Johann Sebastian Bach
Was willst du dich, o meine Seele, kränken
koraal, BWV 425
Tekst: Dietrich von dem Werder (1653)
Melodie: Leipzig 1682
Was willst du dich, o meine Seele, kränken? | Waarom lijd je zo, mijn ziel? |
Meinst du, dass Gott an dich nicht kann gedenken? | Denk je dat God niet aan je denkt? |
Er weiß gar wohl, wann er dir helfen soll; | Hij weet heel goed wanneer hij je moet helpen; |
denn er ist selbst der Gnad' und Güte voll. | want hij is zelf vol van genade en goedheid. |
Halt ihm nur stille; | Houd hem maar rustig vast; |
es gehet so sein Wille. | het gaat zoals hij wil. |
Wie kann er dich doch lassen in den Banden. | Hoe zou hij je in de boeien kunnen laten, |
Du bist ja seine Braut. | jij bent immers zijn bruid. |
Wer hofft in Gott und dem vertraut, | Wie op God hoopt en hem vertrouwt |
wird nimmermehr zu Schanden. | zal nooit beschaamd worden. |