Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Johann Sebastian Bach

Weihnachts-Oratorium (BWV 248)

Geschreven voor Eerste Kerstdag

Voor het eerst uitgevoerd: 1734

Libretto: Christian Friedrich Henrici (alias Picander)

Vertaling: Ria van Hengel

Geschreven voor de kerstperiode 1734/35

beluister

downloads uitleg

Bespreking

Bach schreef zijn vocale kerkmuziek vooral in de eerste vijf jaren na zijn benoeming tot Thomaskantor in Leipzig (1723): wekelijks een nieuwe cantate en daar tussendoor het Magnificat, de Johannes- en Matthäus-Passion, motetten etc. Pas in 1734 componeerde hij, na het Oster- en Himmelfahrts-Oratorium, zijn Weihnachts-Oratorium (WO). Het is een verzameling van zes cantates voor de zon- en feestdagen van Eerste Kerstdag 1734 tot en met Driekoningen 1735, die Bach zelf expliciet beschouwde als een ‘oratorium’, een sacraal muziekstuk dat op een doorlopende handeling is gebaseerd, waarvan een evangelist verslag doet. Maar een integrale uitvoering op één avond, hoewel het werk korter is dan een Hohe Messe of een Matthäus-Passion, heeft Bach nooit beoogd; hij voerde het uit in zes afleveringen, als een feuilleton. De meeste koren en aria's zijn bewerkingen van eenmalige, niet-religieuze feestcantates die Bach de voorgaande jaren met zijn Collegium Musicum in café Zimmermann had uitgevoerd ter gelegenheid van gebeurtenissen (geboorten, verjaardagen etc.) aan het koninklijk/keurvorstelijk hof te Dresden. Vermoedelijk had Bach reeds tevoren met zijn tekstdichter Picander afgesproken dat hij deze vluchtige gelegenheidscomposities later opnieuw zou gebruiken (parodiëren) met een religieuze tekst om ze een meer blijvende plaats in het liturgisch repertoire te geven.

 

structuur

 

Tussen de openings- en slotkoren van de afzonderlijke delen staan steeds vier soorten tekst, met hun karakteristieke muzikale vormen, en meestal in deze volgorde:

  • a) lezing: het bijbelverhaal, de ruggegraat van het WO, voorgedragen door de evangelist, een tenor, als secco-recitatief, d.w.z slechts begeleid door continuo. Sprekende groepen treden op in groepskoren (turbae) in oude motetstijl: engelen(21), herders (26), wijzen (45)
  • b) uitleg: het accompagnato-recitatief: vrije poëzie, metrisch en berijmd, die de evangelietekst interpreteert, voor een solist met begeleidende instrumenten.
  • c) bezinning: aria's voor solisten en instrumenten, eveneens op vrije poëzie, waarin de individuele gelovige de existentiële betekenis van het voorafgaande overweegt.
  • d) bevestiging: koralen, op tekst en melodie uit de Leipziger gezangenbundels, maar in Bachs harmoniseringen: de christelijke gemeente belijdt haar geloof.

Deze vier tekstniveaus dienen Bachs doel: geen historiserend drama maar een actualiserende muzikale verkondiging van de in het gebeuren besloten geloofsinhouden.

 

Voor de gedetailleerde besprekingen zie de integrale pdf-versie of de zes afzonderlijke cantates

BWV 248I BWV248II BWV248III BWV248IV BWV248V BWV 248VI