Johann Sebastian Bach
Ehre sei dir, Gott, gesungen (BWV 248V)
Geschreven voor Zondag na Nieuwjaar
Voor het eerst uitgevoerd: 2 jan 1735
Libretto: Christian Friedrich Henrici (alias Picander)
Solisten SATB koor SATB orkest str vsolo obd'am1,2 cont
Totaal 11 delen, 2 koorwerken, 2 koralen
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
algemene inleiding Weihnachts-Oratorium
De vijfde cantate is bestemd voor de zondag tussen Nieuwjaar en Driekoningen/Epifanie, een gewone zondag, geen feestdag en daarom de bescheidenste van alle zes de WO-cantates, als een gewone wekelijkse cantate, met de kleinste bezetting: naast strijkers en continuo geen koperblazers of traverso’s, maar slechts twee oboi d’amore. En een eenvoudig vierstemmig geharmoniseerd slotkoraal zonder obligate instrumenten.
Om evidente dramaturgische redenen negeert Bach de voor deze zondag voorgeschreven evangelietekst (Matteüs 2: 13-23), de vlucht van Jozef en Maria met hun kind naar Egypte, die immers pas plaats vond ná de aanbidding door de wijzen uit het Oosten (die een latere traditie in drie koningen tranformeerde). Bach baseert deze cantate op de eerste helft van het Driekoningen-evangelie (Matteüs 2: 1-6), de reis der wijzen, en behandelt hun aanbidding in de zesde en laatste cantate. De alt - die in de vorige cantate als solist ontbrak - vervult hier een hoofdrol; als personificatie van Maria, c.q. de gelovige verbindt z/hij metaforische interpretaties aan de louter verhalende tekst, waardoor deze voor verdere reflectie (aria’s, koralen) toegankelijk wordt. En zo bepaalt de ster die de wijzen volgden het thema van de cantate: het contrast tussen licht en duisternis: Glanz / Finsternis (2), klaren Schein / finstre Sinnen (5), Gnadenstrahl / finstre Grube (11), en ook wijzen / Herodes.
De cantate bestaat uit twee delen, elk afgesloten met een aria (resp. (5) en (9) en een koraal (resp. (4) en (11). Deel 1 behandelt de evangelieverzen Matteüs 2: 1 en 2 in het recitatief (2) en het turbakoor (3), het tweede deel gaat over de verzen 3-6, geïntroduceerd in de recitatieven (6) en (8). De alt (Maria / gelovige) doorkruist deze structuur met drie interventies, achtereenvolgens in turba (3) en de recitatieven (7) en (10).
43. (1) Koor
SATB, strijkers, hobo d'amore 1/2, continuo
Ehre sei dir, Gott, gesungen, | Eer zij u, God, toegezongen, |
dir sei Lob und Dank bereit’. | lof en dank zij u bereid. |
Dich erhebet alle Welt, | Iedereen looft u, |
weil dir unser Wohl gefällt, | omdat ons heil u ter harte gaat, |
weil anheut | omdat heden |
unser aller Wunsch gelungen, | de wens van ons allen is uitgekomen, |
weil uns dein Segen so herrlich erfreut. | omdat uw zegen ons zo verheugt. |
Hoewel de nogal algemene tekst door zijn eigenaardige versbouw verraadt dat Bach oorspronkelijk de muziek van het slotkoor van Cantate 213 had willen hergebruiken, besloot hij uiteindelijk het openingskoor van de vijfde cantate, als één van de weinige stukken, nieuw te componeren. Een levendig (vivace) en jubelend stuk in driekwartsmaat, waarvan de syncopische (= niet op de tel beginnende) thema’s en een motorische continuobas zorgen voor een krachtige, dansante drive. Het stuk heeft een da-capostructuur: A-B-A. Het A-deel behandelt in 96 maten slechts twee regels tekst. Ingebed in een instrumentaal ritornel en homofone koorpassages, klinkt die tekst daarin tweemaal als een (niet strenge) koorfuga van 22 maten; eerst beginnend met de tenor, de tweede maal vanuit de bas. Een kort middendeel (B) van 28 maten behandelt de resterende zes tekstregels, waarna A integraal wordt herhaald.
44. (2) Recitatief (Evangelist)
tenor, continuo
»Da Jesus geboren war zu Bethlehem | Toen Jezus geboren was in Bethlehem |
im jüdischen Lande zur Zeit des Königes Herodis, | in Judea in de tijd van koning Herodes, |
siehe, da kamen die Weisen | zie, toen kwamen de wijzen |
vom Morgenlande gen Jerusalem und sprachen:« | uit het Oosten naar Jeruzalem en zij spraken: |
Matteüs 2: 1. Met het eerste evangelievers voert de evangelist de wijzen uit het Oosten sprekend in.
45. (3) Koor en A
alt, SATB, strijkers, hobo d'amore 1/2, continuo
»Wo ist der neugeborne König der Jüden?« | »Waar is de pasgeboren koning van de Joden?« |
(A)Sucht ihn in meiner Brust, | Zoek hem in mijn hart, |
hier wohnt er, mir und ihm zur Lust! | hier woont hij, tot vreugde van mij en van hem! |
»Wir haben seinen Stern gesehen im Morgenlande | »Wij hebben zijn ster gezien in het Oosten |
und sind kommen, ihn anzubeten.« | en zijn gekomen om hem te aanbidden.« |
(A)Wohl euch, die ihr dies Licht gesehen, | Gelukkig zijn jullie die dat licht hebben gezien, |
es ist zu eurem Heil geschehen! | het is tot jullie heil verschenen! |
Mein Heiland, du, du bist das Licht, | Mijn Heiland, u, u bent het licht |
das auch den Heiden scheinen sollen, | dat ook voor de heidenen zal schijnen, |
und sie, sie kennen dich noch nicht, | en zij, zij kennen u nog niet, |
als sie dich schon verehren wollen. | terwijl ze u al willen vereren. |
Wie hell, wie klar muß nicht dein Schein, | Hoe licht, hoe helder moet uw schijnsel |
geliebter Jesu, sein! | dan wel niet zijn, geliefde Jezus! |
Matteüs 2: 2. Derhalve componeert Bach de tekst van de wijzen (vers 2) als een groepskoor (turba). De wijzen worden tweemaal onderbroken door de gelovige (alt), die hun vraag Wo? terstond beantwoordt met “in mijn hart”, en hun verwijzing naar de richtinggevende ster interpreteert als symbool voor Christus als licht der wereld. De fugatische opbouw van de tweede turba suggereert een arriveren uit de verte. Het arioso van de alt wordt door strijkers begeleid.
46. (4) Koraal
SATB, viool 1 + hobo d'amore 1/2 colla parte sopraan, viool 2 colla parte alt, altviool colla parte tenor, continuo
Dein Glanz all Finsternis verzehrt, | Uw glans slokt alle duisternis op, |
die trübe Nacht in Licht verkehrt. | de sombere nacht verandert in licht. |
Leit uns auf deinen Wegen, | Leid ons op uw wegen, |
daß dein Gesicht | opdat wij uw gezicht |
und herrlichs Licht | en uw heerlijke licht |
wir ewig schauen mögen! | eeuwig mogen aanschouwen! |
Het koraal gaat van een duister fis-klein naar een helder A-groot. De bas illustreert trübe ritmisch en harmonisch en op ewig klinkt een lang melisma in alle begeleidende stemmen.
De harmonisering valt op door haar vergaande polyfonisering: een begeleiding door zelfstandige, lange horizontale lijnen in plaats van verticale akkoorden.
47. (5) Aria (B)
bas, hobo d'amore 1, continuo
Erleucht auch meine finstre Sinnen, | Verlicht ook mijn duistere gedachten, |
erleuchte mein Herze | verlicht mijn hart |
durch der Strahlen klaren Schein! | met het heldere schijnsel van uw stralen! |
Dein Wort soll mir die hellste Kerze | Uw woord zal voor mij een fel schijnende kaars zijn |
in allen meinen Werken sein; | in alles wat ik doe; |
dies lässet die Seele nichts Böses beginnen. | zodat mijn ziel niets kwaads kan doen. |
Begeleid door een hobo d’amore werkt de bas de licht-metafoor uit. Hoofdwoorden als Strahlen en erleuchte worden met lange coloraturen onderstreept.
48. (6) Recitatief (Evangelist)
tenor, continuo
»Da das der König Herodes hörte, erschrak er | Toen koning Herodes dat hoorde, |
und mit ihm das ganze Jerusalem.« | werd hij zeer bang, en met hem heel Jeruzalem. |
Matteüs 2:3 Voor het tweede deel van deze cantate hervat de evangelist zijn relaas; een dramatische sextsprong tekent de schrik van Herodes, die een concurrerende koning vreest.
49. (7) Recitatief (A)
alt, strijkers, continuo
Warum wollt ihr erschrecken? | Waarom zijn jullie bang? |
Kann meines Jesu Gegenwart | Kan de aanwezigheid van mijn Jezus |
euch solche Furcht erwecken? | zoveel angst in jullie wekken? |
O! solltet ihr euch nicht | O, zouden jullie er juist niet |
vielmehr darüber freuen, | blij mee moeten zijn |
weil er dadurch verspricht, | omdat hij daarmee belooft |
der Menschen Wohlfahrt zu verneuen. | het welzijn van de mensen te vernieuwen. |
De alt, opnieuw met strijkersbegeleiding, onderbreekt de tenor reeds na één vers: hoe kun je dáár nu van schrikken? De sidderingen (tremoli) van de violen veranderen gaandeweg in een vreugdedansje.
50. (8) Recitatief (Evangelist)
tenor, continuo
»Und ließ versammlen alle Hohepriester | En hij liet alle hogepriesters |
und Schriftgelehrten unter dem Volk | en schriftgeleerden uit het volk bijeenroepen |
und erforschete von ihnen, | om hen te vragen |
wo Christus sollte geboren werden. | waar de Christus geboren zou worden. |
Und sie sagten ihm: | En zij vertelden hem: |
Zu Bethlehem im jüdischen Lande; | In Bethlehem in Judea, |
denn also stehet geschrieben durch den Propheten: | want dit staat geschreven bij de profeet: |
Und du Bethlehem im jüdischen Lande, | En jij Bethlehem in Judea, |
bist mitnichten die kleinest unter den Fürsten Juda; | jij bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda; |
denn aus dir soll mir kommen der Herzog, | want uit jou zal voortkomen de hertog |
der über mein Volk Israel ein Herr sei.« | die heer zal zijn over mijn volk Israel. |
Matteüs 2: 4-6. De tenor kan nu weer secco doorgaan. Bach zet de woorden van de hogepriesters niet als een turba, omdat hij het belangrijker vindt de vervulling van de eerbiedwaardige, oudtestamentische Messias-profetie (Micha 5: 1) met een ritmische begeleiding (andante) te onderstrepen.
51. (9) Aria / Terzet (S, A, T)
sopraan, alt, tenor, solo viool, continuo
(S/T) Ach, wenn wird die Zeit erscheinen? | Ach, wanneer zal die tijd verschijnen? |
(T/S) Ach, wenn kömmt der Trost der Seinen? | Ach, wanneer komt de troost van de zijnen? |
(A) Schweigt, er ist schon würklich hier! | Zwijg, hij is werkelijk al hier! |
(S/T) Jesu, ach so komm zu mir! | Jezus, ach, kom dan bij mij! |
Een terzet, begeleid door een virtuoze vioolsolo, en - na II/10 en III/8, voor de derde keer in het WO - op het wiegenlied-ritme (gesyncopeerde 2/4-maat). Een dramatisch rollenspel, verwachting tegenover vervulling: de alt blijft de overtuigde gelovige die z/hij was, maar vindt een vragende en twijfelende tenor en sopraan tegenover zich (vgl. het vraag-en-antwoordspel in het beginkoor van de Matthäus-Passion). Hun vragen verschillen, maar in de herhaling (da capo) wisselen hun rollen. Waar zij (B-deel) slechts hunkeren, kan de pertinente alt zwijgen. Zij heeft het laatste woord, dat klinkt op de dalende notenreeks die Bach later zal gebruiken voor het Et incarnatus van zijn Hohe Messe: menswording = afdalen uit de hemel.
52. (10) Recitatief (A)
alt, hobo d'amore 1/2, continuo
Mein Liebster herrschet schon. | Mijn liefste heerst al. |
Ein Herz, das seine Herrschaft liebet | Een hart dat zijn leiderschap liefheeft |
und sich ihm ganz zu eigen gibet, | en zich geheel aan hem overgeeft, |
ist meines Jesu Thron. | is de troon van mijn Jezus. |
Omlijst door de twee oboi d’amore introduceert de alt het thema van het slotkoraal (Herzensstube) door terug te grijpen naar haar aanwijzing (3) van het hart als Christus’ zetel.
53. (11) Koraal
SATB, viool 1 + hobo d'amore 1/2 colla parte sopraan, viool 2 colla parte alt, altviool colla parte tenor, continuo
Zwar ist solche Herzensstube | Weliswaar is zo'n hartekamer |
wohl kein schöner Fürstensaal, | geen fraaie koningszaal, |
sondern eine finstre Grube; | maar eerder een duistere put; |
doch, sobald dein Gnadenstrahl | zodra echter de stralen van uw genade |
in denselben nur wird blinken, | daar gaan schitteren, |
wird es voller Sonnen dünken. | lijkt hij met zonlicht gevuld te zijn. |
Tot slotkoraal dient het laatste (negende) couplet van Johann Francks lied ihr Gestirn, ihr hohen Lüfte (1655). Van alle zes de cantates het bescheidenste slotkoraal; eenvoudig vierstemmig geharmoniseerd, als in een gewone zondagscantate. Alle instrumenten volgen koorpartijen (colla voci).
Opmerking: Men zou op goede gronden vragen kunnen stellen bij de woorden denselben en es in de regels 5 en 6. De betekenis is wel duidelijk: Jezus' Gnadenstrahl brengt licht in de duisternis van het hart; denselben en es verwijzen dus naar de woorden Herzensstube en Grube. Maar dat zijn vrouwelijke woorden en dus zou je dieselbe (vierde naamval) of derselben (derde naamval) en sie verwachten. De oude Bachausgabe verbeterde het dan ook en schreef dieselbe en sie. De nieuwe, twintigste-eeuwse Bachausgabe wijst zulke correcties in Bachs teksten af. Zij leest in de handschriften overal es en treft daarnaast zowel derselben als demselben en denselben aan en kiest voor het laatste. Dezelfde luchthartigheid m.b.t. de grammaticale regels vinden we ook in de liedboeken uit Bachs tijd.