Johann Sebastian Bach
Christen, ätzet diesen Tag (BWV 63)
Geschreven voor Eerste Kerstdag
Voor het eerst uitgevoerd: 1716
Solisten SATB koor SATB orkest str ob1-3 fgsolo trp1-4 timp cont
Totaal 7 delen, 2 koorwerken
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren regelmatig uitgevoerd
Bespreking
BWV 63 is de cantate die Bach op eerste Kerstdag 1723, in zijn eerste ambtsjaar te Leipzig, uitvoerde, ‘s morgens tijdens de ochtenddienst in de Nicolaïkirche (die om zeven uur begon en normaliter een uur of vier duurde), ‘s middags tijdens de vesper (13.30 uur) in de andere hoofdkerk, de Thomaskirche, en tussendoor wellicht nog in de universitaire Paulikirche. Bach componeerde voor deze Kerstvieringen het Sanctus BWV 238, dat later in de Hohe Messe terechtkwam, en hij voorzag zijn al eerder gecomponeerde Magnificat van de volkse Einlagen (BWV 243a); in de volgende twaalf dagen tot 6 januari (Driekoningen) zouden ook nog de cantates 40, 64, 190, 153 en 65 in première gaan (zie Bachs kerstagenda). Dat Bach met BWV 63 geen nieuw werk uitvoerde, maar een cantate die hij al eerder in Weimar had gecomponeerd kan dus moeilijk aan gemakzucht van de cantor worden toegeschreven. Veeleer greep hij de gelegenheid aan om een stuk uit te voeren waarop hij trots was en dat hij later nog één of meer keren zou heruitvoeren. Bachs Weimarer BWV 63 dateert trouwens uit de periode vóórdat hij door zijn promotie tot concertmeester maandelijks verplicht was een cantate te schrijven. De cantate zou dus (met het enkele jaren geleden opgedoken lied BWV 1127)behoren tot de wapenfeiten die leidden tot zijn promotie in 1714. Bach schreef de voorloper van BWV 63, laten we hem BWV 63a noemen, waarschijnlijk voor 25 december 1713, Eerste Kerstdag, maar bovenal de verjaardag van de muzikaal begaafde prins Johann Ernst, de zoon van Bachs Weimarer werkgever. Deze gelegenheid verklaart de extreem grote bezetting van de cantate (vier trompetten, drie hobo’s!) die nooit op het krappe koorbalcon van de hofkapel zou hebben gepast maar wel geschikt is voor grote feestdagen die de hertogelijke familie placht te vieren in één van Weimars grote kerken (St Peter und Paul, “Herderkirche” of Jakobskirche). En het verklaart ook het enigszins ambivalente karakter dat de cantate gehad moet hebben: geschikt als kerstcantate, maar ook als bede voor de gezondheid van de jonge prins (1696-1715), die enkele maanden eerder ernstig ziek was teruggekeerd van zijn grand tour (naar Utrecht en Amsterdam!). Daarom ontbreken karakteristieke ingrediënten van een kerstcantate, zoals een pastorale sfeer, herdertjes, engelen, drie koningen en kerstkoralen.
Sinds we weten dat Bach reeds in 1713 een eerste versie van BWV 63 componeerde, is ook begrijpelijk geworden waarom er op 31 oktober 1717 bij de herdenking van tweehonderd jaar Lutherse reformatie in Halle een cantate kon worden uitgevoerd waarvan de tekst - blijkens een overgeleverd tekstboekje - qua structuur en metrum sterke parallellen heeft met BWV 63; dat was dus, zo kunnen we nu concluderen, een eerste parodie van BWV 63a, laten we haar BWV 63b dopen. De openingstekst "Ets deze dag in marmer" hebben we dus te danken aan deze versie: hij klinkt wat merkwaardig voor een grote feestdag die al sinds mensenheugenis alom jaarlijks wordt gevierd, maar past goed bij een éénmalige herdenking. De lang gesuggereerde relatie van dit stuk met Bachs sollicitatie in Halle kan dus ook vervallen.
Bovenstaande informatie verschilt van die in de naslagwerken en is gebaseerd op een artikel van Marc-Roderich Pfau, Drei Fassungen von BWV 63, in: Händel Jahrbuch, (67)2021,p.153-173 |
In elk geval biedt BWV 63 ons buitengewoon feestelijke muziek, met - zoals gezegd - een voor Bach buitensporige instrumentale bezetting, die alleen in de Ratswahlcantate BWV 119 wordt geëvenaard. En het feit dat bij hoge uitzondering méér dan één exemplaar van de vocale partijen is overgeleverd suggereert dat Bach over meer dan vier zangers kon beschikken en - in a-cappella resp. tutti-gedeelten - onderscheid kon maken tussen concertisten (die alles zingen) en ripiënisten (alleen in tuttipassages).
Opmerkelijk is verder dat de cantate geen aria's bevat, maar wel twee duetten, en ook komt er geen koraal in voor, een gewoonte die Bach pas in Leipzig ontwikkelde. De zevendelige BWV 63 heeft, zoals veel van Bachs vroege cantates (BWV 4, 131, 150) een symmetrische structuur, met in het centrum het (secco) recitatief (4), het bescheidenst geïnstrumenteerd maar theologisch het diepst reikend. Daaromheen, van binnen naar buiten tellend, de twee duetten (3) en (5), twee accompagnato, door diverse instrumenten begeleide recitatieven (2) en (6) en als hoekdelen twee grootschalige da-capokoren met lange instrumentale ritornels. Ook de meeste afzonderlijke delen hebben een symmetrische, want da-capostructuur.
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 |
KOOR | recit. accompagnato | Duet S + B | recit. secco | Duet A + T | recit. accompagnato | KOOR |
Aansluitend bij de statische symmetrie kent de cantate nauwelijks een inhoudelijke ontwikkeling; ze eindigt even uitbundig als ze begonnen is, er is geen preek of morele les, niet de veelvoorkomende gang van ellende - verlossing - dankbaarheid: het is één grote lofzang op Gods heilshistorisch handelen.
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1–3, solo fagot, trompet 1–4, timpani, continuo
Christen, ätzet diesen Tag | Christenen, ets deze dag |
in Metall und Marmorsteine! | in metaal en marmer! |
Kommt und eilt mit mir zur Krippen | Kom, haast je met mij naar de kribbe |
und erweist mit frohen Lippen | en betuig met verheugde lippen |
euren Dank und eure Pflicht; | je dank en je plicht; |
denn der Strahl, so da einbricht, | want de straal die daar verschijnt |
zeigt sich euch zum Gnadenscheine. | is voor jullie een bewijs van genade. |
Het openingskoor (1) begint met een uitgebreide en uitbundige instrumentale inleiding (ritornel), die vanwege de da-capostructuur nog driemaal zal terugkomen (zie onderstaand schema). De drie vierstemmige instrumentale koren - strijkers, vier trompetten (met pauken) en drie hobo's met fagot - concerteren antifonaal: groepsgewijs tussen elkaar dezelfde motieven uitwisselend. Er klinken spetterende fanfares in een dansante drieachtstemaat, vergelijkbaar met het begin van het Weihnachts-Oratorium, twintig jaar later. Tien maten lang is het C-groot akkoord op de grondtoon van de trompetten de enige harmonie. Na 32 maten meldt zich een vierde, eveneens vierstemmig, maar vocaal koor met een cantabile vertolking van de titeltekst: ets deze dag, die de wereldgeschiedenis verandert, in metaal en marmer. De hoofdtekst (deel A) wordt, onderbroken door een kort instrumentaal intermezzo, tweemaal doorgenomen, aanvankelijk homofoon, maar na de eerste acht (resp. twaalf) maten ontstaat er een canon tussen sopraan en bas, de tweede maal in omgekeerde richting. Bij het begin van het middendeel (B), Kommt und eilt mit mir, krijgen de drie tellen die de sopraan steeds op de andere stemmen vooruitloopt ineens een tekstillustratieve betekenis; vanaf dat moment is het de bas, de Vox Christi, die gevolgd moet worden. De B-tekst is in drieën gedeeld, door ritornelfragmenten gescheiden, zodat der Strahl, d.w.z. het goddelijk licht c.q. de ster van Bethlehem, met een muzikale boogfiguur en een octaafsprong fugatisch kan worden uitgelicht; de Strahl wordt aangekondigd door een lange triller van de eerste twee trompetten, die verder in dit middendeel rusten. Ten slotte wordt het A-deel integraal herhaald.
| maat | maten | tekst |
|
A | 1 | 32 |
| ritornel |
33 | 56 | Christen, ätzet diesen Tag in Metall und Marmorsteine! | homofoon
| |
89 | 32 |
| ritornel | |
B | 121 | 12 | Kommt und eilt mit mir zur Krippen und erweist mit frohen Lippen euren Dank und eure Pflicht; | homofoon |
132 | 27 | denn der Strahl, so da einbricht, | Fugato | |
159 | 10 | zeigt sich euch zum Gnadenscheine. | homofoon | |
A | 169 | 32 |
| ritornel |
201 | 56 | Christen, ätzet diesen Tag in Metall und Marmorsteine! | homofoon | |
257 | 32 |
| ritornel |
2. Recitatief (A)
alt, strijkers, continuo
O selger Tag! o ungemeines Heute, | O zalige dag, o buitengewone dag van vandaag, |
an dem das Heil der Welt, | waarop het heil van de wereld, |
der Schilo, den Gott schon im Paradies | Silo, die God al in het paradijs |
dem menschlichen Geschlecht verhieß, | aan het menselijk geslacht had beloofd, |
nunmehro sich vollkommen dargestellt, | zich nu volkomen heeft geopenbaard |
und suchet Israel von der Gefangenschaft | en Israël uit zijn gevangenschap |
und Sklavenketten des Satans zu erretten. | en uit de slavenketenen van Satan wil redden. |
Du liebster Gott, | O liefste God, |
was sind wir arme doch? | wij armzalige mensen, wat zijn wij toch? |
Ein abgefallnes Volk, so dich verlassen; | Een afvallig volk dat u heeft verlaten; |
und dennoch willst du uns nicht hassen; | en toch wilt u ons niet haten; |
denn eh wir sollen noch | want terwijl het ons verdiende loon zou zijn |
nach dem Verdienst zu Boden liegen, | om op de grond te liggen, |
eh muß die Gottheit sich bequemen, | heeft de Godheid zich verwaardigd |
die menschliche Natur an sich zu nehmen, | de menselijke natuur aan te nemen |
und auf der Erden | en op aarde |
im Hirtenstall zu einem Kinde werden. | in een stal kind te worden. |
O unbegreifliches, doch seliges Verfügen! | O onbegrijpelijke maar zalige beschikking! |
Begeleid door het vierstemmige strijkerskoor resumeert de alt de reden voor de feestelijkheden met een lang (32 maten) en rijk accompagnato recitatief (2). Terwijl in de Matthäus-Passion het strijkersaureool hoog boven de Christuswoorden klinkt, ligt hier de altpartij boven de lage strijkersakkoorden. In een afwisseling van reciterende en arioso passages verloopt de sfeer van een meditatieve beschouwing via een expressieve worsteling naar een verzaligd loflied.
In een eerste arioso worstelt de alt met de Satan, terwijl het continuo met de kettingen rammelt. De overwinning, liebster Gott (m. 13), wordt gevierd met een plotselinge harmonische overgang van e-klein naar A-groot. Een pijnlijke wending (verminderde terts, Gis/Bes, m. 19) illustreert het verdiende loon van het afvallige volk, zu Boden liegen. Ook de slotregel wordt met een lyrisch arioso benadrukt, waarbij het continuo het seliges Verfügen-motief eerst in canon met de alt en daarna zelf nog tweemaal herhaalt.
Schilo (Silo, r. 3) is een Hebreeuwse, in het Oude Testament slechts éénmaal voorkomende benaming (Genesis 49:10) voor de Messias, de helper of heerser aan wie alle volken onderworpen zullen zijn. Het woord Heute (r. 1) wijst erop dat de verschijning van die redder niet als een onherhaalbaar historische, maar als een hedendaagse realiteit wordt beschouwd.
Een verwachtingsvol halfslot wijst vooruit naar het volgende duet.
3. Aria / Duet (S, B)
sopraan, bas, hobo 1, continuo
Gott, du hast es wohl gefüget, | God, u hebt het goed geregeld |
was uns itzo widerfährt. | wat ons nu overkomt. |
Drum laßt uns auf ihn stets trauen | Laten wij daarom steeds op hem vertrouwen |
und auf seine Gnade bauen, | en op zijn genade bouwen, |
denn er hat uns dies beschert, | want hij heeft ons dit geschonken, |
was uns ewig nun vergnüget. | wat ons nu eeuwig verheugt. |
Het gemeenschapskarakter van het kerstfeest, tot uiting komend in het uns en het ontbreken van de woorden ich, mich en mein in de cantatetekst, onderstreept Bach door geen solo-aria's doch slechts duetten te componeren.
In het eerste duet (3) worden sopraan en bas begeleid door hobo en continuo. Omdat dit laatste een volwaardige melodische partij meespeelt door regelmatig de kop van de hobomelodie te herhalen, ontstaat een kwartet in vierstemmige polyfonie. Maar op verschillende thema's, want terwijl het kronkelige hobothema (zie hieronder) klagend uitdrukking geeft aan het menselijk lijden, nemen de zangers dit thema niet over, doch zijn ze van meet af aan vervuld van dankbaarheid; hun voortdurende canons illustreren het wohl gefüget (‘goed geregeld').
In het middendeel (B) is de hobo, afgezien van een kort intermezzo, afwezig en belijden de zangers a cappella hun godsvertrouwen (B1) met een opbauend toonladdermotief en hun Vergnügen (B2) met het bekende vreugdemotief pam/pa-pa-dam (figura corta). Ook hier weer een volledig da capo. Bij een latere uitvoering in 1729 verving Bach de hobo door de rechterhand van het orgel, maar hij zal dat vast niet als een verbetering hebben beschouwd.
4. Recitatief (T)
tenor, continuo
So kehret sich nun heut das bange Leid, | Nu verandert vandaag de bange ellende |
mit welchem Israel geängstet und beladen, | die Israël angst heeft aangejaagd en terneergedrukt |
in lauter Heil und Gnaden. | in louter heil en genade. |
Der Löw’ aus Davids Stamme ist erschienen, | De leeuw uit Davids stam is verschenen, |
sein Bogen ist gespannt, | zijn boog is gespannen, |
das Schwert ist schon gewetzt, | het zwaard is al gewet |
womit er uns in vor’ge Freiheit setzt. | waarmee hij ons weer de vrijheid schenkt, . |
In het centrum van de cantate markeert het secco, slechts door continuo begeleide recitatief (4) van de tenor het keerpunt in de geschiedenis: bange ellende verandert in lauter Heil und Gnaden. Door deze woorden in een ritmisch arioso te herhalen worden ze het centrum-van-het-centrum. De laatste regel wordt begeleid door strijdlustige tirata's (snelle stijgende figuren) van de cello, die mij, in combinatie met de tekst, vooral doen denken aan de brullende leeuwen uit Saint-Saens' Carnaval des Animaux, maar die meestal worden beschouwd als illustraties van afgeschoten pijlen, gespannen bogen of gewette zwaarden.
5. Aria / Duet (A, T)
alt, tenor, strijkers, continuo
Ruft und fleht den Himmel an, | Roep de hemel aan en smeek hem, |
kommt, ihr Christen, kommt zum Reihen, | kom, christenen, maak een reidans, |
ihr sollt euch ob dem erfreuen, | verheug je om wat God |
was Gott hat anheut getan! | vandaag heeft gedaan! |
Da uns seine Huld verpfleget | Omdat zijn genade ons voedt |
und mit so viel Heil beleget, | en zoveel heil schenkt |
daß man nicht g’nug danken kann. | dat wij hem niet genoeg kunnen danken. |
Het ambivalente karakter van het eerste duet, in a-klein, vindt zijn tegenhanger in het onversneden optimisme van duet (5) in G-groot en de dansante drieachtstenmaat van het openingskoor. Het vocale duo, alt en tenor, en de begeleidende strijkers delen eenzelfde thematiek. "Kommt zum Reihen", maak een reidans, en lange melismen bestempelen Reihen tot hoofdwoord. De zangers voegen de daad bij hun woord en dansen in elk geval elkaar voortdurend na in canons. Evenals in (3) zwijgen de instrumenten (behalve het continuo) in de middendelen, Da uns seine Huld etc. en daß man nicht genug etc, al kunnen ze niet nalaten éénmaal het danken te bevestigen. Een verkort da capo besluit deze ongekunstelde expressie van vreugde.
6. Recitatief (B)
bas, strijkers, hobo 1–3, continuo
Verdoppelt euch demnach, | Verdubbel je dus, |
ihr heißen Andachtsflammen, | o gloeiende vlammen van vroomheid, |
und schlagt in Demut brünstiglich zusammen! | en laai in deemoed vurig op! |
Steigt fröhlich himmelan, | Stijg vrolijk op naar de hemel |
und danket Gott vor dies, was er getan! | en dank God voor wat hij heeft gedaan! |
Basrecitatief (6) heeft, als pendant van (2), ook een instrumentale begeleiding en is daarin, zoals Bachs eigenhandig opschrift aangeeft, zelfs ‘achtstimmig': niet alleen vier strijkers, maar ook vier blazers ondersteunen de bas met korte akkoorden, een uitzonderlijk schitterende bezetting. Die verdubbeling danken we aan het eerste woord, Verdoppelt, vermeerder je vroomheid. Aanvankelijk begeleiden de akkoorden de vrije declamatie van de bas; na een onbegeleid melisma op fröhlich staan ze in het ritmische arioso op regelmatige afstanden (één tel) naast de andante voortstappende basso continuo. Tenslotte geeft ook het continuo zich over aan huppelende corta-figuurtjes.
7. Koor
SATB, strijkers, hobo 1–3, solo fagot, trompet 1–4, timpani, continuo
Höchster, schau in Gnaden an | Allerhoogste, aanschouw genadig |
diese Glut gebückter Seelen! | deze gloed van zich buigende zielen! |
Laß den Dank, den wir dir bringen, | Laat de dank die wij u betuigen |
angenehme vor dir klingen, | u aangenaam in de oren klinken. |
laß uns stets in Segen gehn, | Laat ons steeds gezegend zijn |
aber niemals nicht geschehn, | en laat het nooit gebeuren |
daß uns Satan möge quälen. | dat Satan ons kwelt. |
Langer, maar ook diepgaander dan het openingskoor is het zinderende slotkoor (7). De koperblazers komen weer in actie en ook de vierkorigheid keert terug. Luidruchtige barokke fanfares en bijpassende homofone vocale passages omlijsten twee meer intieme fuga's in oude motetstijl.
Ter opening verwelkomen de trompetten de Höchster als een dignitaris, met een ietwat bombastische fanfare, waarna oneerbiedig giechelende hobo's en strijkers de aandacht vestigen op de gebückte Seelen van berouwvolle zondaars. Die twee contrasterende begrippen, c.q. tekstregels, worden met twee thema's verbonden die, aanvankelijk bescheiden en a-cappella, dus zonder instrumentale ondersteuning (zelfs geen continuo!), door telkens twee stemmen of stemparen tegenover elkaar worden gezet (zie het schema); allengs voegen instrumenten zich colla parte bij de vocale stemmen (vet in het schema), totdat uiteindelijk de eerste trompet als een vijfde stem beide thema's vertolkt en de fuga naar een climax voert die een herhaling van het inleidende ritornel uitlokt.
1 | ritornel |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
8
| Koor + fuga
| 14 | 16 | 19 | 21 | 23 | 25 | 27 | 28 | 29 | 30 |
S
A | A
S+T | S+T
A+B | B
A+T | A+T
B | T
A | T+A
S |
tr | S
T+B | tr | ||
33 | ritornel |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Dan volgt het B-gedeelte, Laß den Dank etc., waarvan de eerste drie regels kort en homofoon worden afgewerkt, eerst a-cappella en dan met strijkers en houtblazers. Maar plots kantelt de sfeer en concentreert de aandacht zich, met complexe en introverte harmonieën, op de laatste twee regels: laat Satan ons niet kwellen. (laß es niemals nicht geschehen is uiteraard een ouderwetse dubbele ontkenning, die de ontkenning niet herroept maar juist versterkt.) Ook deze regels worden weer voorzien van eigen fugathema's, en Satan krijgt er zelfs twee, waarvan de tweede (zie het schema) uiteraard de belangrijkste is: de bekende chromatisch, in halve tonen dalende kwart, het veelgebruikte lamentomotief (of passus duriusculus, zware gang) dat altijd pijn, lijden en treurnis symboliseert. Ook deze fuga begint weer a cappella, maar al na enkele maten voegen ondersteunende instrumenten zich in (vet) en zijn er meer onafhankelijke thematische inzetten van eerste viool en trompet. Opmerkelijk is dat uiteindelijk dezelfde tekst ook nog eens wordt herhaald met de bekende uitgelaten begeleidingsfiguren: Bach zet dit bezorgde uitstapje nadrukkelijk tussen haakjes in het kader van het jubelende slotkoor, waarvan het A-gedeelte ten slotte integraal wordt herhaald.
40 | (homofoon) Laß den Dank, den wir dir bringen, angenehme vor dir klingen, laß uns stets in Segen gehn, |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
48 | aber niemals nicht geschehn, |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
| 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 |
| S | A |
| S | tr/vi |
|
| A | S | A vi |
| |
| b.c. | S | T/A/B | T/B | T | tr/vi T | vi S | vi T | T/B | T | T | |
T | B |
| A | S | B |
| S | vi | B | tr |
Op YouTube staat een videoverslag (59 minuten) van Gardiners opname van deze cantate, waarin bijvoorbeeld het ontroerende deel (2) (vanaf minuut 37) integraal wordt uitgevoerd, door Sara Mingardo: volg de link naast deel (2) hierboven.