Johann Sebastian Bach
O ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe (BWV 34)
Geschreven voor Eerste Pinksterdag
Voor het eerst uitgevoerd: 1727
Solisten ATB koor SATB orkest str trav1,2 ob1,2 trp1-3 timp cont
Totaal 5 delen, 2 koorwerken
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren vaak uitgevoerd
beluister
- Harnoncourt
- Koopman
- Gardiner
- La Petite Bande
- Pichon
- Leusink
- Karl Richter
- Rilling
- H.-Chr. Rademann.
- Max Thurn ('61)
- Suzuki
- All of Bach
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
De pinkstercantate O ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe (BWV 34) werd voor het eerst uitgevoerd op 1 juni 1727, 's morgens in de Leipziger Nicolaïkirche, 's middags in de Thomaskirche (zie hiernaast). Afgezien van de beide recitatieven is de cantate gebaseerd op een gelijknamige, zevendelige huwelijkscantate (BWV 34a), die Bach in het voorjaar van 1726 had geschreven voor het huwelijk van een bevriende predikant, en waarvan slechts vier vocale en drie instrumentale partijen zijn overgeleverd.
Van BWV 34 is slechts een partituur bewaard gebleven die Bach in de jaren 1746/47 vervaardigde als handreiking voor zijn oudste zoon Wilhelm Friedemann (1710-1784), die in april 1746 was benoemd tot organist en director musices aan de Marienkirche in Halle. (Daarom is lang gedacht dat Bach de cantate pas toen uit de dan twintig jaar oude huwelijkscantate had geparodieerd.)
Zoals onderstaande tekstvergelijking uitwijst transformeerde Bachs tekstdichter (waarschijnlijk de destijds voor hem werkzame Picander) de respectieve delen 1, 5 en 4 van de huwelijkscantate met bescheiden tekstaanpassingen tot de delen 1, 3 en 5 van de pinkstercantate; hij vervangt specifieke gelegenheidsbepalingen door algemenere noties. In de teksten van de twee recitatieven (die door Bach opnieuw gecomponeerd moesten worden) legt hij een relatie met de evangelielezing van Eerste Pinksterdag, en nauwelijks met de epistellezing uit het boek Handelingen (2: 1-13), die toch de voor Pinksteren centrale gebeurtenis van de uitstorting van de Heilige Geest behandelt. In de evangelielezing, Johannes 14: 23-31, beschouwt Christus het hart van de gelovige als de plek waar God domicilie kiest; daarnaar verwijst de cantatetekst: het hart als Tempel in deel (1), als Heiligtum in (2), als Wohnung (3), als Hütte en Haus (4). Het voor de titel en het openingskoor centrale begrip Feuer kon ongewijzigd blijven, maar ondergaat een betekenisverschuiving: van de vurige liefde tussen twee huwenden naar het vuur van de Heilige Geest dat, volgens de Handelingentekst, als lekkende vlammetjes, c.q. vurige tongen boven de hoofden van de discipelen te zien was.
In een cantate voor een grote feestdag als Pinksteren kunnen vanzelfsprekend trompetten en pauken niet ontbreken; de beide grootschalige hoekdelen (1) en (5) staan dan ook in het juichende D-groot, de toonsoort der trompetten. Naast strijkers en continuo zijn er verder twee hobo's actief, en twee traverso's in aria (3).
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
O ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe, | O eeuwig vuur, o oorsprong van de liefde, |
entzünde die Herzen und weihe sie ein. | ontsteek de harten en wijd ze in. |
Laß himmlische Flammen | Laat hemelse vlammen |
durchdringen und wallen, | dóórdringen en golven, |
wir wünschen, o Höchster, dein Tempel zu sein, | wij wensen, o Allerhoogste, uw tempel te zijn, |
ach, laß dir die Seelen im Glauben gefallen. | ach, schep behagen in de gelovige zielen. |
Het zeer uitgebreide openingskoor, 244 maten, ruim zeven minuten muziek, heeft een da-capostructuur: na een middendeel op de tekst Laß himmlische Flammen etc. wordt het eerste deel herhaald. Vooral de koperblazers zorgen voor veel muzikaal vuurwerk. Een lange instrumentale inleiding etaleert de motieven die het hele stuk zullen beheersen. De twee maten lang aangehouden toon waarmee de trompet het stuk opent verwijst al direct naar het ewig, zoals blijkt wanneer de zangers dat motief overnemen (Voorbeeld rechts); met een lange liggende noot, resp. een twee maten lange roffel beantwoorden continuo en pauken dit ‘motief’.
Een telkens terugkerende onrustige zestiendenfiguur van de eerste violen (Voorbeeld links) illustreert de flakkerende vlammetjes waarvan de tekst spreekt; voor zangers is dit motief ongeschikt.
In het middendeel pauzeren de trompetten, maar de muziek verschilt niet wezenlijk. Op de woorden entzünde die Herzen en Laß himmlische Flammen wordt de driedelige maat door een ritmische tweedeling overruled. De vier vocale stemmen treden regelmatig paarsgewijs op, met parallelle of juist contrasterende noten: een voor de hand liggende symboliek in een cantate bij het huwelijk van twee geliefden, maar evenzeer illustratief voor het verbond tussen Christus en zijn kerk, resp. de Heilige Geest en de gelovige.
2. Recitatief (T)
tenor, continuo
Herr, unsre Herzen halten dir | Heer, onze harten houden u |
dein Wort der Wahrheit für: | uw woord van waarheid voor: |
Du willst bei Menschen gerne sein, | u wilt graag bij mensen zijn, |
drum sei das Herze dein; | moge het hart u dus toebehoren; |
Herr, ziehe gnädig ein. | Heer, trek genadig binnen. |
Ein solch erwähltes Heiligtum | Zo'n uitverkoren heiligdom |
hat selbst den größten Ruhm. | heeft zelf de grootste roem. |
Met het secco recitatief (2) stelt de tenor zijn hart beschikbaar als onderkomen voor Gods geest.
3. Aria (A)
alt, strijkers, traverso 1/2, continuo
Wohl euch, ihr auserwählten Seelen, | Gelukkig zijn jullie, uitverkoren zielen, |
die Gott zur Wohnung ausersehn. | die God als woning heeft uitgezocht. |
Wer kann ein größer Heil erwählen? | Wie kan een groter heil kiezen? |
Wer kann des Segens Menge zählen? | Wie kan de hoeveelheid zegen tellen? |
Und dieses ist vom Herrn geschehn. | En dit heeft de Heer gedaan. |
De alt bezingt namens alle uitverkorenen zijn/haar vreugde over de nieuwe bewoning in de centrale aria (3). Het is een wonderbaarlijke pastorale idylle, door velen tot één van Bachs mooiste aria's uitgeroepen, niet het minst door haar magische sound: twee traverso's octaveren de partijen van eerste en tweede, door sordino´'s gedempte violen. Hun syncopische melodie, boven een pulserende bas en lange noten van de altviool, zorgt voor een wiegende beweging, langs rijke harmonieën (none-akkoorden!). Het liefdeslied van een huwende zieleherder - wiens hartstocht in de oorspronkelijke versie wordt vergeleken met die van de oudtestamentische Jacob voor zijn nichtje Rachel - liet zich vlekkeloos transformeren tot een illustratie van de mystieke band van Christus als bruidegom met zijn kerk.
4. Recitatief (B)
bas, continuo
Erwählt sich Gott die heilgen Hütten, | Als God de heilige tenten kiest |
die er mit Heil bewohnt, | die hij met heil bewoont, |
so muß er auch den Segen auf sie schütten, | dan moet hij daar ook de zegen op uitstorten, |
so wird der Sitz des Heiligtums belohnt. | dan wordt de zetel van het heiligdom beloond. |
Der Herr ruft über sein geweihtes Haus | De Heer roept over zijn gewijde huis |
das Wort des Segens aus: | het zegenwoord uit: |
Royaal stort God zijn zegen uit over de kerk als verzameling van zijn uitverkorenen, van boven naar beneden volgens de muziek (Voorbeeld rechts). Dat motiveert de bas in het tweede slechts door continuo begeleide recitatief (4), tot een zegenspreuk, die hem echter door alle uitvoerenden uit handen wordt genomen met twee majestueuze Adagio-maten : Friede über Israel, een oudtestamentische wens (Psalm 128), die het christendom betrekt op de kerk.
5. Koor
SATB, strijkers, hobo 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
»Friede über Israel.« | 'Vrede over Israël'. |
Dankt den höchsten Wunderhänden, | Dank de hoogste wonderhanden, |
dankt, Gott hat an euch gedacht. | dank, God heeft aan u gedacht. |
Ja, sein Segen wirkt mit Macht, | Ja, zijn zegen werkt met macht |
Friede über Israel, | om vrede over Israël, |
Friede über euch zu senden. | vrede over u te brengen. |
Daarmee is het feestelijke slotkoor (5) geopend. Een uitbundig danklied, waaraan ook koperblazers en pauken weer deelnemen, met structuur en ritme van een gavotte. De tekst bestaat uit twee delen; beide delen (resp. 12 en 31 maten) worden ingeleid door een instrumentaal stuk, dat vervolgens herhaald wordt met de koorpartijen erin opgenomen. Een karakteristiek stijgend achtstenloopje op Dankt herinnert aan het woord eilt uit de oorspronkelijke versie.
t e k s t v e r g e l ij k i n g | |
34a 1. O ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe, Entzünde der Herzen geweihten Altar, Laß himmlische Flammen durchdringen und wallen, Ach laß doch auf dieses vereinigte Paar Die Funken der edelsten Regungen fallen.
5. Wohl euch, ihr auserwählten Schafe, Die ein getreuer Jacob liebt. Sein Lohn wird dort am größten werden, Den ihm der Herr bereits auf Erden Durch seiner Rahel Anmut gibt.
4. Friede über Israel. Eilt zu denen heilgen Stufen, Eilt, der Höchste neigt sein Ohr. Unser Wünschen dringt hervor, Friede über Israel, Friede über euch zu rufen. | 34 1. O ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe, Entzünde die Herzen und weihe sie ein. Laß himmlische Flammen durchdringen und wallen, Wir wünschen, o Höchster, dein Tempel zu sein, Ach, laß dir die Seelen im Glauben gefallen.
3. Wohl euch, ihr auserwählten Seelen, Die Gott zur Wohnung ausersehn. Wer kann ein größer Heil erwählen? Wer kann des Segens Menge zählen? Und dieses ist vom Herrn geschehn.
5. Friede über Israel. Dankt den höchsten Wunderhänden, Dankt, Gott hat an euch gedacht. Ja, sein Segen wirkt mit Macht, Friede über Israel, Friede über euch zu senden. terug |