O Ewigkeit, du Donnerwort II (BWV 60)
Johann Sebastian Bach
1. Aria (A, T) | |
---|---|
Dialogus | Dialoog |
Furcht (A), Hoffnung (T), Vox Christi (B) | Vrees (A), Hoop (T), Christus (B) |
(A)O Ewigkeit, du Donnerwort, | (A) O eeuwigheid, o donderwoord, |
o Schwert, das durch die Seele bohrt, | o zwaard dat mijn ziel doorboort, |
o Anfang sonder Ende! | o begin zonder einde! |
O Ewigkeit, Zeit ohne Zeit, | o eeuwigheid, tijd zonder tijd, |
ich weiß vor großer Traurigkeit | ik weet van grote droefheid |
nicht, wo ich mich hinwende; | niet waar ik het zoeken moet. |
mein ganz erschrocknes Herze bebt, | Mijn doodsbange hart beeft zo |
daß mir die Zung am Gaumen klebt. | dat mijn tong aan mijn gehemelte kleeft. |
(T)"Herr, ich warte auf dein Heil". | (T) Heer, ik wacht op uw heil. |
2. Recitatief (A, T) | |
(A) O schwerer Gang zum letzten Kampf und Streite! | (A) O zware gang naar de laatste strijd! |
(T )Mein Beistand ist schon da, | (T) Mijn hulp is er al, |
mein Heiland steht mir ja | want mijn Verlosser staat me troostend bij. |
mit Trost zur Seite. | (A) De doodsangst, de laatste pijn |
(A) Die Todesangst, der letzte Schmerz | verrast en overvalt mijn hart |
ereilt und überfällt mein Herz | en pijnigt mijn ledematen. |
und martert diese Glieder. | (T) Ik leg dit lichaam voor God neer als een offer. |
(T) Ich lege diesen Leib vor Gott zum Opfer nieder. | Ook al is het vuur van de ellende heet, |
Ist gleich der Trübsal Feuer heiß, | als het mij maar reinigt tot eer van God. |
genung, es reinigt mich zu Gottes Preis. | (A) Maar nu zal ik geconfronteerd worden |
(A) Doch nun wird sich der Sünden große Schuld | met de grote schuld van mijn zonden |
vor mein Gesichte stellen. | (T) Toch zal God daarom |
(T) Gott wird deswegen doch | geen doodvonnis vellen. |
kein Todesurteil fällen. | Hij maakt een eind aan |
Er gibt ein Ende den Versuchungsplagen, | de plagen van de verzoeking, |
daß man sie kann ertragen. | zodat ze te dragen zijn. |
3. Aria / Duet (A ,T) | |
(A) Mein letztes Lager will mich schrecken, | (A) Mijn laatste rustplaats maakt mij bang, |
(T) mich wird des Heilands Hand bedecken, | (T) de hand van de Verlosser zal mij bedekken, |
(A) des Glaubens Schwachheit sinket fast, | (A) het zwakke geloof daalt bijna tot nul, |
(T) mein Jesus trägt mit mir die Last. | (T) mijn Jezus draagt de last met mij. |
(A) Das offne Grab sieht greulich aus. | (A) Het open graf ziet er gruwelijk uit. |
(T) Es wird mir doch ein Friedenshaus. | (T) Toch wordt het voor mij een huis van vrede. |
4. Recitatief (A, B) | |
(A)Der Tod bleibt doch | (A) Toch blijft de dood |
der menschlichen Natur verhaßt | bij de menselijke natuur gehaat |
und reißet fast die Hoffnung ganz zu Boden. | en hij slaat bijna alle hoop de bodem in. |
(B)"Selig sind die Toten;" | (B) Zalig zijn de doden. |
(A)Ach! aber ach, wieviel Gefahr | (A) Ach, ach, hoeveel gevaar |
stellt sich der Seele dar, | krijgt de ziel niet te zien |
den Sterbeweg zu gehen! | op de weg van het sterven! |
Vielleicht wird ihr der Höllenrachen | Misschien zal de hellemuil |
den Tod erschrecklich machen, | de dood voor haar angstaanjagend maken |
wenn er sie zu verschlingen sucht; | wanneer hij haar probeert te verslinden; |
vielleicht ist sie bereits verflucht | misschien is ze al gedoemd |
zum ewigen Verderben. | tot het eeuwige verderf. |
(B)"Selig sind die Toten, | (B) Zalig zijn de doden |
die in dem Herren sterben;" | die in de Heer sterven. |
(A)Wenn ich im Herren sterbe, | (A) Als ik in de Heer sterf, |
ist denn die Seligkeit mein Teil und Erbe? | erf ik dan de zaligheid? |
Der Leib wird ja der Würmer Speise! | Het lichaam wordt immers voedsel voor de wormen! |
Ja, werden meine Glieder | Ja, mijn ledematen worden |
zu Staub und Erde wieder, | weer stof en aarde, |
da ich ein Kind des Todes heiße, | omdat ik een kind van de dood ben, |
so schein ich ja im Grabe zu verderben. | ziet het ernaar uit dat ik in het graf moet vergaan. |
(B)"Selig sind die Toten, | (B) Zalig zijn de doden |
die in dem Herren sterben, | die in de Heer sterven, |
von nun an." | van nu af. |
(A)Wohlan! soll ich von nun an selig sein: | (A) Komaan, zal ik van nu af zalig zijn? |
so stelle dich, o Hoffnung, wieder ein! | Verschijn dan weer, o hoop! |
Mein Leib mag ohne Furcht im Schlafe ruhn, | Mijn lichaam mag zonder vrees slapend rusten, |
der Geist kann einen Blick in jene Freude tun. | de geest kan uitzien naar die vreugde. |
5. Koraal | |
Es ist genung; | Het is genoeg; |
Herr, wenn es dir gefällt, | Heer, als het u behaagt, |
so spanne mich doch aus! | maak mij dan los! |
Mein Jesus kömmt; | Mijn Jezus komt, |
nun gute Nacht, o Welt! | goede nacht dus, o wereld! |
Ich fahr ins Himmelshaus, | Ik ga naar het hemelse huis, |
ich fahre sicher hin mit Frieden, | ik ga zeker vredig heen, |
mein großer Jammer bleibt danieden. | mijn grote ellende bijft hier beneden. |
Es ist genung. | Het is genoeg. |
Libretto: onbekend | Vertaling: Ria van Hengel |
Kale tekst origineel
1. Aria (A, T)
Dialogus
Furcht (A), Hoffnung (T), Vox Christi (B)
(A)O Ewigkeit, du Donnerwort,
o Schwert, das durch die Seele bohrt,
o Anfang sonder Ende!
O Ewigkeit, Zeit ohne Zeit,
ich weiß vor großer Traurigkeit
nicht, wo ich mich hinwende;
mein ganz erschrocknes Herze bebt,
daß mir die Zung am Gaumen klebt.
(T)"Herr, ich warte auf dein Heil".
2. Recitatief (A, T)
(A) O schwerer Gang zum letzten Kampf und Streite!
(T )Mein Beistand ist schon da,
mein Heiland steht mir ja
mit Trost zur Seite.
(A) Die Todesangst, der letzte Schmerz
ereilt und überfällt mein Herz
und martert diese Glieder.
(T) Ich lege diesen Leib vor Gott zum Opfer nieder.
Ist gleich der Trübsal Feuer heiß,
genung, es reinigt mich zu Gottes Preis.
(A) Doch nun wird sich der Sünden große Schuld
vor mein Gesichte stellen.
(T) Gott wird deswegen doch
kein Todesurteil fällen.
Er gibt ein Ende den Versuchungsplagen,
daß man sie kann ertragen.
3. Aria / Duet (A ,T)
(A) Mein letztes Lager will mich schrecken,
(T) mich wird des Heilands Hand bedecken,
(A) des Glaubens Schwachheit sinket fast,
(T) mein Jesus trägt mit mir die Last.
(A) Das offne Grab sieht greulich aus.
(T) Es wird mir doch ein Friedenshaus.
4. Recitatief (A, B)
(A)Der Tod bleibt doch
der menschlichen Natur verhaßt
und reißet fast die Hoffnung ganz zu Boden.
(B)"Selig sind die Toten;"
(A)Ach! aber ach, wieviel Gefahr
stellt sich der Seele dar,
den Sterbeweg zu gehen!
Vielleicht wird ihr der Höllenrachen
den Tod erschrecklich machen,
wenn er sie zu verschlingen sucht;
vielleicht ist sie bereits verflucht
zum ewigen Verderben.
(B)"Selig sind die Toten,
die in dem Herren sterben;"
(A)Wenn ich im Herren sterbe,
ist denn die Seligkeit mein Teil und Erbe?
Der Leib wird ja der Würmer Speise!
Ja, werden meine Glieder
zu Staub und Erde wieder,
da ich ein Kind des Todes heiße,
so schein ich ja im Grabe zu verderben.
(B)"Selig sind die Toten,
die in dem Herren sterben,
von nun an."
(A)Wohlan! soll ich von nun an selig sein:
so stelle dich, o Hoffnung, wieder ein!
Mein Leib mag ohne Furcht im Schlafe ruhn,
der Geist kann einen Blick in jene Freude tun.
5. Koraal
Es ist genung;
Herr, wenn es dir gefällt,
so spanne mich doch aus!
Mein Jesus kömmt;
nun gute Nacht, o Welt!
Ich fahr ins Himmelshaus,
ich fahre sicher hin mit Frieden,
mein großer Jammer bleibt danieden.
Es ist genung.
Libretto: onbekend
Kale tekst Nederlandse vertaling
1. Aria (A, T)
Dialoog
Vrees (A), Hoop (T), Christus (B)
(A) O eeuwigheid, o donderwoord,
o zwaard dat mijn ziel doorboort,
o begin zonder einde!
o eeuwigheid, tijd zonder tijd,
ik weet van grote droefheid
niet waar ik het zoeken moet.
Mijn doodsbange hart beeft zo
dat mijn tong aan mijn gehemelte kleeft.
(T) Heer, ik wacht op uw heil.
2. Recitatief (A, T)
(A) O zware gang naar de laatste strijd!
(T) Mijn hulp is er al,
want mijn Verlosser staat me troostend bij.
(A) De doodsangst, de laatste pijn
verrast en overvalt mijn hart
en pijnigt mijn ledematen.
(T) Ik leg dit lichaam voor God neer als een offer.
Ook al is het vuur van de ellende heet,
als het mij maar reinigt tot eer van God.
(A) Maar nu zal ik geconfronteerd worden
met de grote schuld van mijn zonden
(T) Toch zal God daarom
geen doodvonnis vellen.
Hij maakt een eind aan
de plagen van de verzoeking,
zodat ze te dragen zijn.
3. Aria / Duet (A ,T)
(A) Mijn laatste rustplaats maakt mij bang,
(T) de hand van de Verlosser zal mij bedekken,
(A) het zwakke geloof daalt bijna tot nul,
(T) mijn Jezus draagt de last met mij.
(A) Het open graf ziet er gruwelijk uit.
(T) Toch wordt het voor mij een huis van vrede.
4. Recitatief (A, B)
(A) Toch blijft de dood
bij de menselijke natuur gehaat
en hij slaat bijna alle hoop de bodem in.
(B) Zalig zijn de doden.
(A) Ach, ach, hoeveel gevaar
krijgt de ziel niet te zien
op de weg van het sterven!
Misschien zal de hellemuil
de dood voor haar angstaanjagend maken
wanneer hij haar probeert te verslinden;
misschien is ze al gedoemd
tot het eeuwige verderf.
(B) Zalig zijn de doden
die in de Heer sterven.
(A) Als ik in de Heer sterf,
erf ik dan de zaligheid?
Het lichaam wordt immers voedsel voor de wormen!
Ja, mijn ledematen worden
weer stof en aarde,
omdat ik een kind van de dood ben,
ziet het ernaar uit dat ik in het graf moet vergaan.
(B) Zalig zijn de doden
die in de Heer sterven,
van nu af.
(A) Komaan, zal ik van nu af zalig zijn?
Verschijn dan weer, o hoop!
Mijn lichaam mag zonder vrees slapend rusten,
de geest kan uitzien naar die vreugde.
5. Koraal
Het is genoeg;
Heer, als het u behaagt,
maak mij dan los!
Mijn Jezus komt,
goede nacht dus, o wereld!
Ik ga naar het hemelse huis,
ik ga zeker vredig heen,
mijn grote ellende bijft hier beneden.
Het is genoeg.
Vertaling: Ria van Hengel