Johann Sebastian Bach
Gottlob! Nun geht das Jahr zu Ende (BWV 28)
Geschreven voor Zondag na Kerst
Voor het eerst uitgevoerd: 30 dec 1725
Libretto: Erdmann Neumeister
Solisten SATB koor SATB orkest str ob1-3 trb1-4 cont
Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Nee, niet 'Goddank is dit jaar bijna voorbij', een dergelijk cynisme is de cantatedichter vreemd. Hij bedoelt: nu het jaar teneinde loopt is er alle reden om God te danken voor het afgelopen jaar, en hem om voorspoed in het nieuwe jaar te vragen. De tekst verwijst overigens niet naar de voor deze zondag voorgeschreven evangelietekst (Lucas 2: 33-40), waarin Jezus een verlossersrol wordt voorspeld.
In de cantatenloze adventsperiode van december 1725 werkte Bach voor de derde keer aan zijn jaarlijkse Weihnachtsoratorium avant-la-lettre: maar liefst vijf feestelijke cantates voor drie Kerstdagen, Nieuwjaar en Driekoningen / Epifanie. De teksten daarvoor ontleende hij aan een oude bundel van de Darmstadter hofdichter Georg Lehms (1684-1717), die deze voor de plaatselijke hofcomponist Graupner had geschreven. Maar al werkend werd Bach verrast door een zondag (30 december) tussen Kerst en Nieuwjaar (dat was hem in Leipzig nog niet overkomen), een zondag waarvoor Lehms' bundel geen tekst bood. Daarom week Bach uit naar een tekst van Erdmann Neumeister. Deze theoloog (1671-1756) geldt wel als de uitvinder van de ‘gemengde cantate', waarin ook recitatieven en aria's voorkomen, maar oorspronkelijk beoogde de piëtistische Neumeister met zijn Geistliche Cantaten statt einer Kirchen-Music (1702) de leerstellige bijbelteksten en koralen in de gebruikelijke kerkmuziek geheel te vervangen door deze gevoelsgeladen opera-genres; pas later en schoorvoetend accepteerde hij de vermenging van al deze vormen. In 1714 dichtte hij voor Telemann een complete jaargang cantateteksten, Geistliche Poesien mit untermischten Biblischen Sprüchen und Choralen auf alle Sonn- und Fest-Tage durchs gantze Jahr. Daaraan ontleent Bach de tekst van Gottlob! Nun geht das Jahr zu Ende.
De cantate heeft een symmetrische structuur: rond een centraal recitatief staan twee aria/koraal-combinaties, respectievelijk behelzende een loflied op het oude jaar en een zegenbede voor het nieuwe.
1. Aria (S)
sopraan, strijkers, hobo 1–3, continuo
Gottlob! nun geht das Jahr zu Ende, | Godlof! Nu loopt het jaar ten einde, |
das neue rücket schon heran. | het nieuwe jaar is al in aantocht. |
Gedenke, meine Seele, dran, | Gedenk, mijn ziel |
wieviel dir deines Gottes Hände | hoeveel goeds Gods handen je |
im alten Jahre Guts getan! | in het oude jaar hebben gedaan! |
Stimm ihm ein frohes Danklied an! | Hef een vrolijk danklied voor hem aan! |
So wird er ferner dein gedenken | Dan zal hij je blijven gedenken |
und mehr zum neuen Jahre schenken. | en je in het nieuwe jaar nog meer schenken. |
De cantate opent met sopraanaria (1), een blijmoedig danklied in een dansante driekwartsmaat, een menuet. Het begeleidende instrumentale ensemble opereert als twee driestemmige koren, kinstrijkers en een hobotrio (waaronder een taille als althobo), die antifonaal, elkaar beantwoordend en uitdagend, gevoerd worden. Hun dialoog heeft als uitgangspunt een kort motiefje waarop de sopraan het woord Gottlob zal zingen. Maar de sopraan trekt zich even terug uit de concertante vrolijkheid voor een bedachtzaam Gedenke.
De aria heeft geen da-capostructuur, maar de tekst wordt doorgenomen in drie vocale passages, die worden in- en uitgeleid door verschillende versies van het inleidende instrumentale ritornel.
(In het vervolg van de cantate zullen strijkers en hobo's geen concertante partijen meer spelen.)
2. Koor
tutti
Nun lob, mein Seel, den Herren, | Loof nu, mijn ziel, de Heer, |
was in mir ist, den Namen sein! | en wat in mij is zijn heilige naam! |
Sein Wohltat tut er mehren, | Hij vermeerdert zijn weldaden, |
vergiß es nicht, o Herze mein! | vergeet dat niet, o mijn hart! |
Hat dir dein Sünd vergeben | Hij heeft je je zonden vergeven |
und heilt dein Schwachheit groß, | en geneest je grote zwakheid, |
errett’ dein armes Leben, | hij redt je arme leven, |
nimmt dich in seinen Schoß, | neemt je in zijn schoot, |
mit reichem Trost beschüttet, | overladen met rijke troost, |
verjüngt, dem Adler gleich. | verjongd als de adelaar. |
Der Kön’g schafft Recht, behütet, | De koning zorgt voor gerechtigheid, behoedt |
die leiden in seinem Reich. | hen die lijden in zijn rijk. |
Het koor volgt, als het ware namens de gelovige gemeente, de oproep van de sopraan tot ein frohes Danklied met de bewerking (2) van een lied uit de plaatselijke gezangenbundel, een 'koraal', in dit geval het eerste couplet van Johann Gramanns Nun lob, mein Seel, den Herren (1530). Bach onderstreept het karakter van terugkijken op het oude jaar met een retrospectieve muzikale vorm, een destijds al achterhaald bevonden zeventiende-eeuws koraalmotet: een in polyfone stijl opgetrokken, louter vocaal muziekstuk, waarin instrumenten geen zelfstandige rol spelen maar slechts de zangpartijen verdubbelen. Reeds het notenbeeld (kwartnoten als kleinste notenwaarde) oogt ouderwets, de maatsoort (twee halve noten per maat) is een alla breve. Bach versterkt het archaïsche klankbeeld door ook nog eens een colla parte spelend trombonekwartet toe te voegen, aangevoerd door een cornetto (of zink) als sopraaninstrument. Zo krijgt het luchtige en stilistisch moderne loflied van de sopraan een ernstig en stilistisch antiek vervolg.
Conform de regels van het koraalmotet worden de - in dit geval twaalf - regels van het koraal door de sopraan in lange noten, als cantus firmus, gezongen. De sopraaninzetten worden telkens voorafgegaan door elkaar imiterende, fuga-achtige inzetten van de drie overige stemmen alt, tenor en bas. De thematiek daarvan is meestal afgeleid van de melodie van de komende koraalzin (zogeheten 'voorimitaties'), maar kan ook een vrij gevonden motief (v in het schema) zijn met muziek-retorische intenties.
Zo wordt het woord Sünd (r. 5) geïllustreerd met een chromatisch, langs halve tonen stijgend motief, het omgekeerde van het meer bekende lamentomotief, de chromatisch dalende kwart die vaak het lijden symboliseert; vergeving van zonden is het positieve gevolg van het lijden van Christus. Op Schwachheit (r. 6) zingen alt en tenor vrijwel gelijktijdig twee overmatige kwarten, C-Fis, het interval dat diabolus (duivel) in musica wordt genoemd omdat het in de oude muziek een verboden overgang was, moeilijk te treffen voor zangers, en die dan ook nooit mooi klinkend is (schwach). Een octaafsprong en een glijvlucht naar beneden verbeelden de vlucht van de arend (r. 10), terwijl de basso continuo (die zich hier en daar verzelfstandigt t.o.v. de koorbas) de reiche Trost (r. 9) die op ons neerdaalt uitdrukt met lange dalende notenreeksen.
Door de lengte van het koraal, maar liefst twaalf regels, ontstaat een zeer uitgebreid motet, '174' maten noteert Bach aan het slot in de partituur, alsof hij er zelf van opkijkt. Later bewerkte hij het, met de tekst van couplet 5, tot het zelfstandige motet Sei Lob und Preis mit Ehren, dat aanvankelijk met nummer 231 in de Bach Werke Verzeichnis werd opgenomen; thans wordt het beschouwd als onderdeel van een motet dat als BWV Anh.160 te vinden is in de lijst ('Anhang'), 'Bach fälschlich zugeschriebene Werke', van de Werke Verzeichnis, maar toch echt van Bach bleek te zijn.
3. Recitatief / Arioso (B)
bas, continuo
»So spricht der Herr: | 'Zo spreekt de Heer: |
Es soll mir eine Lust sein, | Ik zal mij over hen verblijden |
daß ich ihnen Gutes tun soll; | en hun weldoen |
und ich will sie in diesem Lande pflanzen | en ik zal hen in dit land planten |
treulich, von ganzem Herzen | getrouw, van ganser harte, |
und von ganzer Seelen.« | en met heel mijn ziel.' |
Twee recitatieven vormen het centrum van de cantate en verschuiven de aandacht van het verleden naar het komende jaar.
In zijn alleen door continuo gesteund recitatief/arioso (3) releveert de bas als Vox Dei een tekst uit de oudtestamentische profetie van Jeremia (32:41), waarin God het volk Israël van zijn niet aflatende steun verzekert; een profetie die - niet ongebruikelijk - op de hedendaagse kerk van toepassing wordt geacht. Nadat hij de inleidende woorden So spricht der Herr als vrij recitatief heeft voorgedragen, vervolgt de bas het dictum in een ritmisch begeleid arioso, met veel tekstherhalingen. Pflanzen wordt met een lang melisma onderstreept. De continuogroep begeleidt met een ostinaat motief dat, licht gevarieerd, vele malen wordt herhaald.
4. Recitatief (T)
tenor, strijkers, continuo
Gott ist ein Quell, wo lauter Güte fleußt, | God is een bron waaruit louter goedheid stroomt, |
Gott ist ein Licht, wo lauter Gnade scheinet, | God is een licht waarin louter genade schijnt, |
Gott ist ein Schatz, der lauter Segen heißt, | God is een schat die louter zegen is, |
Gott ist ein Herr, | God is een Heer |
der’s treu und herzlich meinet. | die trouw is en het goed met ons voorheeft. |
Wer ihn im Glauben liebt, | Wie hem gelovig liefheeft, |
in Liebe kindlich ehrt, | hem liefhebbend eert als een kind, |
sein Wort von Herzen hört | van harte naar zijn woord luistert |
und sich von bösen Wegen kehrt, | en zich afwendt van slechte paden, |
dem gibt er sich mit allen Gaben: | aan hem geeft hij zich met al zijn gaven: |
Wer Gott hat, der muß alles haben. | wie God bezit, bezit alles. |
De tenor (4), reagerend op deze voorspelling, meet Gods goedheid breed uit, met een feestelijke strijkersbegeleiding.
5. Aria / Duet (A, T)
alt, tenor, continuo
Gott hat uns im heurigen Jahre gesegnet, | God heeft ons dit jaar gezegend, |
daß Wohltun und Wohlsein einander begegnet. | zodat weldoen en welzijn elkaar hebben ontmoet. |
Wir loben ihn herzlich und bitten darneben, | Wij prijzen hem van harte en vragen daarnaast |
er woll auch ein glückliches neues Jahr geben. | of hij ons ook een gelukkig nieuw jaar wil geven. |
Wir hoffen’s | Wij verwachten dat |
von seiner beharrlichen Güte | van zijn vasthoudende goedheid |
und preisen’s im voraus | en prijzen hem bij voorbaat |
mit dankbarm Gemüte. | met een dankbaar gemoed. |
Scherp contrasterend met het bezonken koraalmotet (2) zingen alt en tenor ten slotte in duet, als een Thomasvaer en Pieternel, een vrolijke en lichtvoetige nieuwjaarswens (5) in drie coupletten, boven een sobere continuobegeleiding. In de stijl van het Italiaanse kamerduet imiteren de zangers elkaar in hun inzetten, beurtelings het initiatief nemend, maar zij sluiten telkens in homofone parallellen af.
In een negen maal herhaalde begeleidingsfiguur laat het continuo de rijke zegen in van boven naar beneden gebroken akkoorden neerdalen.
6. Koraal
tutti
All solch dein Güt wir preisen, | Wij prijzen al die goedheid van u, |
Vater in’s Himmels Thron, | Vader op de hemelse troon, |
die du uns tust beweisen, | die u ons bewijst |
durch Christum, deinen Sohn, | door Christus uw Zoon, |
und bitten ferner dich: | en verder vragen wij u: |
Gib uns ein friedsam Jahre, | Geef ons een vreedzaam jaar, |
für allem Leid bewahre | bewaar ons voor alle leed |
und nähr uns mildiglich! | en voed ons mild! |
Dat het slot van de cantate evenzeer geschikt lijkt voor de eerste januari wordt nog onderstreept door het eenvoudig vierstemmig geharmoniseerde slotkoraal (6), dat als couplet 6 fungeert in het nieuwjaarslied Helft mir Gotts Güte preisen (Paul Eber, 1580). Alle instrumentalisten, strijkers, hobo's en trombones ondersteunen de zangstemmen colla parte, waarmee zij, ook zonder eigen noten, voor een kleurrijke sound zorgen.