcantates zingt daarin de sopraan het eerste koraalvers in lange noten boven een zelfstandige concertante orkestpartij en - polyfoon of homofoon - begeleidende koorstemmen. Het openingskoor van BWV 80 getuigt ervan hoe Bach, de vijftig gepasseerd, nog altijd zijn grenzen en die van het genre wil verleggen: niet alleen volgt hij de stilistische ontwikkeling van zijn tijd (naar het galante en empfindsame idioom), maar ook vergroot hij zijn beheersing van de pré-barokke stijl van Palestrina en de oude polyfonisten. Op grond van dat laatste componeert hij als kern van het openingskoor van BWV 80 een sober koraalmotet in oude polyfone stijl: met een eenvoudig, strak notenbeeld (in het hele stuk komt geen zestiende noot voor) en zonder zelfstandige instrumentale partijen, er zijn alleen vier vocale partijen; alleen voegt Bach, zoals steeds wanneer hij een stile-anticostuk schrijft, een zelfstandige, barokke continuopartij toe, die niet samenvalt met de koorbas. Strijkers spelen slechts colla parte met de zangers mee. Geen instrumentale inleiding of tussenspelen derhalve. De tenor introduceert de feste Burg-tune lichtelijk bewerkt als fugathema, en zingt, wanneer de alt dat thema vijf maten later overneemt, de tweede koraalregel als tegenstem (contrapunt). Telkens vijf maten later maken ook sopraan, resp. bas hun entree. Maar wanneer eenmaal alle vier stemmen het thema met elkaar in allerlei liggingen en varianten verwerken gebeurt er iets heel ongebruikelijks: de drie hobo's spelen unisono de melodie van de eerste koraalregel, strak en onversierd in lange noten, als cantus firmus, maar zonder dat de tekst ervan wordt gezongen. En één maat later en drie octaven lager doet dat ook de violone, het - hier ten opzichte van het continuo verzelfstandigde - zestienvoets instrument (eventueel versterkt door de pedaal van het orgel). Het thema klinkt nu dus in canon en ‘van hoog tot laag', symbool voor allesomvattend, wereldomspannend, terwijl de vocalisten hun fugatische werk voortzetten: God omarmt zijn schepping. Dan dunt het stemmenweefsel uit en introduceren de vocalisten in dezelfde motetstijl tekst en (gevarieerde) muziek van de tweede koraalregel; een tweede episode die ook weer wordt afgerond met een instrumentale canon voor hobo's en violone.
Zo worden in negen episoden alle negen regels van het koraal verwerkt, tot een stuk van maar liefst 228 maten. Bach combineert hier dus een vocale compositie in oude motetstijl met een instrumentale canon, een muziektheoretische liefhebberij van zijn latere jaren, denk aan de canons in het Musicalische Opfer en de Kunst der Fuge en de raadselcanon op het Hausmann-portret van 1746.
Terloops biedt Bach ook nog muzikale tekstillustraties in nevenmotiefjes, zoals bij der alte böse Feind, waar de continuobas listig omhoogkruipt (m. 120-123), en een wringende harmonisering van de grausam Rüstung (m. 197-199). Aan het slot van de beide Stollen (de herhaalde beginregels, 2 en 4) en het Abgesang (r. 9) - waarvan de muziek identiek is - imiteert de bas nog eens het koraalcitaat van de hobo's en violone. De drie hobo's, die tot nu toe unisono optraden, gaan aan het slot ineens, met afzonderlijke noten, aan de polyfonie deelnemen, terwijl de bas de fugaversie van de laatste koraalregel inruilt voor de ongevarieerde vorm.
Zelfs voor de nuchtere, doorgewinterde Bachvorser Alfred Dürr (1918-2011), die zich weinig aan kwalificerende uitspraken bezondigt, is deze monumentale koraalbewerking 'der(!) Höhepunkt des Bachschen vokalen Choralschaffens'. Het bijzondere schuilt niet zozeer in extraverte glans en uitbundigheid, als wel in de constructieve complexiteit en diepgang. (Onderstaande analyse wordt op YouTube voortreffelijk in beeld gebracht door Richard Atkinson.)
s t r u c t u u r d e e l 1 | |||||||||||||||||||
| S t o l l e n 1 | S t o l l e n 2 | A b g e s a n g | ||||||||||||||||
episode | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | ||||||||||
tekstregel | 1 & 2 | ! & 2 | 3 & 4 | 3 & 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | ||||||||||
vanaf maat | 1 | 23 | 27 | 48 | 60 | 82 | 85 | 107 | 119 | 137 | 143 | 158 | 163 | 175 | 180 | 192 | 199 | 216 | |
canon hobo & violone+1 |
| 1 |
| 2 +B |
| 3 |
| 4 +B |
| 5 |
| 6 +S |
| 7 |
| 8 |
| 9 +B | |
motet / fuga | TASB
| T
| ASBT
| TSAB
| TASB
| A
| ASBT
| TSAB
| BTAS
|
| ASTB
|
| TBAS
|
| SATB
|
| TBSA
|
| |
per | 5m |
| 5m |
| 5m |
| 5m |
| 4m |
| 3m |
| 3m |
| 3m |
| 4m |
|
2. Aria (B) en koraal (S)
sopraan, bas, strijkers, hobo 1, continuo
Alles, was von Gott geboren, | Iedereen uit God geboren |
ist zum Siegen auserkoren. | is voor zege uitverkoren. |
Mit unser Macht ist nichts getan, | Onze macht stelt niets voor, |
wir sind gar bald verloren. | wij zijn heel snel verloren. |
Es streit' vor uns der rechte Mann, | Voor ons vecht de juiste man |
den Gott selbst hat erkoren. | die God zelf heeft uitverkoren. |
Wer bei Christi Blutpanier | Wie bij Christus' bloedbanier |
in der Taufe Treu geschworen, | trouw heeft gezworen in de doop, |
siegt im Geiste für und für. | die overwint in de geest voortdurend. |
Fragst du, wer er ist? | Vraag je wie dat is? |
Er heißt Jesus Christ, | Hij heet Jezus Christus, |
der Herre Zebaoth, | de Heer Zebaoth, |
und ist kein andrer Gott, | er is geen andere God, |
das Feld muß er behalten. | hij zal de strijd winnen. |
Alles, was von Gott geboren, | Iedereen uit God geboren |
ist zum Siegen auserkoren. | is voor zege uitverkoren. |
Cantatedeel (2) is een robuuste basaria op tekst van Salomon Franck, waar de sopraan het tweede couplet van het Feste-Burgkoraal doorheen zingt; zij voorziet de tweede helft van de koraalregels van allerlei versieringen: menselijke strijdlust (bas) bereikt weinig zonder Christus' steun in de rug (sopraan). Een agressief tumultmotief van de unisono spelende strijkers zorgt voor een slagvelddecor, ter illustratie van krijgsmetaforen als Streit, Sieg, Macht en Panier.
(Gezien de verschillen tussen de hobopartij van de 1715-versie en de uiteindelijke sopraanpartij lijkt het niet de bedoeling het koraal door beide tegelijk te laten vertolken.)
3. Recitatief (B)
bas, continuo
Erwäge doch, | Overweeg toch, |
Kind Gottes, die so große Liebe, | kind van God, die grote liefde |
da Jesus sich | van Jezus die zich |
mit seinem Blute dir verschriebe, | aan jou heeft gewijd met zijn bloed, |
wormit er dich | waarmee hij jou |
zum Kriege wider Satans Heer | voor de strijd tegen het leger van Satan |
und wider Welt und Sünde | en tegen wereld en zonde |
geworben hat! | heeft geworven! |
Gib nicht in deiner Seele | Geef in je ziel geen plaats |
dem Satan und den Lastern statt! | aan Satan en aan zonden! |
Laß nicht dein Herz, | Laat je hart, |
den Himmel Gottes auf der Erden, | die hemel van God op aarde, |
zur Wüste werden! | geen woestijn worden! |
Bereue deine Schuld mit Schmerz, | Heb met smart berouw over je schuld, |
daß Christi Geist | opdat de Geest van Christus |
mit dir sich fest verbinde! | zich hecht met jou verbindt! |
Zonder verwijzingen naar het koraal maken de uit de Weimarer cantate overgenomen, intiemere delen (3) en (4) duidelijk dat de strijd tegen het kwaad uiteindelijk in eigen hart en ziel gewonnen dient te worden. Basrecitatief (3) wordt slechts door het continuo begeleid; in canon met de bas illustreert het continuo het druppelen van Jezus' bloed. Zoals veel Weimarer recitatieven eindigt ook dit met een ritmische (arioso) passage, die de laatste woorden daß Christi Geist mit dir sich fest verbinde als een motto of devies enkele malen herhaalt. Het verbinde wordt niet alleen telkenmale geïllustreerd met een overgebonden noot, maar ook doordat bas en continuo in de drie noten Christi Geist canonisch met elkaar verbonden zijn. Als de bas is uitgesproken overweegt het continuo de conclusie nog eens.
4. Aria (S)
sopraan, continuo
Komm in mein Herzenshaus, | Kom in het huis van mijn hart, |
Herr Jesu, mein Verlangen! | Heer Jezus, mijn verlangen! |
Treib Welt und Satan aus | Verjaag wereld en Satan |
und laß dein Bild in mir erneuert prangen! | en laat uw beeld opnieuw in mij stralen! |
Weg, schnöder Sündengraus! | Weg, ellendige zondengruwel! |
Zoals zo vaak belichaamt de sopraan in haar lieflijke aria (4) het subjectieve perspectief van de individuele, ideale gelovige, de gläubige Seele, die, de vermaning van de bas volgend, Jezus in haar hart toelaat. Evenals de bas wordt zij slechts door het continuo begeleid. In de lyrisch stromende muziek vallen de grote sprongen op (Weg! Weg!), waarmee de gruwel der zonde (de Sündengraus) wordt afgewezen. Lange melisma's onderstrepen haar Verlangen.
5. Koor
SATB, strijkers, hobo 1, hobo d'amore 1/2, continuo
Und wenn die Welt voll Teufel wär | Al was de wereld vol met duivels |
und wollten uns verschlingen, | die ons wilden verslinden, |
so fürchten wir uns nicht so sehr, | wij zijn niet erg bang, |
es soll uns doch gelingen. | we zullen toch slagen. |
Der Fürst dieser Welt, | De vorst van deze wereld, |
wie saur er sich stellt, | hoe hij ook woedt, |
tut er uns doch nicht, | hij kan ons niets doen |
das macht, er ist gericht', | want hij is gevonnist, |
ein Wörtlein kann ihn fällen. | één woordje kan hem vellen. |
Muziek en tekst van het koraal zijn weer prominent aanwezig in koraalbewerking (5). Het koor zingt de negen regels van het derde couplet ongeharmoniseerd (unisono): eensgezind, hand in hand, en onwrikbaar. De begeleiding door het volledige orkest, inclusief drie hobo's, is gebaseerd op twee verschillend geaarde motieven: een door alle instrumenten unisono gespeelde variatie van de eerste koraalregel, eensgezindheid en onwrikbaarheid verbeeldend, gevolgd door een chaotische zestiendenpassage waarin men (met Albert Schweitzer) kan horen hoe hordes angstaanjagende duivels de burcht bestormen en bovenaan telkens weer worden teruggeworpen. De eerste tekstregel, Und wenn die Welt voll Teufel wär, herinnert aan de beroemde uitspraak van Luther, wanneer hij wordt gewaarschuwd voor de risico's van zijn gang naar Worms: 'Ik ga daarheen, ook al zijn er in Worms zoveel duivels als dakpannen.' Ook de sobere, unisono koraalzang verwijst naar de ruige werkelijkheid van Luther en zijn reismakkers, die immers nog niet over fraaie vierstemmige zettingen beschikten.
6. Recitatief (T)
tenor, continuo
So stehe dann bei Christi blutgefärbten Fahne, | Sta dus stevig bij Christus' bebloede vaandel, |
o Seele, fest | o ziel, |
und glaube, daß dein Haupt dich nicht verläßt, | en geloof dat jouw Hoofd je niet verlaat, |
ja, daß sein Sieg | ja, dat zijn overwinning |
auch dir den Weg zu deiner Krone bahne! | ook voor jou de weg baant naar je kroon. |
Tritt freudig an den Krieg! | Ga de strijd verheugd aan! |
Wirst du nur Gottes Wort | Als je Gods woord maar |
so hören als bewahren, | hoort en bewaart, |
so wird der Feind gezwungen auszufahren, | dan wordt de vijand gedwongen te wijken, |
dein Heiland bleibt dein Hort! | jouw Heiland blijft jouw toeverlaat. |
Het recitatief van de tenor (6) lijkt sterk op dat van de bas (3): een vermanend karakter, slechts door continuo begeleid en afgesloten met een arioso voorgedragen leuze. Het continuo illustreert hoe de vijand wordt verjaagd en bekent zich tenslotte tot het door de tenor aanbevolen Heil.
7. Aria / Duet (A, T)
alt, tenor, solo viool, hobo da caccia, continuo
Wie selig sind doch die, | Hoe zalig zijn toch zij |
die Gott im Munde tragen, | die God op de lippen hebben, |
doch selger ist das Herz, | maar nog zaliger is het hart |
das ihn im Glauben trägt! | dat hem draagt in het geloof! |
Es bleibet unbesiegt | Dat blijft onoverwonnen |
und kann die Feinde schlagen | en kan de vijanden verslaan, |
und wird zuletzt gekrönt, | en wordt ten slotte gekroond |
wenn es den Tod erlegt. | wanneer het de dood velt. |
In tegenstelling tot het voor bas en sopraan bestemde deel (2) is deel (7) een echt vocaal duet, met een symmetrische rolverdeling tussen de zangers, alt en tenor. De begeleiding is in handen van de soloviool en de hobo da caccia, de ‘jachthobo', het tenorinstrument uit de hobofamilie. Hun partijen imiteren elkaar voortdurend en demonstreren reeds in het inleidende ritornel de twee affecten die in dit duet samenkomen: het verstilde, selige (gedragen achtsten en kwartnoten) en het strijdlustige (opgewonden zestienden). De acht tekstregels geven aanleiding tot vier vocale episoden. In de vreedzame sfeer van de eerste vier nemen tenor en alt beurtelings het initiatief in fugatische passages. De regels 5 en 6, met woorden als Sieg, Feinde en schlagen worden gedomineerd door strijdlustige motieven; zelfs het continuo wordt daarmee besmet, zodat een echt kwintet ontstaat. Tijdens de laatste regels, waar de dood aan de orde komt, zwijgen de obligate instrumenten geheel; op weg naar zeer lage noten passeren zangers en continuo hier schrijnende harmonieën, voordat de twee instrumentalisten weer terugkeren voor hun afsluitende ritornel.
(De eerste regel Wie selig sind doch die, die Gott im Munde tragen wordt in de koorpartituren van Breitkopf (oud en nieuw) abusievelijk weergegeven als Wie selig sind sie doch, resp. sind doch sie.)
8. Koraal
tutti
Das Wort sie sollen lassen stahn | Het woord moeten ze laten staan |
und kein' Dank dazu haben. | en dank daarvoor is niet nodig. |
Er ist bei uns wohl auf dem Plan | Hij zorgt voor ons |
mit seinem Geist und Gaben. | met zijn geest en gaven. |
Nehmen sie uns den Leib, | Als ze ons lichaam afpakken, |
Gut, Ehr, Kind und Weib, | bezit, eer, kind en vrouw, |
laß fahren dahin, | laat het maar gebeuren, |
sie habens kein Gewinn; | het levert hun niets op; |
Das Reich muß uns doch bleiben. | het rijk blijft van ons. |
En ten slotte (8) klinkt het vierde couplet van het Lutherlied, nu in de vertrouwde, onopgesmukte vierstemmige harmonisering.