Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Johann Sebastian Bach

Also hat Gott die Welt geliebt (BWV 68)

Geschreven voor Tweede Pinksterdag

Voor het eerst uitgevoerd: 21 mei 1725

Libretto: Christiane Mariane von Ziegler

Solisten SB koor SATB orkest str vcpicc ob1-3 trb1-4 cor cont

Totaal 5 delen, 2 koorwerken

Vertaling: Ria van Hengel

Deze cantate werd de afgelopen jaren regelmatig uitgevoerd

beluister

andere besprekingen

downloads uitleg

Bespreking

Cantate 68, voor Tweede Pinksterdag (21 mei) 1725, behoort tot de negen cantates die Bach tussen Pasen en Pinksteren schreef op teksten van de Leipziger dichteres Christiane Mariane von Ziegler. Met deze negen cantates voltooit Bach de tweede jaargang cantates, waarmee hij na Pinksteren 1724, één jaar na zijn komst in Leipzig, was begonnen. Maar niet zoals hij zich had voorgesteld: deze tweede jaargang had geheel uit zogeheten koraalcantates moeten bestaan. Het blijft gissen waarom deze reeks met Pasen 1725 plotseling eindigt; we vermoeden dat de tekstdichter die hem tot Pasen bediende met de karakteristieke koraalcantatelibretti de voormalige rector Andreas Stübel was, die eind januari plotseling overleed.

De geserreerde, slechts vijf delen omvattende cantate 68 op tekst van Von Ziegler heeft muzikaal een ongewone, symmetrische opbouw:                                koor - aria - recitatief - aria - koor.

De symmetrie wordt gesteund vanuit de tekstbronnen: uit de evangelielezing voor deze zondag (Joh. 3: 16-21) gebruiken openings- en slotkoor respectievelijk de verzen 16 en 18, het centrale recitatief (3) citeert vers 17 (Er kam nicht die Welt zu richten) en betrekt daarbij, met de verwijzing naar Petrus, de epistellezing (Handelingen 10: 42-48). De strenge korale hoekdelen behelzen een abstract theologische boodschap, waaraan de twee aria's op luchtiger toon betekenis geven op het persoonlijk vlak. Door de herhaalde verwijzing naar de geboorte en komst van Christus lijkt de tekst meer geschikt voor een Advents- of Kerstcantate; de verklaring is echter de behoefte om de betekenis van Jezus' rondgang op aarde kort te resumeren op de laatste twee pinksterzondagen. Die vormen immers het slot van de eerste helft van het kerkelijk jaar, dat met al zijn feesten, van Advent tot Pinksteren, het verhaal van Jezus behandelt, voordat met Trinitatis (zondag na Pinksteren) de feestloze tweede helft van het kerkelijk jaar aanbreekt

1. Koor

SATB, strijkers, hobo 1–3, hoorn colla parte sopraan, continuo

Also hat Gott die Welt geliebt,Zo lief heet God de wereld gehad
daß er uns seinen Sohn gegeben.dat hij ons zijn zoon heeft gegeven.
Wer sich im Glauben ihm ergibt,Wie zich in het geloof aan hem overgeeft,
der soll dort ewig bei ihm leben.die zal daarginds eeuwig bij hem leven.
Wer glaubt, daß Jesus ihm geboren,Wie gelooft dat Jezus voor hem is geboren,
der bleibet ewig unverloren,die gaat nooit verloren,
und ist kein Leid, das den betrübt,en geen leed zal diegene bedroeven
den Gott und auch sein Jesus liebt.die door God en ook door zijn Jezus wordt bemind.
beluister:

Ondanks zijn begin met, zoals gezegd, een evangeliecitaat (Joh. 3: 16: Also hat Gott die Welt geliebt), is het openingskoor (1) toch gebaseerd op een koraal: een gedicht van Salomo Liscow (1675), van een zelf gecomponeerde melodie voorzien door Gottfried Vopelius, de samensteller van het Neu Leipziger Gesangbuch van 1682, waaraan Bach zijn meeste koralen ontleent. Bachs koraalbewerking is echter veel vrijer dan we gewend zijn: de sopraan zingt de koraalmelodie nu eens niet in lange noten (cantus firmus), maar bijna onherkenbaar gefigureerd. (Omdat het koraal zelf tamelijk onbekend is, bijv. door Bach nergens anders gebruikt, toon ik hiernaast een versie die hij in zijn gezangenbundel had kunnen aantreffen. Klik voor vergroting) De sopraan, die desgewenst door een blazer (hoorn, trompet, zink) kan worden versterkt, wordt, iets minder polyfoon dan gebruikelijk, begeleid door de drie overige stemmen, die van de gelegenheid gebruik maken om specifieke woorden te illustreren: lange noten op bleibet ewig, dramatische stiltes in de begeleiding van unverloren en pijnlijke intervallen (chromatiek) op Leid en betrübt. Continuo, strijkers en de drie met hen colla parte spelende hobo's verzorgen een lieflijk decor op een vriendelijk wiegend siciliano-ritme: een gepuncteerde 12/8 maat, als in de bekende Erbarme-dich-aria.

De muziek van de beide aria's ontleent Bach aan zijn twaalf jaar oude in Weimar geschreven Jagdkantate Was mir behagt, ist nur die muntre Jagd (BWV 208), een huldigingsmuziek voor de verjaardag van hertog Christian von Sachsen-Weißenfels, 23 februari 1713. Bach heeft voor deze ontleningen blijkbaar gekozen onafhankelijk van Von Zieglers libretti, want deze stemmen qua versvorm niet overeen met de oorspronkelijke teksten, zodat Bach zich veel werk op de hals haalde om de bestaande muziek - waaraan hij blijkbaar hechtte - aan de nieuwe woorden aan te passen. Terloops illustreert hij daarmee nog eens geen verschil te ervaren in het prijzen van wereldse dan wel hemelse heren.

2. Aria (S)

sopraan, viool 1, violoncello-piccolo, hobo 1, continuo

Mein gläubiges Herze,Mijn gelovige hart,
frohlocke, sing, scherze,juich, zing, wees vrolijk,
dein Jesus ist da!jouw Jezus is aanwezig!
Weg Jammer, weg Klagen,Stop met jammeren, stop met klagen,
ich will euch nur sagen:ik wil jullie alleen maar zeggen:
Mein Jesus ist nah.Mijn Jezus is dichtbij.
beluister:

In sopraanaria (2) permitteert Bach zich tamelijk schaamteloze ingrepen in de tekst van mevrouw Von Ziegler. Zo wordt Getröstetes Herze, frohlocke und scherze gewijzigd in Mein gläubiges Herze, frohlocke, sing', scherze. De glansrol in dit vrolijke en populaire stuk is weggelegd voor de violoncello piccolo (rechts), een vrijwel uitsluitend door Bach gebruikt instrument dat - in vier- of vijfsnarige versie - over een hoge E-snaar beschikt, een kwint hoger dan de hoge A op gewone celli. In Bachs ‘extreme makeover' wordt deze van continuo-instrument in de Jagdkantate-aria (BWV 208/13) gepromoveerd tot volwaardig solo (obligaat)-instrument, door toevoeging van een zelfstandige continuopartij. In het zo ontstane duet tussen violoncello piccolo en sopraan volgen beiden melodisch geheel eigen wegen, en zelfs ritmisch opereren ze verschillend: dezelfde vierkwartsmaat interpreteert de cello als gavotte (rustige 4/4) en de sopraan als bourrée (snelle 2/2 met opmaat). Ze musiceren zo aanstekelijk dat, wanneer het tijd wordt voor de herhaling van het inleidende ritornel, viool en hobo zich bij hen voegen en de aria besluit met een uitgebreid instrumentaal kwartet, dat trouwens ook al een zelfstandig onderdeel van de Jagdkantate vormde.

3. Recitatief (B)

bas, continuo

Ich bin mit Petro nicht vermessen; Ik wil mezelf niet met Petrus vergelijken;
was mich getrost und freudig macht: wat mij geruststelt en blij maakt
daß mich mein Jesus nicht vergessen! is dat Jezus mij niet heeft vergeten!
Er kam nicht nur, die Welt zu richten, Hij is niet alleen gekomen om de wereld te oordelen,
nein, nein, er wollte Sünd und Schuld nee, nee, hij wilde zonde en schuld
als Mittler zwischen Gott und Mensch als bemiddelaar tussen God en mens,
vor diesmal schlichten.voor deze keer delgen.
beluister:

In zijn korte maar centrale basrecitatief (3) sluit de bas zich aan bij Petrus, waar deze in de voorgeschreven epistellezing stelt dat Christus niet alleen komt om over leven en dood te oordelen (richten), maar vooral een verzoenend trooster is. Daarom krijgt het woord Jesus twee versierende strikjes en freudig een optimistisch loopje omhoog; het richten, nein, nein daarentegen een lelijk verminderd-septiemakkoord.

4. Aria (B)

bas, hobo 1–3, continuo

Du bist geboren mir zugute,U bent ten bate van mij geboren,
das glaub ich, mir ist wohl zumute,dat geloof ik, ik voel me gelukkig
weil du vor mich genung getan.omdat u voor mij hebt betaald.
Das Rund der Erden mag gleich brechen,Al valt de wereldbol uit elkaar,
will mir der Satan widersprechen,al spreekt de Satan mij tegen,
so bet ich dich, mein Heiland, an.ik aanbid u, mijn Verlosser.
beluister:

Basaria (4) was in de Jagdkantate een aria van de natuur- en herdersgod Pan, die derhalve door een rustiek hobotrio werd begeleid. Daar wist Von Ziegler blijkbaar niets van, want haar tekst biedt voor deze opmerkelijke begeleiding geen aanknopingspunt. Het stuk is even ongecompliceerd en opgewekt als de sopraanaria, bovendien in moderne galante stijl geschreven, en daardoor scherp afstekend tegen de antieke motetstijl van de nu volgende koorfuga (5).

5. Koor

tutti

»Wer an ihn gläubet, Wie in hem gelooft,
der wird nicht gerichtet; die wordt niet veroordeeld;
wer aber nicht gläubet, maar wie niet gelooft,
der ist schon gerichtet; die is al veroordeeld,
denn er gläubet nicht an den Namen want hij gelooft niet in de naam
des eingebornen Sohnes Gottes.«van de eniggeboren Zoon van God
beluister:

Gezien het strenge karakter van de tekst, die naar het laatste oordeel verwijst, kiest Bach voor de eerbiedwaardige polyfone stijl. Dat betekent: geen zelfstandige partijen voor de instrumentalisten, zij volgen slechts colla parte de vocale stemmen. Ter versterking van het archaïsche klankbeeld voegt Bach ook nog het traditionele blazerskwartet toe (Posaunenchor, een zink en drie trombones). Op de drie regels tekst van Joh. 3:18 schrijft hij een imposante dubbelfuga.  De eerste tekstregel wordt achtereenvolgens door bas, tenor, alt en sopraan gezongen op een eerste thema, dat de andere stemmen begeleiden met een eerste contrapunt (tegenstem). Dat contrapunt dient vervolgens als tweede thema, door de vocalisten in omgekeerde volgorde geïntroduceerd. In het daaropvolgende samenspel der beide thema's verschijnt tenslotte de derde tekstregel op een nieuw contrapunt, dat allengs door alle stemmen homofoon, in akkoorden gescandeerd, naar een slot voert waarboven Bach bij hoge uitzondering een dynamische aanwijzing plaatst:  p (piano, d.w.z. zachtjes); het einde dient niet juichend te zijn maar tot bedachtzaamheid stemmend.

Waarmee deze rijke cantate als één der heel weinige zonder slotkoraal eindigt.