Johann Sebastian Bach
Jauchzet, frohlocket, auf, preiset die Tage (BWV 248I)
Geschreven voor Eerste Kerstdag
Voor het eerst uitgevoerd: 25 dec 1734
Libretto: Christian Friedrich Henrici (alias Picander)
Solisten SATB koor SATB orkest str vc trav1,2 ob1,2 obd'am1,2 fgsolo trp1-3 timp cont
Totaal 9 delen, 1 koorwerk, 2 koralen
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd
beluister
Bespreking
algemene inleiding Weihnachts-Oratorium
De eerste cantate bestaat uit twee delen, die respectievelijk de naderende komst (advent) van een Messias en de geboorte van Jezus behandelen. De karakteristieke onderdelen van een cantate komen er mooi geordend tweemaal in voor:
|
|
| 1e episode ‘verwachting’ | 2e episode ‘vervulling’ | ||
tekst | muziek | nr. |
| nr. |
| |
a) | lezing | recit. secco | 2. | Es begab sich aber | 6. | Und sie gebär |
b) | beschouwing | recit. accompagnato | 3. | Nun wird mein liebster | 7. | Er ist auf Erden kommen |
c) | bezinning | aria | 4. | Bereite dich Zion | 8. | Großer Herr |
d) | bevestiging | koraal | 5. | Wie soll ich dich | 9. | Ach, mein herzliebes |
1. Koor
SATB, strijkers, traverso 1/2, hobo 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
Jauchzet, frohlocket, auf, preiset die Tage, | Juich en jubel, prijs de dagen, |
rühmet, was heute der Höchste getan! | roem wat de Allerhoogste heden heeft gedaan! |
Lasset das Zagen, verbannet die Klage, | Vrees niet, houd op met klagen, |
stimmet voll Jauchzen und Fröhlichkeit an! | hef een vrolijk gejuich aan! |
Dienet dem Höchsten mit herrlichen Chören, | Dien de Allerhoogste met prachtige koren, |
laßt uns den Namen des Herrschers verehren! | laten wij de naam van de Heerser vereren! |
Een openingskoor een groot oratorium waardig, veel omvangrijker dan van een cantate en met het volledige instrumentarium. Hier geen zoete kerststemming, maar trompetten die - destijds pas kortelings in het orkest geintroduceerd - koninklijke grandeur en goddelijke heerschappij symboliseren. De instrumentale inleiding, met haar opmerkelijke solopartij voor de paukenist en daarop volgende inzetten van trompetten en strijkers, volgt letterlijk de tekst, zoals ook het middengedeelte (mit herrlichen Chören!) door het koor wordt gedomineerd. Na dit B-gedeelte in mineur-toonsoorten (b-klein, fis-klein) keert het stralende begin (D-groot) weer terug (da capo).
Dat Bach in het netschrift van de WO-partituur aanvankelijk de tekst Tönet ihr Pauken! Erschallet, Trompeten! van het parodiemodel BWV 214 noteerde, kan niet - zoals de Neue Bachausgabe nog denkt - op een vergissing berusten, omdat hij dat niet slechts een enkele keer bij vergissing deed (zoals bij parodiëren vaker gebeurt), maar systematisch en op alle plekken waar die tekst voorkomt. Men kan erover speculeren waarom hij deze tekst later verving door het tot voor kort gebruikelijke maar veel slechter met de muziek corresponderende Jauchzet! frohlocket! De musicologische onzekerheid die Kees van Houten creëerde met zijn boek Tönet ihr Pauken (2009) geeft dirigenten de vrijheid de beste tekst te kiezen.
2. Recitatief (Evangelist)
tenor, continuo
»Es begab sich aber zu der Zeit, | En het geschiedde in die dagen |
daß ein Gebot von dem Kaiser Augusto ausging, | dat er een bevel uitging van keizer Augustus, |
daß alle Welt geschätzet würde. | dat iedereen moest worden ingeschreven. |
Und jedermann ging, daß er sich schätzen ließe, | En iedereen ging op reis om zich te laten inschrijven, |
ein jeglicher in seine Stadt. | ieder naar zijn eigen stad. |
Da machte sich auch auf Joseph aus Galiläa, | Ook ging op weg Jozef uit Galilea, |
aus der Stadt Nazareth, | uit de stad Nazareth, |
in das jüdische Land zur Stadt David, | naar Judea naar de stad van David |
die da heißet Bethlehem; darum, | die Bethlehem heet, omdat |
daß er von dem Hause und Geschlechte David war: | hij uit het huis en het geslacht van David was, |
auf daß er sich schätzen ließe | om zich te laten inschrijven met Maria, |
mit Maria, seinem vertrauten Weibe, | zijn ondertrouwde vrouw, |
die war schwanger. | die zwanger was. |
Und als sie daselbst waren, | En toen ze daar waren, |
kam die Zeit, daß sie gebären sollte.« | kwam het moment dat ze moest bevallen. |
Lucas 2: 1, 3-6. Hier wordt de komende geboorte nog slechts aangekondigd. De volgende, hierop reflecterende delen hebben daarom een adventachtige, beloftevolle oriëntatie: hij zal komen (3), bereid je voor (4), hoe moet ik u ontvangen (5).
3. Recitatief (A)
alt, hobo d'amore 1/2, solo fagot, continuo
Nun wird mein liebster Bräutigam, | Nu zal mijn liefste bruidegom, |
nun wird der Held aus Davids Stamm | nu zal de held uit de stam van David |
zum Trost, zum Heil der Erden | tot troost, tot heil van de aarde |
einmal geboren werden. | geboren worden. |
Nun wird der Stern aus Jakob scheinen, | Nu zal de ster uit Jacob schijnen, |
sein Strahl bricht schon hervor. | zijn stralen worden al zichtbaar. |
Auf, Zion, und verlasse nun das Weinen, | Komaan, Sion, houd nu op met wenen, |
dein Wohl steigt hoch empor! | je heil stijgt hoog op! |
Reeds het Oude Testament (Hooglied) verwachtte de Heiland als een bruidegom en ook de bruidsmystiek van het (protestantse) christendom bezag de relatie tussen Christus en zijn kerk als een liefdesrelatie tussen bruid en bruidegom. De alt is hier weliswaar Maria, maar uiteraard niet als (hoogzwangere) reëel-dramatische figuur, maar als allegorisch oerbeeld van het geloof. Zij verkeert in het passende gezelschap van twee oboi d'amore.
4. Aria (A)
alt, viool 1, hobo d'amore 1, solo fagot, continuo
Bereite dich, Zion, mit zärtlichen Trieben, | Bereid je erop voor, Sion, met tedere gevoelens, |
den Schönsten, den Liebsten bald bei dir zu sehn! | dat je weldra de mooiste, de liefste bij je zult zien! |
Deine Wangen müssen heut viel schöner prangen, | Je wangen moeten vandaag nog blozender zijn, |
eile, den Bräutigam sehnlichst zu lieben! | haast je om je bruidegom vurig lief te hebben! |
Een lieflijke aria in de mineur toonsoort a-klein. Ook hier is Maria's attribuut, de hobo d'amore, weer present, thans unisono gevoerd met de eerste violen. Sion = volk van God: maak je klaar voor de ontvangst van de hemelse bruidegom. In het B-deel valt een wiegend basmotief op. Zoals de meeste aria's krijgt dit stuk een symmetrische structuur door herhaling van het eerste gedeelte (da capo).
5. Koraal
SATB, viool 1 + traverso 1/2 + hobo 1/2 colla parte sopraan, viool 2 colla parte alt, altviool colla parte tenor, solo cello colla parte bas, solo fagot, continuo
Wie soll ich dich empfangen | Hoe moet ik u ontvangen |
und wie begegn’ ich dir? | en hoe ga ik u tegemoet? |
O aller Welt Verlangen, | O, verlangen van de hele wereld, |
o meiner Seelen Zier! | o, sieraad van mijn ziel! |
O Jesu, Jesu, setze | O Jezus, Jezus, licht |
mir selbst die Fackel bei, | mij zelf bij met de fakkel, |
damit, was dich ergötze, | opdat wat u behaagt |
mir kund und wissend sei! | mij bekend en helder is! |
Slot van de adventshelft van Deel I van het Weihnachts-Oratorium. In deemoedige verwachting bekent de christelijke gemeente (ich) haar onvermogen Christus passend te ontvangen. De melodie van dit eerste koraal keert terug in het slotkoraal van het gehele Weihnachts-Oratorium, waarmee Bach een grote accolade om het hele werk zet. De melodie is bij ons als adventslied bekend.
6. Recitatief (Evangelist)
tenor, solo fagot, continuo
»Und sie gebar ihren ersten Sohn | En zij bracht haar eerste zoon ter wereld |
und wickelte ihn in Windeln | en wikkelde hem in doeken |
und legte ihn in eine Krippen, | en legde hem in een kribbe, |
denn sie hatten sonst keinen Raum in der Herberge.« | want er was voor hen geen plaats in de herberg. |
Lucas 2: 7. Met de geboorte van de verlosser begint de tweede helft van deel I. De 'hoog-gestemde' geboorte contrasteert met de lage noten op Windeln, Krippe en Herberge: achtereenvolgens A, F en D, de drieklank van d-klein, die menswording, afdaling en vernedering uitdrukt. En een bevreemdend accent op de onherbergzame Herberge.
7. Recitatief (B) / Koraal (S)
sopraan, bas, hobo 1, hobo d'amore 1, solo fagot, continuo
Er ist auf Erden kommen arm, | Hij is arm op aarde gekomen |
Wer will die Liebe recht erhöhn, | Wie kan genoeg de liefde prijzen |
die unser Heiland vor uns hegt? | die onze Heiland voor ons koestert? |
daß er unser sich erbarm | om zich over ons te ontfermen, |
Ja, wer vermag es einzusehen, | Ja, wie kan begrijpen |
wie ihn der Menschen Leid bewegt? | hoe het leed van de mensen hem raakt? |
und in dem Himmel mache reich | en ons rijk te maken in de hemel |
Des Höchsten Sohn kömmt in die Welt, | De zoon van de Allerhoogste komt in de wereld |
weil ihm ihr Heil so wohl gefällt, | omdat haar heil hem zo ter harte gaat, |
und seinen lieben Engeln gleich. | en gelijk te maken aan zijn lieve engelen. |
so will er selbst als Mensch geboren werden. | daarom wil hij zelf als mens geboren worden. |
Kyrieleis! | Kyrie eleis! |
Plotseling hebben we de mineur-toonsoorten achter ons gelaten. In het na de evangelielezing te verwachten accompagnato recitatief geeft de bas uitleg over de betekenis van Gods menswording. Zijn meditatieve toelichting is ingebed in een koraal van de christelijke gemeente, die zich haast om, nog voor ze eigenlijk aan de beurt is, haar eerbiedige aarzeling van ‘Hoe zal ik u ontvangen’ (5) te verwisselen voor de uitgesproken positieve erkenning van deze grote gebeurtenis. De koraalmelodie hoort u terug in deel III (nr. 28)
8. Aria (B)
bas, strijkers, traverso 1, solo fagot, trompet 1, continuo
Großer Herr, o starker König, | Grote Heer, o sterke Koning. |
liebster Heiland, o wie wenig | liefste Heiland, o, hoe weinig |
achtest du der Erden Pracht! | hecht u aan de pracht van de aarde! |
Der die ganze Welt erhält, | Hij die de hele wereld bewaart |
ihre Pracht und Zier erschaffen, | en haar pracht en tooi heeft geschapen, |
muß in harten Krippen schlafen. | moet in een harde kribbe slapen. |
Een aria met als soloinstrument de trompet: het symbool van koninklijke en goddelijke almacht. Fanfare-achtige gebroken drieklanken versterken deze indruk. Waar de kribbe ter sprake komt, wijkt het overheersende D-groot tijdelijk voor mineurklanken.
9. Koraal
tutti gefigureerd
Ach mein herzliebes Jesulein, | Ach, mijn allerliefste Jezuskind, |
mach dir ein rein sanft Bettelein, | maak voor u een schoon, zacht bedje |
zu ruhn in meines Herzens Schrein, | om in te rusten in de schrijn van mijn hart, |
daß ich nimmer vergesse dein! | opdat ik u nooit vergeet! |
Behalve Deel III eindigen alle delen van het Weihnachts-Oratorium, net als Bachs cantates, met een slotkoraal, maar anders dan in de cantates zijn deze meestal rijk georkestreerd, met instrumentale tussenspelen waarin de sfeer en de thematiek van het beginkoor terugkeren. De uitbundigheid van de tussenspelen contrasteert hier nogal met de tamelijk intieme tekst van het kerstkoraal Vom Himmel hoch da komm ich her waarvan hier het dertiende couplet wordt uitgevoerd.