naar de bespreking van BWV 39

Brich dem Hungrigen dein Brot (BWV 39)

Johann Sebastian Bach

1. Koor

»Brich dem Hungrigen dein Brot, Breek je brood voor de hongerige
und die, so im Elend sind, führe ins Haus. en neem in huis wie in ellende verkeren.
So du einen nacket siehest, so kleide ihn Als je iemand naakt ziet, kleed hem dan
und entzeuch dich nicht von deinem Fleisch. en onttrek je niet aan je medemens.
Alsdenn wird dein Licht Dan zal je licht
herfürbrechen wie die Morgenröte, doorbreken als het morgenrood
und deine Besserung wird schnell wachsen, en je zal snel herstellen
und deine Gerechtigkeit wird für dir hergehen, en je gerechtigheid zal voor je uitgaan
und die Herrlichkeit des Herrn en de heerlijkheid van de Heer
wird dich zu sich nehmen.«zal je tot zich nemen.

2. Recitatief (B)

Der reiche Gott wirft seinen Überfluß De rijke God werpt ons zijn overvloed toe,
auf uns, die wir ohn ihn ons, die zonder hem
auch nicht den Odem haben. zelfs geen adem kunnen halen.
Sein ist es, was wir sind; Hem behoren wij toe,
er gibt nur den Genuß, hij geeft ons slechts het vruchtgebruik,
doch nicht, daß uns allein maar niet zo dat zijn schatten
nur seine Schätze laben. alleen óns laven:
Sie sind der Probestein, ze zijn de toetssteen
wodurch er macht bekannt, waarmee hij duidelijk maakt
daß er der Armut auch die Notdurft dat hij ook de armen gaf wat ze nodig hadden
ausgespendet, als er mit milder Hand, toen hij ons met milde hand
was jener nötig ist, uns reichlich zugewendet. rijkelijk schonk wat elk van ons nodig heeft.
Wir sollen ihm für sein gelehntes Gut Wij hoeven de opbrengst van zijn geleende goed
die Zinse nicht in seine Scheuren bringen; niet in zijn schuren te brengen,
Barmherzigkeit, die auf dem Nächsten ruht, de barmhartigheid die wij de naaste betonen
kann mehr als alle Gab raakt zijn hart meer
ihm an das Herze dringen.dan alle offers.

3. Aria (A)

Seinem Schöpfer noch auf ErdenAl op aarde slechts een voorafschaduwing
nur im Schatten ähnlich werden,van je schepper worden,
ist im Vorschmack selig sein.dat is een voorproefje van de zaligheid.
Sein Erbarmen nachzuahmen,Om zijn ontferming na te bootsen
streuet hier des Segens Samen,moeten wij hier het zaad van de zegen uitstrooien
den wir dorten bringen ein.dat we daarginds zullen oogsten.

4. Aria (B)

»Wohlzutun und mitzuteilen vergesset nicht; Weldoen en vrijgevig zijn, vergeet dat niet;
denn solche Opfer gefallen Gott wohl.«want in zulke offers schept God behagen.

5. Aria (S)

Höchster, was ich habe, Allerhoogste, wat ik heb
ist nur deine Gabe. is alleen maar uw gave.
Wenn vor deinem Angesicht Ook als ik voor uw aangezicht
ich schon mit dem meinen dankbaar met het mijne
dankbar wollt erscheinen, zou willen verschijnen,
willt du doch kein Opfer nicht.zou u toch geen offer willen.

6. Recitatief (A)

Wie soll ich dir, o Herr! denn sattsamlich vergelten, Hoe kan ik u, o Heer, genoeg vergoeden
was du an Leib und Seel mir hast zugut getan? wat u mij naar lichaam en ziel hebt welgedaan,
Ja, was ich noch empfang, ja, wat ik nog steeds ontvang
und solches gar nicht selten, en dat niet zelden, zodat ik u
weil ich mich jede Stund noch deiner rühmen kann? nog elk uur kan prijzen?
Ich hab nichts als den Geist, dir eigen zu ergeben, Ik kan u niets anders dan mijn geest schenken
dem Nächsten die Begierd, en mijn naaste het verlangen hem te dienen
daß ich ihm dienstbar werd, en de armen dat wat u mij in dit leven hebt gegund,
der Armut, was du mir gegönnt in diesem Leben, en de aarde, als het u behaagt,
und, wenn es dir gefällt, mijn zwakke lichaam.
den schwachen Leib der Erd. Ik breng wat ik kan, Heer, laat het u behagen,
Ich bringe, was ich kann, Herr, laß es dir behagen, zodat ik dat wat u belooft
daß ich, was du versprichst, ook ooit mag ontvangen.
auch einst davon mög tragen.

7. Koraal

Selig sind, die aus ErbarmenZalig zijn zij die zich uit erbarmen
sich annehmen fremder Not,de nood van de ander aantrekken,
sind mitleidig mit den Armen,medelijden hebben met de armen
bitten treulich für sie Gott.en trouw voor hen tot God bidden.
Die behülflich sind mit Rat,Zij die behulpzaam zijn met raad
auch, wo möglich, mit der Tat,en zo mogelijk metterdaad
werden wieder Hülf empfangenzullen op hun beurt hulp ontvangen
und Barmherzigkeit erlangen.en barmhartigheid verkrijgen.
  
Libretto: Ernst Ludwig I von Sachsen-Meiningen Vertaling: Ria van Hengel

Kale tekst origineel

1. Koor

»Brich dem Hungrigen dein Brot,
und die, so im Elend sind, führe ins Haus.
So du einen nacket siehest, so kleide ihn
und entzeuch dich nicht von deinem Fleisch.
Alsdenn wird dein Licht 
herfürbrechen wie die Morgenröte,
und deine Besserung wird schnell wachsen,
und deine Gerechtigkeit wird für dir hergehen,
und die Herrlichkeit des Herrn 
wird dich zu sich nehmen.«

2. Recitatief (B)

Der reiche Gott wirft seinen Überfluß
auf uns, die wir ohn ihn
auch nicht den Odem haben.
Sein ist es, was wir sind;
er gibt nur den Genuß,
doch nicht, daß uns allein
nur seine Schätze laben.
Sie sind der Probestein,
wodurch er macht bekannt,
daß er der Armut auch die Notdurft 
ausgespendet, als er mit milder Hand,
was jener nötig ist, uns reichlich zugewendet.
Wir sollen ihm für sein gelehntes Gut
die Zinse nicht in seine Scheuren bringen;
Barmherzigkeit, die auf dem Nächsten ruht,
kann mehr als alle Gab
ihm an das Herze dringen.

3. Aria (A)

Seinem Schöpfer noch auf Erden
nur im Schatten ähnlich werden,
ist im Vorschmack selig sein.
Sein Erbarmen nachzuahmen,
streuet hier des Segens Samen,
den wir dorten bringen ein.

4. Aria (B)

»Wohlzutun und mitzuteilen vergesset nicht;
denn solche Opfer gefallen Gott wohl.«

5. Aria (S)

Höchster, was ich habe,
ist nur deine Gabe.
Wenn vor deinem Angesicht
ich schon mit dem meinen
dankbar wollt erscheinen,
willt du doch kein Opfer nicht.

6. Recitatief (A)

Wie soll ich dir, o Herr! denn sattsamlich vergelten,
was du an Leib und Seel mir hast zugut getan?
Ja, was ich noch empfang,
und solches gar nicht selten,
weil ich mich jede Stund noch deiner rühmen kann?
Ich hab nichts als den Geist, dir eigen zu ergeben,
dem Nächsten die Begierd,
daß ich ihm dienstbar werd,
der Armut, was du mir gegönnt in diesem Leben,
und, wenn es dir gefällt,
den schwachen Leib der Erd.
Ich bringe, was ich kann, Herr, laß es dir behagen,
daß ich, was du versprichst, 
auch einst davon mög tragen.

7. Koraal

Selig sind, die aus Erbarmen
sich annehmen fremder Not,
sind mitleidig mit den Armen,
bitten treulich für sie Gott.
Die behülflich sind mit Rat,
auch, wo möglich, mit der Tat,
werden wieder Hülf empfangen
und Barmherzigkeit erlangen.



Libretto: Ernst Ludwig I von Sachsen-Meiningen
	

Kale tekst Nederlandse vertaling

1. Koor

Breek je brood voor de hongerige
en neem in huis wie in ellende verkeren.
Als je iemand naakt ziet, kleed hem dan
en onttrek je niet aan je medemens.
Dan zal je licht
doorbreken als het morgenrood
en je zal snel herstellen
en je gerechtigheid zal voor je uitgaan
en de heerlijkheid van de Heer
zal je tot zich nemen.

2. Recitatief (B)

De rijke God werpt ons zijn overvloed toe,
ons, die zonder hem
zelfs geen adem kunnen halen.
Hem behoren wij toe,
hij geeft ons slechts het vruchtgebruik,
maar niet zo dat zijn schatten
alleen óns laven:
ze zijn de toetssteen
waarmee hij duidelijk maakt
dat hij ook de armen gaf wat ze nodig hadden
toen hij ons met milde hand
rijkelijk schonk wat elk van ons nodig heeft.
Wij hoeven de opbrengst van zijn geleende goed
niet in zijn schuren te brengen,
de barmhartigheid die wij de naaste betonen
raakt zijn hart meer
dan alle offers.

3. Aria (A)

Al op aarde slechts een voorafschaduwing
van je schepper worden,
dat is een voorproefje van de zaligheid.
Om zijn ontferming na te bootsen
moeten wij hier het zaad van de zegen uitstrooien
dat we daarginds zullen oogsten.

4. Aria (B)

Weldoen en vrijgevig zijn, vergeet dat niet;
want in zulke offers schept God behagen.

5. Aria (S)

Allerhoogste, wat ik heb
is alleen maar uw gave.
Ook als ik voor uw aangezicht
dankbaar met het mijne
zou willen verschijnen,
zou u toch geen offer willen.

6. Recitatief (A)

Hoe kan ik u, o Heer, genoeg vergoeden
wat u mij naar lichaam en ziel hebt welgedaan,
ja, wat ik nog steeds ontvang
en dat niet zelden, zodat ik u
nog elk uur kan prijzen?
Ik kan u niets anders dan mijn geest schenken
en mijn naaste het verlangen hem te dienen
en de armen dat wat u mij in dit leven hebt gegund,
en de aarde, als het u behaagt,
mijn zwakke lichaam.
Ik breng wat ik kan, Heer, laat het u behagen,
zodat ik dat wat u belooft
ook ooit mag ontvangen.

7. Koraal

Zalig zijn zij die zich uit erbarmen
de nood van de ander aantrekken,
medelijden hebben met de armen
en trouw voor hen tot God bidden.
Zij die behulpzaam zijn met raad
en zo mogelijk metterdaad
zullen op hun beurt hulp ontvangen
en barmhartigheid verkrijgen.


		Vertaling: Ria van Hengel