Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Johann Sebastian Bach

Allein zu dir, Herr Jesu Christ (BWV 33)

Een koraalcantate

Geschreven voor 13e zondag na Trinitatis

Voor het eerst uitgevoerd: 3 sep 1724

Libretto: Andreas Stübel (?)

Solisten ATB koor SATB orkest str ob1,2 cont

Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal

Vertaling: Ria van Hengel

Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd

beluister

andere besprekingen

downloads uitleg

Bespreking

Elk jaar op de veertiende zondag na Pinksteren (dus de dertiende na Trinitatis) leest de kerk uit het Evangelie van Lucas (10: 23-37) de parabel van de Barmhartige Samaritaan: een niet-Jood die zich ontfermt over een arme, geplunderde en mishandelde man, nadat deze is gepasseerd door twee joodse geestelijken die het dienen van God als hun core-business beschouwen. Het is Jezus' interpretatie van het zogeheten dubbelgebod 'Heb God lief, en uw naaste als uzelf'. In 1723, Bachs eerste seizoen in Leipzig, componeert hij, direct aansluitend bij deze bijbelpericoop, BWV 77, Du sollt Gott, deinen Herrn, lieben; in het kader van zijn tweede jaargang, de 'koraalcantates', schrijft hij voor 3 september 1724 de cantate BWV 33 op basis van het lied Allein zu dir, Herr Jesu Christ van Konrad Hubert  (1507-1577), een lied uit de begintijd van het lutheranisme (1540), dat echter slechts zijdelings raakt aan het thema van lezing en preek; het behoort niet tot de voor deze zondag aanbevolen liederen, maar is een boetelied dat tot Christus bidt om bevrijding van de niederdrückende Sündenlasten. Die gedachte overheerst daarom in de eerste vier cantatedelen. Huberts koraal spreekt alleen in het derde couplet van lieben dich, und meinen Nächsten gleich wie mich; die verwijzing naar het evangelie horen we terug in deel (5).

Het lied had oorspronkelijk drie coupletten; als vierde werd er later een algemene lofprijzing van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest (de goddelijke ‘Drie-eenheid') aan toegevoegd. Bachs onbekende tekstdichter (wellicht de voormalige conrector Andreas Stübel) handhaafde zoals gebruikelijk bij koraalcantates de tekst van het eerste en laatste koraalcouplet voor een openingskoor en een slotkoraal, en breidde de twee resterende (binnen-)coupletten o.m. met enkele bijbelteksten uit tot twee recitatief/aria-paren, maar zonder de evangelietekst daarbij te betrekken.

1. Koor

SATB, strijkers, hobo 1/2, continuo

Allein zu dir, Herr Jesu Christ,Alleen op u, Heer Jezus Christus,
mein Hoffnung steht auf Erden;is op aarde mijn hoop gevestigd;
ich weiß, daß du mein Tröster bist,ik weet dat u mijn trooster bent,
kein Trost mag mir sonst werden.ik verlang geen andere troost.
Von Anbeginn ist nichts erkorn,Vanaf het begin is er niets uitverkoren,
auf Erden war kein Mensch geborn,op aarde is er geen enkel mens geboren
der mir aus Nöten helfen kann.die mij uit de nood kan helpen.
Ich ruf dich an,Ik roep u aan
zu dem ich mein Vertrauen hab.op wie ik vertrouw.
beluister:

Zoals de meeste koraalcantates in Bachs jaargang 1724/25 heeft het openingskoor (1) de vorm van een concertante koraalfantasie: het vierstemmige koor zingt de negen regels van het koraal in evenzovele vocale passages, die worden in- en uitgeleid en verbonden door instrumentale passages. De koorpartijen zijn ditmaal nogal eenvoudig, strak en homofoon, met gelijke ritmen in alle stemmen en geen bijzonder lange noten in de sopraan; bijna zo blokvormig als in een vierstemmig slotkoraal. Alleen:

- in regel 1 zetten de stemmen canonisch in met de karakteristiek dalende kwart/kwint-sprong van de koraalmelodie; deze figuur wordt vanwege de AAB-structuur ('Bar-vorm') herhaald in regel 3;

- regel 2 schenkt uitgebreid aandacht aan het woord Erden, en omdat ook deze muziek wordt herhaald (in regel 4)belicht hij ook het wat minder belangrijke woord werden;

- onder de sopraanmelodie van regel 5 imiteren de onderstemmen elkaar met een assertief, hamerend motief op Von Anbeginn;

- en in regel 8 worden de woorden Ich ruf, als enige, met een tekstherhaling onderstreept.

De instrumentalisten, twee hobo's, strijkers en continuo, openen het koor met een ritornel van twintig maten, dat na koraalregel 3 geheel wordt herhaald; tussen de overige koraalregels en aan het slot horen we er verkorte versies van.

In de eerste vier maten klinkt het eerste instrumentale thema achtereenvolgens (canonisch) in de eerste en tweede hobo en de eerste en tweede viool; hoewel heel snel (16de noten) lijkt dit thema (zie het muziekvoorbeeld) toch afgeleid uit het begin van de koraalmelodie: een dalende kwartsprong gevolgd door een stijgende lijn. In het vervolg vallen syncopes (niet op de tel vallende accenten) en ritmische toonherhalingen op, die het stuk een flinke motorische drive geven. Vergelijking met het slotkoraal laat ook zien dat Bach de vierkwartsmaat van Paul Hofhaimers (1459-1537) koraalmelodie heeft gewijzigd in een lichtvoetiger driekwartsmaat. Dat alles zorgt voor een opvallend contrast tussen de qua tekst (een gebed) en muziek (een onversierd koraal) nogal gedragen vocale partij en de levendige wervelwind van het orkest. Ingetogen boetvaardigheid tegenover optimistische Hoffnung en Vertrauen.

2. Recitatief (B)

bas, continuo

Mein Gott und Richter, Mijn God en rechter,
willt du mich aus dem Gesetze fragen, als u mij vragen stelt uit de wet,
so kann ich nicht, dan kan ik,
weil mein Gewissen widerspricht, omdat mijn geweten het tegenspreekt,
auf tausend eines sagen. op talloze vragen geen antwoord geven.
An Seelenkräften arm und an der Liebe bloß, Ik ben arm aan zielskracht en aan liefde,
und meine Sünd ist schwer und übergroß; en mijn zonde is zwaar en bovenmatig,
doch weil sie mich von Herzen reuen, maar omdat ik er van harte berouw van heb,
wirst du, mein Gott und Hort, zult u, mijn God en toeverlaat,
durch ein Vergebungswort mij door een woord van vergeving
mich wiederum erfreuen.weer blij maken.
beluister:

Het sobere, slechts door continuo begeleide basrecitatief (2) laboreert aan dezelfde tegenstelling: op Gods duizend vragen blijf ik het antwoord schuldig (een citaat uit het bijbelboek Job, 9: 3), en mijn zonden zijn bovenmatig (übergroß, met een naargeestige harmonie), maar over zijn vergeving zal ik mij verheugen. Bij mich wiederum erfreuen gaat het recitatief over in een arioso, met een ritmisch meemusicerend continuo, dat in zijn begeleiding het vreugdemotief verwerkt (kort-kort-lang, figura corta  , terwijl de bas zich uitleeft in een lang en virtuoos melisma op erfreuen.

In dit en de volgende delen verwerkt de tekstdichter telkens twee regels uit het oorspronkelijke koraal (hierboven vet gedrukt), die Bach echter geen aanleiding geven ook de melodie van het koraal te citeren.

3. Aria (A)

alt, strijkers, continuo

Wie furchtsam wankten meine Schritte,Wat wankelden mijn stappen angstig,
doch Jesus hört auf meine Bittemaar Jezus luistert naar mijn smeken
und zeigt mich seinem Vater an.en pleit voor mij bij zijn Vader.
Mich drückten Sündenlasten nieder,De last van mijn zonden drukte mij terneer,
doch hilft mir Jesu Trostwort wieder,maar mij helpt weer Jezus' troostwoord
daß er für mich genung getan.dat hij voor mij heeft betaald.
beluister:

Aria (3) kun je beschouwen als een triosonate voor alt en soloviool con sordino (gedempt), begeleid door een continuogroep die voor deze gelegenheid is uitgebreid met de tweede en de altviolen, die slechts ritmische pizzicatonootjes spelen. Het affect is gegeven met de eerste tekstregel: de  angstig wankelende stappen van de gekwelde zondaar. Het ritmische staccato van het orgel, de hele toonruimte doorkruisend, en het pizzicato van de lage strijkers vertolken het ‘stappen'; de zoekende, gebroken lijn van de soloviool maakt deze stappen als misstappen hoorbaar: dwaze sprongen langs foute, niet in de harmonie passende noten en syncopische, naast de tel vallende accenten.

De aria is lang: een volledige da-capostructuur (A-B-A), waarbij het A-deel integraal en ongewijzigd wordt herhaald. Toch verschilt de B-tekst niet sterk van het A-gedeelte: beide hebben een zelfde, in zich contrasterende structuur: ‘mijn schreden/zonden' (verleden tijd, één regel) tegenover ‘doch Jezus' (tegenwoordige tijd, twee regels, waarvan de tweede een koraalcitaat is). De alt ontleent de muziek van zijn/haar eerste tekstregel (Schritte, Sünden) telkens aan de hoekige melodie van de viool, maar volgt cantabiler lijnen in de twee volgende (Jesus). Bij de stijgende lijnen van Jesu Trostwort doet de niederdrückende viool er geheel het zwijgen toe.

4. Recitatief (T)

tenor, continuo

Mein Gott, verwirf mich nicht,Mijn God, verwerp mij niet,
wiewohl ich dein Gebothoewel ik uw gebod
noch täglich übertrete,nog dagelijks overtreed
von deinem Angesicht!voor uw aangezicht!
Das kleinste ist mir schonZelfs het kleinste gebod nakomen
zu halten viel zu schwer;is al veel te moeilijk voor mij;
doch, wenn ich um nichts mehrmaar als ik om niets anders
als Jesu Beistand bete,dan de hulp van Jezus bid,
so wird mich kein Gewissensstreitdan zal geen gewetensstrijd
der Zuversicht berauben;mij van mijn vertrouwen beroven;
gib mir nur aus Barmherzigkeitgeef mij slechts uit barmhartigheid
den wahren Christenglauben!het ware christelijke geloof!
So stellt er sich mit guten Früchten einDat werpt goede vruchten af
und wird durch Liebe tätig sein.en zal met liefde werkzaam zijn.
beluister:

De tenor begint zijn recitatief (4) met een 'exclamatio‘, Mein Gott, gevolgd door een psalmcitaat (51: 13) verwirf mich nicht. Bach onderstreept het woord halten (aanhouden, nakomen) met een ritmische continuogang, en berauben met een septiemsprong en een verrassende harmonische wending.

5. Aria / Duet (T, B)

tenor, bas, hobo 1/2, continuo

Gott, der du die Liebe heißt,God, die liefde heet,
ach, entzünde meinen Geist,ach, ontsteek mijn geest,
laß zu dir vor allen Dingenlaat vooral mijn liefde
meine Liebe kräftig dringen!krachtig tot u doordringen!
Gib, daß ich aus reinem TriebeGeef dat ik vanuit een zuiver motief
als mich selbst den Nächsten liebe;mijn naaste liefheb als mezelf;
stören Feinde meine Ruh,als vijanden mijn rust verstoren,
sende du mir Hülfe zu!stuur me dan uw hulp!
beluister:

Alle voorbehouden en tegenstellingen zijn overwonnen in aria (5), die de wederzijdse liefde tussen God en mens bezingt. Twee duo's concerteren met elkaar: een vocaal duet van bas en tenor, en een instrumentaal duet van twee hobo's, en uiteraard begeleid door continuo. Het hoofdthema is - zoals het muziekvoorbeeld laat zien - met een ritmische verschuiving afgeleid uit de vijfde regel van de koraalmelodie; het wordt door de duet-partners meestal voorgedragen in innige terts- en sextparallellen (homofonie), de uit de Venetiaanse opera overgewaaide figuur die liefdesrelaties symboliseert. Dat de homofone passages worden afgewisseld met polyfone doet geen afbreuk aan het lieflijke, dansante karakter van het stuk. Bach illustreert het entzünde (ontsteek) met levendig opflakkerende vlammetjes, Hij verdeelt de tekst - die niet tot een da-capoaria uitnodigt - over vier vocale passages; de regelmaat van hun homofone begin wordt in de vierde passage (bij stören) verstoord door canonische inzetten van beide zangers, gevolgd door lange, rustige noten op Ruh.

6. Koraal

tutti

Ehr sei Gott in dem höchsten Thron,Ere zij God op de hoogste troon,
dem Vater aller Güte,de Vader van alles goeds,
und Jesu Christ, sein'm liebsten Sohn,en Jezus Christus, zijn liefste Zoon,
der uns allzeit behüte,die ons altijd moge behoeden,
und Gott dem Heiligen Geiste,en God de Heilige Geest,
der uns sein Hülf allzeit leiste,die ons altijd zijn hulp moge geven,
damit wir ihm gefällig sein,opdat wij hem welgevallig zijn,
hier in dieser Zeithier in deze tijd
und folgends in der Ewigkeit.en vervolgens in de eeuwigheid.
beluister:

De trinitarische lofprijzing, die later werd toegevoegd aan Huberts nogal strenge boetelied, wordt in Bachs vierstemmige harmonisering (6) nog wat verder verlevendigd door beweeglijke onderstemmen. Het woord gefällig (dienstbaar) wordt met een opmerkelijke (stem)buiging in de alt geïllustreerd. En zoals gebruikelijk duurt de Ewigkeit langer dan je verwacht.