Johann Sebastian Bach
Nun komm, der Heiden Heiland II (BWV 62)
Een koraalcantate
Geschreven voor 1e Advent
Voor het eerst uitgevoerd: 3 dec 1724
Libretto: Andreas Stübel (?)
Solisten SATB koor SATB orkest str ob1,2 cor cont
Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd
beluister
- Harnoncourt
- Koopman
- Mailänder Kantorei
- Gardiner
- Herreweghe
- La Petite Bande
- Rilling
- Suzuki
- All of Bach
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
- Herreweghe
andere besprekingen
Bespreking
Het kerkelijk jaar begint met de Adventstijd, de vier zondagen omvattende periode voor Kerstmis, waarin de komst van Christus (Kerstmis) wordt afgewacht; een periode van inkeer en bezinning, want slechts door ‘s mensen zondigheid was de komst van Christus noodzakelijk geworden. In Bachs Leipzig werd gedurende deze periode dan ook geen concertante kerkmuziek gemaakt, wat de cantor gelegenheid bood zijn voorbereidingen te treffen voor de zware Kerst-twaalfdaagse, van Eerste Kerstdag tot en met Driekoningen; daarin moesten, afhankelijk van de weekdag waarop Kerstmis viel, op maximaal zeven zondagen cantates worden uitgevoerd, waarvan vijf met feestelijke allure.
Alleen op de eerste Adventszondag werd nog een cantate uitgevoerd. In het jaar van zijn 'koraalcantates' kiest Bach voor 3 december 1724 het eerste koraal uit de Lutherse gezangbundel (die ook het kerkelijk jaar volgt): Nun komm, der Heiden Heiland. Dat lied is een omdichting door Martin Luther (1524) van een oudkerkelijke, niet-gregoriaanse hymne, geschreven door Ambrosius (339-397, bisschop van Milaan); het wordt wel beschouwd als het oudste kerstlied. De eerste regel van dit Latijnse lied, Veni redemptor gentium ('gentium' = 'van de volkeren'), maakt duidelijk dat Heiden hier niet ‘heidenen' betekent maar ‘volkeren'. Tien jaar eerder, in 1714 in Weimar, schreef Bach al een cantate die dezelfde titel heeft (BWV 61) maar geen koraalcantate is. In BWV 62 volgt Bach alle acht verzen van het koraal: het eerste en laatste couplet letterlijk naar tekst en melodie in openings- en slotkoor, en de ´binnenverzen´ - zoals in alle koraalcantates - in vrije omdichtingen tot aria's en recitatieven. Bachs voor die parafrases verantwoordelijke tekstdichter, vermoedelijk de voormalige conrector van de Thomasschule, Andreas Stübel, raadpleegde klaarblijkelijk ook Ambrosius' origineel, dat hij soms dichter benaderde dan Luther.
De koraalmelodie is opmerkelijk symmetrisch: de eerste regel is identiek aan de vierde en laatste, de twee tussenliggende regels zijn elkaars spiegelbeeld.
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1/2, hoorn colla parte sopraan, continuo
Nun komm, der Heiden Heiland, | Kom nu, verlosser van de volkeren, |
der Jungfrauen Kind erkannt, | erkend als kind van de maagd, |
des sich wundert alle Welt: | over wie iedereen zich verwondert |
Gott solch Geburt ihm bestellt. | dat God hem zo geboren heeft laten worden. |
De koraalfantasie (1) waarmee BWV 62 opent is feestelijk maar, aan het begin van deze bezinningstijd, met mate: geen trompetten en pauken als met Kerstmis, maar slechts een 'hoorn' (d.w.z. cornetto of zink) die de sopraan versterkt. Aan de koraalmelodie wordt voortdurend gerefereerd: al bij de inzet van het continuo in maat 3 (na twee maten zonder continuo), en dan vlak voor de koorinzet door de hobo's, en vervolgens zingt de sopraan de koraalmelodie zoals gebruikelijk als cantus firmus in lange noten. De overige stemmen gaan de sopraan voor met zogenoemde voor-imitaties van de koraalzin (eerste en vierde regel) of volgen met vrijere tegenstemmen, waarbij het alle Welt (‘iedereen'!) met zoveel mogelijk nootjes in beeld wordt gebracht. De instrumentale begeleiding verbindt de koraalzinnen en omlijst die met een voorspel, dat ten slotte in zijn geheel wordt herhaald. Contrasterend met de tamelijk gedragen koraalvertolking door het koor, volhardt het orkest in zijn concertante begeleiding met vreugdemotieven (pa-pa-dam, pa-pa-dam .
Op het beginkoor volgen twee aria/recitatief-paren, waarvan Bach de meest eisende ariapartijen, zoals steeds in het najaar van 1724, aan zijn tenor- en bassolisten toevertrouwt.
2. Aria (T)
tenor, strijkers, hobo 1/2, continuo
Bewundert, o Menschen, dies große Geheimnis: | Bewonder, o mensen, dit grote geheim: |
der höchste Beherrscher erscheinet der Welt. | de hoogste heerser verschijnt aan de wereld. |
Hier werden die Schätze des Himmels entdecket, | Hier worden de schatten van de hemel geopenbaard, |
hier wird uns ein göttliches Manna bestellt, | hier wordt ons een goddelijk manna geschonken, |
o Wunder! die Keuschheit wird gar nicht beflecket. | o wonder, de kuisheid wordt helemaal niet bevlekt. |
De twee hobo's versterken de violen ter begeleiding van de tenor in zijn lange, maar levendige en lichtvoetige da-capoaria (2). De dansante driekwartsmaat (formeel zesachtsten) suggereert een menuet of passepied, en onderstreept het vreugdevolle en aardse karakter van de komende geboorte van Jezus, terwijl de lange melisma's (een sliert noten op één klank) van de tenor op de woorden höchste en Beherrscher de grandeur daarvan belichten. (De bewerker van de koorpartituren uit de oude Bachausgabe vond de laatste regel O Wunder! die Keuschheit wird gar nicht beflecket dusdanig ongepast dat hij deze verving door das labet die Herzen, das stärkt und erwecket.)
3. Recitatief (B)
bas, continuo
So geht aus Gottes Herrlichkeit und Thron | Zo verlaat zijn eniggeboren zoon |
sein eingeborner Sohn. | Gods heerlijkheid en troon. |
Der Held aus Juda bricht herein, | De held uit Juda verschijnt |
den Weg mit Freudigkeit zu laufen | om vol vreugde zijn weg te gaan |
und uns Gefallne zu erkaufen. | en ons, gevallenen, vrij te kopen. |
O heller Glanz, o wunderbare Segensschein! | O helder licht, o wonderbaarlijke zegenglans! |
In het basrecitatief (3) grijpt Bach zijn kans tot muzikale schildering van de woorden laufen (loopje omhoog), Gefall'ne (septiemsprong omlaag) en heller Glanz (een flonkerende hoogste noot). Der Held aus Juda, één van de oudtestamentische kwalificaties voor de verwachte Messias, vormt de brug naar de martiale aria (4), die daardoor kan contrasteren met de lieflijke tenoraria (2); de twee aria's belichten zodoende de twee complementaire aspecten van het verbeide Christuskind: kwetsbaarheid en heldendom.
4. Aria (B)
bas, strijkers, continuo
Streite, siege, starker Held! | Strijd en overwin, sterke held! |
Sei vor uns im Fleische kräftig. | Wees voor ons krachtig in het vlees. |
Sei geschäftig, | Werk eraan |
das Vermögen in uns Schwachen | om de kracht in ons, zwakke mensen, |
stark zu machen! | sterk te maken. |
De stoere basaria (4) wekt haar indruk van robuuste krachtdadigheid niet alleen door de krijgshaftige melisma's van de bassolist, maar ook door de hoekige, fanfare-achtige melodie en de simpele primaire harmonieën van de instrumenten; een sfeer die nog wordt versterkt door een - wat Handeliaans - speciaal effect: terwijl deze aria eigenlijk een continuo-aria is, omdat de enige instrumentale melodische lijn van het continuo komt, laat Bach de kinstrijkers deze baslijn unisono en geoctaveerd meespelen: Schwachen stark zu machen. Alleen de verwijzingen naar de zwakke menselijke aard (Fleisch) krijgen door hun chromatiek een harmonisch wat complexere kleuring.
5. Recitatief (S, A)
sopraan, alt, strijkers, continuo
Wir ehren diese Herrlichkeit | Wij eren deze luister |
und nahen nun zu deiner Krippen | en gaan nu naar uw kribbe |
und preisen mit erfreuten Lippen, | en prijzen met verheugde lippen |
was du uns zubereit'; | wat u ons hebt geschonken; |
die Dunkelheit verstört' uns nicht | de duisternis heeft ons niet in verwarring gebracht, |
und sahen dein unendlich Licht. | en wij hebben uw oneindige licht gezien. |
Deel (5) bereidt ons nog weer een genreverrassing: een door strijkers begeleid (accompagnato) recitatief, maar nu voor twéé zangers: de sopraan en de alt, die vaak de ideale en de weifelende gelovige representeren, maar hier, innig verstrengeld in parallelle tertsen en sexten, namens alle gelovigen danken voor de komst van de Messias, in opvallend helder oplichtende toonsoorten. Zo blijft het heroïsche optreden van de bas c.q. Held ingebed in tederheid.
6. Koraal
tutti
Lob sei Gott, dem Vater, ton, | Ere zij God de Vader, |
Lob sei Gott, sein'm ein'gen Sohn, | ere zij God, zijn enige Zoon, |
Lob sei Gott, dem Heilgen Geist, | ere zij God, de Heilige Geest, |
immer und in Ewigkeit. | altijd en tot in eeuwigheid. |
Het laatste couplet van Luthers koraal, een lofzang op de goddelijke Drie-eenheid, besluit deze cantate, in de gebruikelijke eenvoudige vierstemmige harmonisering (6). Aan die harmonisering valt op hoe vaak de kwartnoten van de melodie door tenminste één van de stemmen met achtste noten ('doorgangsnoten') aan elkaar worden verbonden. Deze ritmische halvering van de kwartnoten vindt, om precies te zijn, steeds plaats, alleen de lettergreep ein' blijft ongedeeld! (NB: Hetzelfde doet zich voor in het slotkoraal van een andere adventscantate, BWV 36, van zeven jaar later, op dezelfde tekst, maar anders geharmoniseerd! Zie het muziekvoorbeeld aldaar en mijn minicollege over één noot.)