Johann Sebastian Bach
Alles nur nach Gottes Willen (BWV 72)
Geschreven voor 3e zondag na Driekoningen
Voor het eerst uitgevoerd: 27 jan 1726
Libretto: Salomo Franck
Solisten SAB koor SATB orkest str vsolo1,2 ob1,2 cont
Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Bach schreef cantate 72 voor zondag 27 januari 1726, de derde zondag na Epifanie (Driekoningen). Het is de laatste cantate uit de ruim tweeëneenhalf jaar beslaande periode van vrijwel wekelijkse cantatecomposities na zijn aantreden in Leipzig; Bach pauzeert hierna enkele maanden, althans als cantatecomponist, door een reeks cantates uit te voeren van zijn Meininger neef Johann Ludwig (1677-1731); wellicht in een poging om zijn Matthäus-Passion te voltooien, maar dat zou pas een jaar later lukken. Van enige cantatemoeheid is in BWV 72 overigens niets te merken.
Bach ontleent het libretto aan een in 1715 gepubliceerde bundel cantateteksten van de Weimarer hofpoëet Salomon Franck, waaruit hij tien jaar eerder in Weimar al diverse teksten in cantates omzette. Francks tekst volgt op de voet de evangelietekst voor deze zondag, Matteüs 8: 1-13, waarin een melaatse tegen Jezus zegt 'Heer, als u het wilt, kunt u mij rein maken', waarop Jezus zijn hand uitstrekt en zegt 'Ik wil het, word rein'. Het zal dus gaan over Gods almacht en menselijk godsvertrouwen. Deze noties beheersen de gehele cantate, vanaf het begin (Alles nur nach Gottes Willen) en worden onderweg eigenlijk nergens betwijfeld of aangevochten, waardoor deze cantate bij uitzondering geen duidelijke ontwikkeling doormaakt van menselijke nood naar bevrijding en verlossing. Alleen de perspectieven veranderen: van algemeen verkondigend naar persoonlijk belijdend en lyrisch getuigend; ook Christus komt aan het woord.
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1/2, continuo
Alles nur nach Gottes Willen, | Alles alleen naar Gods wil, |
so bei Lust als Traurigkeit, | zowel in vreugde als in verdriet, |
so bei gut als böser Zeit. | zowel in goede als in slechte tijden. |
Gottes Wille soll mich stillen | Gods wil zal mij tevreden stellen |
bei Gewölk und Sonnenschein. | zowel bij bewolking als bij zonneschijn. |
Alles nur nach Gottes Willen, | Alles alleen naar Gods wil, |
dies soll meine Losung sein. | dit moet mijn devies zijn. |
Het openingskoor (1) begint met een instrumentale inleiding (ritornel) van zestien maten door de twee hobo's, strijkers en continuo. Het koor ïllustreert de titelzin al in de eerste drie maten met drie motieven:
a. twee kwartnoten met een octaafsprong daartussen, die al in de eerste maten van de instrumentale inleiding te horen waren in celli, fagot en contrabas; het octaaf omvat (letterlijk) alle mogelijke noten, het gehele muzikale universum, en symboliseert dus Alles;
b. een stijgende reeks zestiendennootjes, langs alle noten van dat octaaf, die de vier koorstemmen fugatisch achter elkaar inzetten;
c. een hamerende toonherhaling, vermanend motief (‘geheven vingertje') op nur nach Gottes Willen, dat al in de derde maat van de sopranen te horen is, en verderop zal terugkomen.
Wanneer de sopraan (m. 32) met klaaglijke Seufzer over Traurigkeit begint, willen de andere stemmen daar aanvankelijk niets van weten; pas in maat 45 wijkt de sfeer van opgewekt godsvertrouwen kortstondig voor wat donkerder harmonieën. De tweede tekstzin, Gottes Wille soll mich stillen, leidt tot een verstild gedeelte, waarin de instrumentale begeleiding zich tot enkele akkoorden beperkt en het koor canonisch (SBAT) de tekst voordraagt. Ook de bewolking (Gewölk) trekt snel op, met een coloratuur vanuit de bas omhoog (BTAS), om plaats te maken voor de Sonnenschein, waarop het koor weer zijn Losung (motto) Alles nur etc. kan hervatten.
Het openingskoor heeft een vrije, verkorte da-capostructuur (A-B-A'): na het meer ingetogen middengedeelte (B) wordt nog slechts de instrumentale inleiding van zestien maten herhaald, maar nu met koorpartijen daarin ingebouwd. Een dergelijke constructie kon ook al aan het slot van het A-gedeelte (m. 39-56) worden beluisterd.
Gezien de woorden mich en meine was deze tekst door Franck waarschijnlijk voor een aria bedoeld. Bach hergebruikt de muziek van dit koor tien jaar later voor het Gloria uit de Mis in G-klein (BWV 235); hij schrapt dan de instrumentale inleiding.
2. Recitatief (A)
alt, continuo
O selger Christ, der allzeit seinen Willen | O gelukzalige christen die altijd zijn wil |
in Gottes Willen senkt, | ondergeschikt maakt aan Gods wil, |
es gehe wie es gehe, bei Wohl und Wehe! | wat er ook gebeurt, bij wel en wee. |
Herr, so du willt, so muß sich alles fügen! | Heer, als u wilt, moet alles lukken! |
Herr, so du willt, so kannst du mich vergnügen! | Heer, als u wilt, kunt u mij vreugde schenken! |
Herr, so du willt, verschwindet meine Pein! | Heer als u wilt, verdwijnt mijn pijn! |
Herr, so du willt, werd ich gesund und rein! | Heer, als u wilt, word ik gezond en rein! |
Herr, so du willt, wird Traurigkeit zur Freude! | Heer, als u wilt, verandert droefheid in vreugde! |
Herr, so du willt, find ich auf Dornen Weide! | Heer, als u wilt, kan ik grazen in doornen! |
Herr, so du willt, werd ich einst selig sein! | Heer, als u wilt, zal ik eens zalig zijn! |
Herr, so du willt, laß mich dies Wort | Heer, als u wilt, laat dit woord mij |
im Glauben fassen | dan aanraken in het geloof |
und meine Seele stillen! | en laat het mijn ziel stillen! |
Herr, so du willt, so sterb ich nicht, | Heer, als u wilt, dan sterf ik niet, |
ob Leib und Leben mich verlassen, | ook al verlaten lichaam en leven mij, |
wenn mir dein Geist dies Wort ins Herze spricht! | wanneer uw geest dit woord in mijn hart legt! |
In het recitatief (2) representeert de alt de gelovige die Gods almacht erkent, op velerlei gebied. Het stuk is driedelig: twee korte secco-recitatieven omlijsten een veel langer arioso-gedeelte, waarin het continuo ritmisch de alt begeleidt wanneer z/hij het devies Herr, so du willt (citaat van de gelovige melaatste uit Matteüs 8: 2) als in een litanie maar liefst negenmaal herhaalt en voorziet van steeds weer nieuwe interpretaties. Het telkens iets gevarieerde muzikale motief op de woorden Herr, so du willt wordt ook door het continuo overgenomen.
Het is interessant te zien (muziekvoorbeelden links) hoe Bach vergelijkbare noten gebruikt voor dezelfde woorden in de basaria (4) van de twee jaar eerder voor dezelfde gelegenheid gecomponeerde cantate 73, waar deze woorden vergelijkbaar als motto fungeren.
|
3. Aria (A)
alt, solo viool 1/2, continuo
Mit allem, was ich hab und bin, | Met alles wat ik heb en ben |
will ich mich Jesu lassen, | wil ik mij aan Jezus overgeven, |
kann gleich mein schwacher Geist und Sinn | ook al kunnen mijn zwakke geest en verstand |
des Höchsten Rat nicht fassen. | de raadsbesluiten van de Hoogste niet begrijpen. |
Er führe mich nur immerhin | Als hij mij maar altijd leidt |
auf Dorn- und Rosenstraßen! | over wegen met doornen en met rozen! |
In aria (3), Mit allem, was ich hab und bin, bezingt de alt zijn/haar in het recitatief uiteengezette overtuiging samenvattend. Slechts door continuo begeleid declameert zij haar volledige hoofdzin nog voordat de levendige instrumentale inleiding (ritornel) heeft geklonken: een onverwacht snelle overgang, zonder dikke dubbele streep, waarschijnlijk omdat Bach meende dat 'dies Wort' uit de laatste recitatiefzin betrekking had op de daarop volgende (i.p.v. op de voorafgaande) woorden (de oude Bachausgabe scheidt daarom beide teksten door een dubbele punt). In het ritornel concerteren twee soloviolen fugatisch met het continuo, en thematisch geheel onafhankelijk van de zangstem. De muziek van de eerste regel, Mit allem was ich hab und bin, (maten 1-27, onbegeleide inzet - fugatisch ritornel - begeleide vocale passage), wordt ongewijzigd herhaald voor de tweede, kann gleich mein schwacher Geist und Sinn (maten 27-53). Na een wat vrijer middendeel op Er führe mich etc. (maten 53-68) keert het hoofddeel gevarieerd weer terug. Onbekommerde muziek, tempoaanduiding Vivace.
4. Recitatief (B)
bas, continuo
So glaube nun! | Geloof het nu maar! |
Dein Heiland saget: Ich wills tun! | Je Heiland zegt: Ik zal het doen! |
Er pflegt die Gnadenhand | Hij pleegt zijn genadige hand |
noch willigst auszustrekken, | bereidwillig uit te steken |
wenn Kreuz und Leiden dich erschrekken, | als kruis en leed je verschrikken. |
Er kennet deine Not und löst dein Kreuzesband! | Hij kent je nood en verlost je van je kruis. |
Er stärkt, was schwach, | Hij versterkt wat zwak is |
und will das niedre Dach | en voelt zich niet te goed |
der armen Herzen nicht verschmähen, | om genadig binnen te gaan onder |
darunter gnädig einzugehen. | het nederige dak van de arme harten. |
De bas spreekt in recitatief (4) met het gezag van de Vox Christi. Hij vervangt het voorwaardelijke so du willt uit (2) door het onvoorwaardelijk en gedecideerde Ich will's tun (Matteüs 8: 3) en verzekert zo de gelovige van Gods genade, ook in Kreuz und Leiden, wat aanleiding vormt voor wat troebeler harmonieën. Ook schuwt God niet das niedre Dach der Armen, een citaat uit het vervolg van het evangeliebericht.
5. Aria (S)
sopraan, strijkers, hobo 1, continuo
Mein Jesus will es tun, | Mijn Jezus wil het doen, |
er will dein Kreuz versüßen. | hij wil je kruis verzachten. |
Obgleich dein Herze liegt in viel Bekümmernissen, | Hoewel je hart veel verdriet kent, |
soll es doch sanft und still | zal het toch zacht en stil |
in seinen Armen ruhn, | in zijn armen rusten |
wenn es der Glaube faßt; | als het wordt gegrepen door het geloof; |
mein Jesus will es tun! | mijn Jezus zal het doen! |
In haar aria (5) maakt de sopraan het Mein Jesus will es tun tot haar devies. Anders dan in aria (3) delen hier de instrumentale (hobo) en de vocale solist dezelfde muzikale thematiek. De instrumentale inleiding (ritornel) van zestien maten dient ongewijzigd als begeleiding in de eerste vocale passage van de sopraan. In het vervolg horen we lange noten en muzikale stilstand op still en ruhen. Evenals in (1) herhaalt tekstdichter Franck de openingsregel aan het slot. Wanneer het afsluitende instrumentale ritornel al voorbij is, scandeert de sopraan in het slotakkoord nog tweemaal de tekst waar haar hart vol van is.
6. Koraal
tutti
Was mein Gott will, das g'scheh allzeit, | Wat mijn God wil geschiede altijd, |
sein Will, der ist der beste, | zijn wil is de beste; |
zu helfen den'n er ist bereit, | hij is bereid hen te helpen |
die an ihn glauben feste. | die vast in hem geloven. |
Er hilft aus Not, der fromme Gott, | Hij helpt uit nood, de goede God |
und züchtiget mit Maßen. | en kastijdt met mate. |
Wer Gott vertraut, fest auf ihn baut, | Wie op God vertrouwt, vast op hem bouwt |
den will er nicht verlassen. | die zal hij niet verlaten. |
De tekst van het slotkoraal (6) Was mein Gott will, das g'scheh allzeit past natuurlijk uitstekend bij de evangelietekst van deze dag; Bach baseerde dan ook precies een jaar eerder een gehele koraalcantate (BWV 111) op dit koraal. Tekst en melodie kunnen u bekend voorkomen, te weten uit de Matthäus-Passion (nr. 25). Maar vergis u niet: ook al zijn tekst en melodie dezelfde, Bachs harmoniseringen zijn altijd weer nieuw. Zelfs binnen één koraal: de eerste twee regels worden weliswaar ongewijzigd herhaald, maar de laatste twee zijn, hoewel melodisch daarmee identiek, harmonisch heel anders.
De tekst van dit beroemde lied werd in 1547 geschreven door Markgraf Albrecht II von Brandenburg-Ansbach (1490-1568), de eerste Duitse prins die - reeds in 1522 - tot de Reformatie toetrad en het hertogdom Pruisen in een seculiere staat veranderde.