Johann Sebastian Bach
Sie werden aus Saba alle kommen (BWV 65)
Geschreven voor Driekoningen (Epifanie)
Voor het eerst uitgevoerd: 6 jan 1724
Solisten TB koor SATB orkest str fl1,2 obcacc1,2 cor1,2 cont
Totaal 7 delen, 1 koorwerk, 2 koralen
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren regelmatig uitgevoerd
Bespreking
Met Cantate 65 besloot Bach zijn eerste dertiendaagse kerstperiode te Leipzig, waarin hij (naast een heruitvoering van een Weimarer cantate, BWV 63) maar liefst vijf nieuwe cantates ten doop hield (de nrs 40, 64, 190, 153 en 65) plus een Sanctus (BWV 238) en de kerstversie van zijn Magnificat (BWV 243a); sommige uitvoeringen werden ook nog eens herhaald in de andere hoofdkerk (zie Bachs kerstagenda).
BWV 65 is in 1724geschreven voor het feest van Epifanie, de verschijning van Christus aan de drie Wijzen of Koningen, 6 januari. De kerk leest op deze dag uiteraard het bekende verhaal uit het evangelie van Matteüs (2: 1-12) dat drie magiërs uit het oosten, op geleide van de ster van Bethlehem, de pasgeboren Jezus geschenken (mirre, wierook en goud) komen aanbieden. Maar belangrijker voor deze cantate is de epistellezing voor deze dag: de oudtestamentische passage in Jesaja 60:1-6, die voorspelt dat Israels beloofde Messias de belangstelling van alle volken zal trekken: zelfs uit Scheba/Saba zullen ze komen, in karavanen met kamelen, beladen met goud en wierook. Scheba (dat trouwens niet ten oosten maar ten zuiden van Jeruzalem lag, het huidige Yemen) was het legendarische rijke land waarvan de koningin ooit tonnen goud offreerde aan Israels koning Salomo. Onderwerp van de cantate is de vraag wat wij, die niet over zulke rijkdommen kunnen beschikken, Christus te bieden hebben. En het antwoord zal zijn: ons hart en onze ziel.
De cantate bestaat uit driemaal twee delen, afgesloten met een slotkoraal (7). Eerst worden het oud- en nieuwtestamentische bericht met elkaar geconfronteerd (1, 2), dan legt de bas het uit (3, 4) en de tenor betrekt dat op de individuele gelovige (5, 6).
De cantate heeft een uitgebreide bezetting: naast de gebruikelijke strijkers en continuo spelen er twee blokfluiten, twee oboi da caccia en twee jachthoorns, corni da caccia (voetnoot), het instrument waarvan het gebruik aan koningen was voorbehouden en dat pas kort concertant werd gebruikt.
1. Koor
SATB, strijkers, blokfluit 1/2, hobo da caccia 1/2, hoorn 1/2, continuo
»Sie werden aus Saba alle kommen, | Uit Scheba zullen zij allen komen, |
Gold und Weihrauch bringen | goud en wierook zullen zij meebrengen |
und des Herren Lob verkündigen.« | en de lof van de Heer verkondigen. |
Het openingskoor (1) heeft als enige tekst het laatste vers van de Jesajalezing. Klaroengeschal van de twee hoorns kondigt de komst aan van een groeiende karavaan: direct voegen zich de andere instrumenten in en acht maten later de vocale stemmen, de één na de ander, canonisch. Het ritme van de trage twaalfachtstenmaat herinnert aan een stoet schommelende kamelen, de weelderige instrumentatie klinkt oosters dankzij de vele octaafverdubbelingen en de twee oboi da caccia (die Bach elders meestal solistisch gebruikt), die aan schalmeien doen denken.
Het stuk heeft de structuur van een omraamde koorfuga, A-B-A'. De inleiding A eindigt met een machtig unisono van alle vocale en instrumentale partijen, klinkend over vijf octaven. Waarna (m. 19), met uitsluitend continuobegeleiding vanuit de bassen een tripelfuga wordt opgezet: de drie zinsdelen Sie werden... / Gold und Weihrauch... / und des Herren Lob... hebben elk een eigen thema, dat dient als contrapunt (tegenstem) bij het voorafgaande. Het muziekvoorbeeld laat zien hoe de drie thema's samengaan (m. 23). Het eerste thema, hieronder in de alt, illustreert het woord alle met een octaafsprong (octaaf = alle tonen) en het kommen met bedeesd schuifelende pasjes. Het tweede thema (tenor) verbeeldt het aanbieden (bringen), met syncopes (noten die naast de tel vallen) waarin men wel de schommelende gang van de kamelen wil zien. Het derde thema, hier in de bas, onderstreept het verkündigen met een fanfareachtige figuur.
Als de a-cappellafuga van onderaf (BTAS) vierstemmig is geworden, volgt een tweede fugaexpositie van boven naar beneden (SATB), waarbij instrumenten de koorstemmen verdubbelen. Ten slotte keren de hoorns terug met hun versie (nl. voor zover de notenvoorraad van deze natuurtoon-instrumenten dat toelaat) van het fugathema. Daarmee is de herhaling van het eerste deel (A') alweer begonnen, nu met koorpartijen daarin ingebouwd. En weer klinkt het massale unisono und des Herren Lob verkündigen.
2. Koraal
tutti
Die Kön'ge aus Saba kamen dar, | Uit Scheba kwamen de koningen, |
Gold, Weihrauch, Myrrhen brachten sie dar, | goud, wierook en mirre brachten ze mee. |
Alleluja! | Halleluja! |
Na deze luisterrijke intocht van de koninklijke, oudtestamentische karavaan schetst het koraal (2) de verrassende vervulling van deze profetie in het Nieuwe Testament: een schamel stalletje, gesymboliseerd door het wel zeer sober geharmoniseerde vierde couplet van Johann Spangenbergs Ein kind geborn zu Bethlehem (1545), de verduitsing van de klassieke, voorreformatorische hymne Puer natus in Bethlehem, een lied dat al eerder als hymne in de Leipziger liturgie van Epifanie had geklonken. De tekst vult Jesaja's ‘goud en wierook' aan met Matteüs' mirre, een kostbare geurige harssoort, die o.m. gebruikt werd als balsem. De driedeling vormt de basis voor allerlei interpretaties, zelfs van de instrumentenkeuze:
koningen | geschenken | Jezus | (Luther) recit. 5 |
aria 6 | instrument |
1 | goud | koning | Glaube | rede | hoorn |
2 | wierook | mens | Gebet | tu | hobo da caccia |
3 | mirre | God | Geduld | denke | blokfluit |
3. Recitatief (B)
bas, continuo
Was dort Jesaias vorhergesehn, | Wat Jesaja destijds voorspelde |
das ist zu Bethlehem geschehn. | is in Bethlehem gebeurd. |
Hier stellen sich die Weisen | Hier komen de wijzen |
bei Jesu Krippen ein | bij de kribbe van Jezus |
und wollen ihn als ihren König preisen. | en zij willen hem prijzen als hun koning. |
Gold, Weihrauch, Myrrhen sind | Goud, wierook en mirre zijn |
die köstlichen Geschenke, | de kostbare geschenken |
womit sie dieses Jesuskind | waarmee ze dit Jezuskind |
zu Bethlehem im Stall beehren. | in Bethlehem in de stal vereren. |
Mein Jesu, wenn ich itzt an meine Pflicht gedenke, | Mijn Jezus, als ik nu mijn plicht wil doen, |
muß ich mich auch zu deiner Krippen kehren | moet ik ook naar uw kribbe toegaan |
und gleichfalls dankbar sein: | en eveneens dankbaar zijn: |
Denn dieser Tag ist mir ein Tag der Freuden, | want deze dag is voor mij een dag van vreugde, |
da du, o Lebensfürst, | omdat u, o levensvorst, |
das Licht der Heiden | het licht van de volkeren |
und ihr Erlöser wirst. | en hun verlosser wordt. |
Was aber bring ich wohl, du Himmelskönig? | Maar wat breng ik voor u mee, o hemelkoning? |
Ist dir mein Herze nicht zuwenig, | Als mijn hart niet te weinig voor u is, |
so nimm es gnädig an, | neem dat dan genadig aan, |
weil ich nichts Edlers bringen kann. | want iets kostbaarders kan ik u niet geven. |
Het recitatief (3) waarmee de bas zijn aria inleidt bestaat uit vijf zinnen, waarvan de eerste drie een verhalend karakter hebben: de Epifaniegeschiedenis wordt naverteld in kleurrijke harmoniseringen, uitlopend op schrijnende akkoorden bij de armelijke stal. Maar dan wordt de bas persoonlijker: als ik de drie koningen wil volgen, wat anders kan ik schenken dan mijn hart? Zijn overwegingen eindigen in een deemoedig arioso: weil ich nichts Edlers bringen kann.
4. Aria (B)
bas, hobo da caccia 1/2, continuo
Gold aus Ophir ist zu schlecht, | Goud uit Ofir is te gering, |
weg, nur weg mit eitlen Gaben, | weg, weg met ijdele geschenken |
die ihr aus der Erden brecht! | die jullie uit de aarde opdelft! |
Jesus will das Herze haben. | Jezus wil je hart hebben. |
Schenke dies, o Christenschar, | Schenk dat, o christenschare |
Jesu zu dem neuen Jahr! | aan Jezus in het nieuwe jaar! |
Basaria (4) is de spil van de cantate: geen goud, maar je hart. Het markante zevennoten motief dat de twee oboi da caccia canonisch introduceren domineert de hele aria, vooral als een ostinato in het continuo. De bas voorziet dit neerbuigende motief van tekst: Gold aus Ophir ist zu schlecht, een te goedkoop geschenk; ter illustratie van het woordje schlecht bestrijkt dit motief, vooral in het continuo, steeds net niet een heel octaaf. Omdat dit motto - met of zonder tekst - voortdurend hoorbaar blijft, zal het Bachs toehoorders als een oorwurm aan de boodschap zal hebben herinnerd wanneer zij de daarop volgende predicatie van diaken Sieber allang weer zijn vergeten. Ophir is de mythische streek waar Salomo's goud vandaan kwam en waarvan de ligging in alle windrichtingen is gezocht. De klank van de twee caccia's verwijst naar de pastorale setting waarin Jezus zijn geschenken ontving. De aria heeft geen da-capostructuur, maar voert een lineair betoog doordat de tekst over drie vocale passages is verdeeld en eindigt met een verwijzing naar het zojuist aangebroken nieuwe jaar; het permanent aanwezige Ophir-motief zou de reprise van een A-deel wat overdadig maken.
5. Recitatief (T)
tenor, continuo
Verschmähe nicht, du, meiner Seele Licht, | Versmaad niet, o licht van mijn ziel, |
mein Herz, das ich in Demut zu dir bringe. | mijn hart, dat ik deemoedig naar u toe breng. |
Es schließt ja solche Dinge | Het heeft tegelijk |
in sich zugleich mit ein, | dingen in zich |
die deines Geistes Früchte sein. | die de vruchten van uw Geest zijn. |
Des Glaubens Gold, der Weihrauch des Gebets, | Het goud van het geloof, de wierook van het gebed, |
die Myrrhen der Geduld sind meine Gaben, | de mirre van het geduld zijn mijn gaven, |
die sollst du, Jesu, für und für | die moeten, Jezus, altijd |
zum Eigentum und zum Geschenke haben. | uw eigendom en uw geschenk zijn. |
Gib aber dich auch selber mir, | Maar geef ook uzelf aan mij, |
so machst du mich | dan maakt u van mij |
zum Reichsten auf der Erden; | de rijkste op aarde; |
denn, hab ich dich, so muß | want als ik u heb, dan moet |
des größten Reichtums Überfluß | de overvloed van de grootste rijkdom |
mir dermaleinst im Himmel werden. | eens in de hemel mij toevallen. |
In zijn slechts door continuo begeleide recitatief (5) toont de tenor zich door de bas overtuigd en richt hij zich biddend tot het Christuskind.
6. Aria (T)
tenor, strijkers, blokfluit 1/2, hobo da caccia 1/2, hoorn 1/2, continuo
Nimm mich dir zu eigen hin, | Neem mij in uw bezit, |
nimm mein Herze zum Geschenke. | neem mijn hart ten geschenke. |
Alles, alles, was ich bin, | Alles, alles wat ik ben, |
was ich rede, tu und denke, | wat ik zeg, doe en denk, |
soll, mein Heiland, nur allein | moet, mijn Heiland, alleen |
dir zum Dienst gewidmet sein. | aan uw dienst gewijd zijn. |
De tekst van zijn aansluitende aria (6) is even nederig als die van zijn recitatief maar krijgt van Bach dezelfde riante instrumentatie als de koninklijke geschenken van deel (1); de tenor wordt begeleid door Alles, tutti. Een verinnerlijkt geschenk in uitbundige verpakking.
De instrumentale inleiding van 32 maten is opgebouwd uit eenheden van vier maten, een dansstructuur; dat suggereert ook reeds de vlotte 3/8 maat en het ritme van een menuet. Ook deze aria heeft geen da capo: aan het slot wordt slechts het inleidende instrumentale ritornel herhaald (A-B-B'-A'), maar de laatste vier regels (B) worden tweemaal doorgenomen, de eerste keer met uiterst spaarzame begeleiding, de tweede keer met exuberante melisma's van de tenor op Alles. Anders dan in het symfonische openingskoor fungeren de verschillende instrumentgroepen hier als afzonderlijke ‘koren', die motieven aan elkaar doorgeven.
7. Koraal
tutti
Ei nun, mein Gott, so fall ich dir | Welnu, mijn God, nu val ik |
getrost in deine Hände. | getroost in uw handen. |
Nimm mich und mach es so mit mir | Neem mij op en handel met mij |
bis an mein letztes Ende, | tot aan het einde van mijn leven |
wie du wohl weißt, daß meinem Geist | zoals u weet |
dadurch sein Nutz entstehe, | dat het voor mijn geest nuttig zal zijn |
und deine Ehr je mehr und mehr | en uw eer steeds meer in mij |
sich in mir selbst erhöhe. | wordt verhoogd. |
alternatief: | |
Hier ist mein Herz! Herr, nimm es hin, | Hier is mijn hart! Heer, aanvaard het, |
dir hab´ ich mich ergeben. | aan u heb ik mij overgegeven. |
Hinweg, o Welt, aus meinem Sinn | Verdwijn, o wereld, uit mijn gedachten |
mit deinem schnöden Leben! | met dat ellendige leven van jou! |
Dein Tun und Tand hat nicht Bestand, | Jouw gedoe en gebeuzel is niet van lange duur, |
wie man´s auch mag beginnen; | hoe men er ook aan begint; |
drum schwingt aus dir sich mit Begier | daarom vliegt mijn vrije geest |
mein freier Geist von hinnen. | begerig uit jou weg. |
Van het slotkoraal (7) is ons slechts overgeleverd Bachs vierstemmige harmonisering van de melodie van Was mein Gott will, das g'scheh allzeit. Die harmonisering is trouwens een stuk beweeglijker dan die van koraal (2), met allerlei doorgangsnoten en quasi-polyfone onderstemmen. Maar met welke tekst, uit welk van de vele op deze melodie gezongen liederen werd de gemeente geacht zich bij het voorgaande aan te sluiten? Een aantekening van Bachs zoon Johann Christian Friedrich (1732-1795), de "Bückeburger Bach", die kennis uit de eerste hand zou kunnen hebben, suggereert de hier afgedrukte tekst, couplet 10 van Paul Gerhardts Ich hab in Gottes Herz und Sinn (1647). Maar bijvoorbeeld Martin Petzoldt (Bachkommentar II, 372) stelt iets anders voor, het eerste couplet van een lied van Sebastian Franke (1655), dat begint met de toepasselijke woorden Hier ist mein Herz! Herr, nimm es hin.
Voor het klankbeeld van het openingskoor van grote betekenis blijkt de nog nooit bevredigend opgeloste vraag welke hoorns Bach bedoelde met zijn 'a 2 Core du Chasse', twee jachthoorns in C: moeten zij klinken op de hoogte waarop ze in de partituur zijn genoteerd (C-alto, hoog, ter hoogte van een trompetpartij, het instrument waarmee de befaamde Stadtpfeifer Gottfried Reiche zich liet afbeelden) of waren instrumenten bedoeld die - hoorniger - een octaaf lager klinken (C-basso)? De auteurs van de twee standaardwerken spreken elkaar tegen: de Csiba's (Gisela & Jozsef Csiba, Die Blechblasinstrumente in J. S. Bachs Werken, Merseburger Verlag, 1994) pleiten voor de hoge ligging, waarvoor ook de Neue Bachausgabe kiest; Prinz (Ulrich Prinz, J. S. Bachs Instrumentarium, Stuttgart-Kassel, 2005) voor de lage. De laatste gebruikt daarbij het interessante argument dat de sequens (een herhaald figuurtje) in maat 5 van laag naar hoog moet hebben geklonken, wat een lage ligging van de hoornklank vergt.Voor het resulterende klankbeeld maakt het nogal wat uit, zoals iedereen kan horen die de opnames vergelijkt van enerzijds Suzuki, Richter, Leusink en Koopman die voor ‘laag' gaan, en anderzijds Rilling en Gardiner, die ze hoog laten spelen. Zie verder. terug