Johann Sebastian Bach
Markus-Passion (BWV 247)
Geschreven voor Goede Vrijdag
Voor het eerst uitgevoerd: 23 mrt 1731
Libretto: Christian Friedrich Henrici (alias Picander)
Koor SATB
Totaal 46 delen, 17 koorwerken, 17 koralen
Vertaling: Ria van Hengel
beluister
Bespreking
Van het bestaan van een Markus-Passion weten we slechts uit Band 3 van de verzamelde werken van Bachs trouwe tekstdichter, de hoofdpostbeambte Christian Friedrich Henrici, alias Picander. Zijn bundel Ernst-,Schertzhaffte und Satyrische Gedichte uit 1732 vermeldt de volledige (hieronder weergegeven) tekst van een Markus-Passion die op Goede Vrijdag, 23 maart 1731, zou zijn uitgevoerd in een toonzetting en onder leiding van de Thomaskantor Johann Sebastian Bach. Behalve de door hem gedichte aria's en koren drukt Picander ook de volledige evangelietekst en de koraalcoupletten af!
Op grond van de tekst alleen al kun je vaststellen dat deze passie een geheel ander karakter heeft gehad dan de Matthäus- en de Johannes-Passion die Bach resp. vier en zeven jaar eerder schreef. In plaats van 15 aria's in de Matthäus (MP) bevat de Markus-Passion er slechts 6; ook ontbreken alle arioso’s die in de MP de verbinding leggen tussen evangelietekst en aria’s, maar daar staat tegenover dat de Markus-Passion wel 16 koralen bevat (op een lengte van anderhalf à twee uur), tegen 13 in de MP van drie uur. De verschuiving van aria’s naar koralen is betekenisvol. In aria’s klinkt het subjectieve commentaar van de gelovige op de voorafgaande gebeurtenissen of uitspraken. Aria’s verschenen in de kerkmuziek pas vanaf 1700, onder muzikale invloed van de Italiaanse opera, en onder het theologisch gesternte van het opkomend piëtisme, dat Bachs orthodoxe Leipziger omgeving niet beviel. In koralen daarentegen klinkt de stem van de kerk en de christelijke gemeente; hun teksten zijn veel ouder, soms meer dan twee eeuwen en dus minder onderhevig aan het sentiment van de dag. Het is goed denkbaar dat Bachs met koralen verzadigde Markus-Passion van 1731 een reactie was op onvrede bij zijn superieuren over “teveel opera” en te weinig liturgisch karakter in de Matthäus-Passion van 1727 en ‘29. (De MP kreeg pas in 1736 de consequent dubbelkorige vorm, met extra ripiënisten (jongenskoor) die nu meestal wordt uitgevoerd.)
Helaas echter is ons van de Markus-Passion dus geen noot muziek in Bachs handschrift overgeleverd, en het enig bekende en nooit gepubliceerde afschrift ging bij een brand in 1945 verloren. Maar reeds in de negentiende eeuw ontdekte de oude Bachgesellschaft dat de teksten van de twee grote koren (1 en 46) en van drie aria’s qua metrum en versstructuur zodanig overeenkwamen met teksten van Bachs Trauerode (BWV 198) van 1727 dat het voor de hand ligt te veronderstellen dat hij de muziek daarvan heeft hergebruikt. Immers, we weten niet alleen dat Bach in de jaren ‘30 regelmatig aan geslaagde stukken voor éénmalige gelegenheden, vaak uit wereldse cantates, een nieuwe gebruiksmogelijkheid gaf door ze te ‘parodiëren’ (= van nieuwe tekst voorzien) in Lutherse missen, de Hohe Messe en het Weihnachts-Oratorium; Bach had ook goede redenen om de prachtige muziek van zijn Trauerode een nieuwe toekomst te bieden. De uitvoering ervan in de Universiteitskerk was een hoogtepunt in Bachs openbare leven geweest; het stuk herdacht de overleden koningin Christiane Eberhardine, echtgenote van August der Starke, die zich in Leipzig zeer geliefd had gemaakt door protestant te blijven toen haar man, ter verwerving van de Poolse koningskroon katholiek werd.
Het besef dat Bach voor zijn Markus-Passion eigen muziek recyclede, heeft intussen een groot aantal musici en musicologen aangemoedigd volgens vergelijkbare principes een uitvoerbare versie van de Markus-Passion te reconstrueren. Ton Koopman ging daarin het verst: hij tracteerde het publiek in het Bachjaar 2000 op - wat wij noemen - een pasticcio-passion: hij componeerde zelf recitatieven en zette Picanders teksten onder vrijelijk uit Bachs oeuvre gekozen composities, waarbij hij zelfs de goed gefundeerde aanwijzingen in de richting van de Trauerode negeerde. Jos van Veldhoven (1997) verkoos het onderscheid tussen echt en niet-Bach hoorbaar houden door de evangelietekst uit te voeren op gregoriaanse melodieën van de katholieke Marco Peranda. Diethard Hellmann (1964) beperkte zich tot de onmiskenbare ontleningen en suggereerde de verbindende bijbelpassages te doen voorlezen. G. A. Theil (1984) componeerde zelf recitatieven. Simon Heighes (1995) wiens reconstructie ik hier volg, en Austin H. Gomme (1997) besloten de recitatieven over te nemen uit een, in 1707 te Hamburg uitgevoerde Markus-Passion, een werk dat Bach niet alleen eigenhandig heeft kopiëerd maar ook tenminste tweemaal (in 1713 en 1726) heeft uitgevoerd en dat hij - en tot 1999 iedereen - beschouwde als een compositie van de Hamburger operadirigent Reinhard Keiser (1674-1739); in 1999 werd duidelijk dat het werk in 1702 is gecomponeerd door Friedrich Nicolaus Brauns (of Bruhns, 1637-1718), kantor van de Dom te Hamburg. Vooral waar de teksten van het Matteüs- en het Marcus-evangelie veel op elkaar lijken kan men vaststellen dat Bachs compositiestijl van recitatieven duidelijk is beïnvloed door zijn ervaring met Brauns passie; dat betreft niet alleen het strijkers-aureool rond de Christuswoorden, een in de Venetiaanse opera gebruikelijke omlijsting voor woorden van hooggeplaatsten.
Vind hier een vergelijkend onderzoek van diverse reconstructies.
Om een geheel uitvoerbare Markus-Passion te realiseren moest Heighes nog wel een aantal verdere keuzes maken.
1. Vierstemmige harmoniseringen van de koraalteksten lijken eenvoudig te vinden: de teksten zijn steeds coupletten van koralen waarvan Bach de melodie altijd wel ergens heeft geharmoniseerd, en soms zelfs meer dan eens. Maar Bach was gewend eenzelfde koraalmelodie steeds weer anders te harmoniseren om met die specifieke harmonieën en stemvoering belangrijke tekstwoorden te illustreren. Omdat de specifieke harmoniseringen van de Markus-koralen verloren gingen zal de tekst-muziekrelatie in de gereconstrueerde koralen minder hecht zijn. Wanneer Heighes een uit één der passionen bekende tekst tegenkomt, kiest hij voor afwisseling en verrassing door soms de daarbij behorende bekende harmonisering te gebruiken (30) maar soms een andere (5, 7), of zelfs een andere melodie waarop de bekende tekst ook wel werd gezongen (28); in (15) klinkt een harmonisering uit de Johannes-Passion op een andere tekst. Om aan het slot van Deel I het nodige gewicht te geven plaatst Heighes de tekst van het slotkoraal in een grootschaliger, concertante bewerking van de koraalmelodie uit Cantate 135.
2. Over de herkomst van de eerste vier aria’s bestaat weinig musicologische twijfel. Voor de laatste twee doet Heighes een persoonlijke keuze uit Bachs cantate-aria’s.
3. Heighes besluit om de vertolking van de evangelietekst (recitatieven en turbae, groepskoren) te ontlenen aan de Markus-Passion van Brauns-/Keiser laat nog twee problemen open. (a) Terwijl Bachs passie het Marcus-evangelie volgt vanaf het begin van hoofdstuk 14, begint Brauns pas bij vers 26; Heighes heeft de recitatieven voor de eerste 25 verzen zelf moeten componeren, en heeft voor de turbae en een arioso dat daarin voorkomt parodiemodellen gezocht in cantates van Bach. (b) Anderzijds bestaat het vermoeden dat Bach drie turbae (nrs 2b, 33b/d en 39b) twee jaar later heeft hergebruikt in zijn Weihnachts-Oratorium; reden om deze Weihnachtsmuziek hier “terug te parodiëren” naar hun vermoedelijke origineel in 1731. De onderscheiden herkomst van de muziek weerspiegelt zich in de instrumentale bezetting. Van de Trauerode (Tombeau de S.M. la Reine de Pologne) erft de Markus-Passion een zeer uitgebreid, opvallend Frans aandoend ensemble: buiten de gebruikelijke vierstemmige vocale en strijkers-koren en continuo telkens twee traverso's, oboi (d'amore), viole da gamba en luiten; instrumenten wier zachte timbres zeer geschikt zijn voor een plechtige treurmuziek. In de op Brauns teruggaande delen treffen we echter de, ouderwets zeventiende-eeuwse gesplitste altviolen aan.
Een overzicht van de ontleningen in Heighes' reconstructie vindt u hier.
1. Koor
SATB
Geh, Jesu, geh zu deiner Pein! | Ga, Jezus, ga naar uw pijn! |
Ich will so lange dich beweinen, | Ik wil u net zo lang bewenen |
bis mir dein Trost wird wieder scheinen, | tot ik weer word beschenen door uw troost |
da ich versöhnet werde seyn. | dat ik verzoend zal zijn. |
2. Marcus 14:1-5
Evangelist | |
Und nach zween Tagen war Ostern | En na twee dagen was het Pasen |
und die Tage der süssen Brote. | en de dagen van het ongezuurde brood. |
Und die Hohenpriester und Schriftgelehrten | En de hogepriesters en schriftgeleerden |
suchten, wie sie ihn | zonnen op een mogelijkheid |
mit Listen griffen und töteten. | om hem met een list te grijpen en te doden. |
Sie sprachen aber: | Maar ze zeiden: |
Chor | |
Ja nicht auf das Fest, | In geen geval op het feest, |
daß nicht ein Aufruhr im Volk werde. | want er moet geen opschudding komen onder het volk. |
Evangelist | |
Und da er zu Bethanien war, | En toen hij in Bethanië was, |
in Simons, des Aussätzigen Hause, | in het huis van Simon de melaatse, |
und saß zu Tische, da kam ein Weib, | en aan tafel zat, kwam er een vrouw, |
die hatte ein Glas mit ungefälschtem | die had een flesje met zuiver |
und köstlichen Narden-Wasser, | en kostbaar narduswater, |
und sie zerbrach das Glas | en ze brak het flesje |
und goss es auf sein Haupt. | en goot het water uit op zijn hoofd. |
Da waren etliche die wurden unwillig und sprachen: | En sommigen ergerden zich en zeiden: |
Chor | |
Was soll doch dieser Unrath? | Waar is die verspilling goed voor? |
Man könnte dieses Wasser | Dit water had voor meer |
um mehr denn dreihundert Groschen verkauft haben, | dan driehonderd schellingen verkocht |
und dasselbe den Armen geben. | en aan de armen gegeven kunnen worden. |
Evangelist | |
Und murreten über sie. | En ze mopperden op haar. |
3. Koraal
tutti
Sie stellen uns wie Ketzern nach, | Zij achtervolgen ons als ketters, |
nach unsern Blut sie trachten, | ze zijn op ons bloed uit; |
noch rühmen sie sich Christen auch, | en zij noemen zich ook nog christenen |
die Gott allein groß achten. | die uitsluitend God vereren. |
Ach Gott, der teure Name dein | Ach God, uw dierbare naam |
muß ihrer Schalkheit Dekkel sein, | moet de dekmantel voor hun sstreken zijn, |
du wirst einmal aufwachen. | eens zult u ontwaken. |
4. Marcus 14: 6-11
Evangelist | |
Jesus aber sprach: | Maar Jezus zei: |
Jesus: | |
Lasset sie zufrieden, | Laat haar met rust, |
was bekümmert ihr sie? | waarom maken jullie je druk over haar? |
Sie hat ein gutes Werk an mir getan. | Zij heeft iets goeds voor mij gedaan. |
Ihr habt allezeit Arme bei euch, | Armen hebben jullie altijd bij je, |
und wenn ihr wollt, könnt ihr ihnen Gutes tun; | en jullie kunnen hun naar believen weldoen, |
mich aber habt ihr nicht allezeit! | maar mij hebben jullie niet altijd! |
Sie hat getan was sie konnte; | Zij heeft gedaan wat ze kon; |
sie ist zuvorkommen, | ze heeft nu al mijn lichaam |
meinen Leichnam zu salben zu meinem Begräbnis. | gezalfd voor mijn begrafenis. |
Wahrlich ich sage euch: | Ik verzeker jullie: |
Wo dies Evangelium geprediget wird | waar dit evangelie wordt gepredikt |
in aller Welt, | in de hele wereld, |
da wird man auch das sagen zu ihrem Gedächtnis | daar zal men ook tot haar nagedachtenis vertellen |
was sie jetzt getan hat. | wat zij heeft gedaan. |
Evangelist | |
Und Judas Ischarioth, einer von den Zwölfen, | En Judas Iskariot, een van de twaalf, |
ging hin zu den Hohenpriestern, dass er ihn verriete. | ging naar de hogepriesters om hem te verraden. |
Da sie dies höreten wurden sie froh | Toen ze dat hoorden, werden ze blij |
und verhiessen, ihm Geld zu geben. | en ze beloofden hem geld te geven. |
Und er suchte, wie er ihn füglich verriete. | En hij zocht naar een geschikt moment om hem te verraden. |
5. Koraal
tutti
Mir hat die Welt trüglich gericht't | Mij heeft de wereld bedrieglijk gevonnist |
mit Lügen und mit falschem G'dicht, | met leugens en met valse verzinsels, |
viel Netz und heimlich Strikken. | veel vallen en heimelijke strikken. |
Herr, nimm mein' wahr, in dieser G'fahr, | Heer, bekommer u om mij in dit gevaar, |
b'hüt mich vor falschen Tükken. | behoed mij voor valse streken. |
6. Marcus 14: 12-19
Evangelist | |
Und am ersten Tage der süssen Brote, | En op de eerste dag van het ongezuurde brood, |
da man das Osterlamm opferte, | waarop het paaslam werd geofferd, |
sprachen seine Jünger zu ihm: | zeiden zijn discipelen tegen hem: |
Chor | |
Wo willst du, daß wir hingehen und bereiten, | Waar wilt u dat wij de voorbereidingen gaan treffen |
dass du das Osterlamm essest? | voor het eten van het paaslam? |
Evangelist | |
Und er sandte seiner Jünger zween | En hij stuurde twee van zijn discipelen op weg |
und sprach zu ihnen: | en zei tegen hen: |
Jesus | |
Gehet hin in die Stadt, | Ga naar de stad, |
und es wird euch ein Mensch begegnen, | en daar zullen jullie iemand tegenkomen |
der trägt einen Krug mit Wasser. | die een kruik met water draagt. |
Folget ihm nach, und wo er eingeht, | Volg hem, en waar hij naar binnen gaat, |
da sprecht zu dem Hauswirt: | moeten jullie tegen de heer des huizes zeggen: |
Der Meister lässt dir sagen: | De meester laat u vragen: |
'Wo ist das Gasthaus, | 'Waar is het vertrek waar ik |
darin ich das Osterlamm esse mit meinen Jüngern?' | het paaslam kan eten met mijn discipelen?' |
Und er wird euch einen grossen Saal zeigen, | En hij zal jullie een grote zaal wijzen |
der gepflastert und bereitet ist, | die betegeld is en waar alles klaarstaat, |
daselbst richtet für uns zu. | maak die voor ons gereed. |
Evangelist | |
Und die Jünger gingen aus | En de discipelen gingen op weg |
und kamen in die Stadt | en kwamen in de stad |
und funden, wie er ihnen gesaget hatte, | en vonden het zoals hij tegen hen had gezegd, |
und bereiteten das Osterlamm. | en bereidden het paaslam. |
Am Abend aber kam er mit den Zwölfen. | En 's avonds kwam hij daar met de twaalf. |
Und als sie zu Tische sassen und assen | En toen ze aan tafel zaten te eten |
sprach Jesus: | zei Jezus: |
Jesus | |
Wahrlich, ich sage euch: | Ik verzeker jullie, |
Der mit mir isset, wird mich verraten. | Degene die samen met mij eet zal mij verraden. |
Evangelist | |
Und sie wurden traurig und sagten zu ihm, | En ze werden bedroefd en vroegen, |
einer nach dem andern: | de een na de ander: |
Chor | |
Bin ich's? | Ben ik het? |
Evangelist | |
Und der andere: | En de ander: |
Alterus | |
Bin ich's? | Ben ik het? |
7. Koraal
tutti
Ich, ich und meine Sünden, | Ik, ik en mijn zonden, |
die sich wie Körnlein finden | waarvan er zoveel zijn |
des Sandes an dem Meer, | als korrels zand bij de zee, |
die haben dir erreget | die zijn de oorzaak |
das Elend, das dich schläget, | van de ellende die u treft |
und das betrübte Marterheer. | en het bedroefde leger martelaren. |
8. Marcus 14: 20-25
Evangelist | |
Er antwortete, und sprach zu ihnen: | Hij antwoordde: |
Jesus | |
Einer aus den Zwölfen, | Een van de twaalf, |
der mit mir in die Schüssel tauchet. | die uit dezelfde kom eet als ik. |
Zwar des Menschen Sohn gehet hin, | De mensenzoon zal weliswaar sterven |
wie von ihm geschrieben stehet. | zoals over hem geschreven staat, |
Wehe aberdem Menschen, | maar wee de mens |
durch welchen des Menschen Sohn verraten wird; | door wie de mensenzoon wordt verraden; |
Es wäre demselben Menschen besser, | voor die mens zou het beter zijn |
daß er nie geboren wäre. | als hij nooit geboren was. |
Evangelist | |
Und indem sie assen, nahm Jesus das Brot, | En terwijl ze aten, nam Jezus het brood, |
dankte und brach's, und gab's ihnen, und sprach: | dankte en brak het, en gaf het hun en zei: |
Jesus | |
Nehmet, esset, das ist mein Leib. | Neem, eet, dit is mijn lichaam. |
Evangelist | |
Und nahm den Kelch, und dankte, | En hij nam de beker en dankte |
und gab ihnen den; | en gaf hem aan hen; |
und sie trunken alle daraus. | en ze dronken er allemaal uit. |
Und er sprach zu ihnen: | En hij zei: |
Jesus | |
Das ist mein Blut des Neuen Testaments, | Dit is mijn bloed van het nieuwe testament, |
das für viele vergossen wird. | dat voor velen wordt vergoten. |
Wahrlich, ich sage euch, daß ich hinfort | Ik verzeker u dat ik van nu af |
nicht trinken werde vom Gewächse des Weinstocks, | niet zal drinken van de vrucht van de wijnstok |
biß auf den Tag, | tot aan de dag |
da ichs neu trinke in dem Reich Gottes. | dat ik het opnieuw drink in het rijk van God. |
9. Aria (A)
Mein Heyland, dich vergeß ich nicht, | Mijn Heiland, u vergeet ik niet, |
Ich habe dich in mich verschlossen, | ik heb u in mij opgenomen, |
Und deinen Leib und Blut genossen, | en uw lichaam en bloed genoten, |
Und meinen Trost auf dich gericht. | en mijn troost op u gericht. |
10. Marcus 14: 26-28
Evangelist | |
Und da sie den Lobgesang gesprochen hatten, | En toen ze de lofzang hadden uitgesproken, |
gingen sie hinaus an den Ölberg, | gingen ze naar de Olijfberg, |
und Jesus sprach zu ihnen: | en Jezus zei tegen hen: |
Jesus | |
Ihr werdet euch in dieser Nacht | In deze nacht zullen jullie je |
alle an mir ärgern, | allemaal aan mij ergeren, |
denn es stehet geschrieben: | want er staat geschreven: |
Ich werde den Hirten schlagen, | Ik zal de herder doodslaan |
und die Schafe werden sich zerstreuen; | en de schapen zullen verstrooid worden; |
aber nachdem ich auferstehe, | maar als ik ben opgestaan, |
will ich vor euch hingehen in Galiläam. | zal ik jullie voorgaan naar Galilea. |
11. Koraal
tutti
Wach auf, O Mensch, vom Sündenschlaf, | Ontwaak, o mens uit je zondenslaap, |
ermuntre dich, verlornes Schaf | word wakker, verloren schaap |
und bessre bald dein Leben! | en beter snel je leven! |
Wach auf, es ist doch hohe Zeit, | Ontwaak, het is toch de hoogste tijd, |
es kömmt heran die Ewigkeit, | de eeuwigheid nadert |
dir deinen Lohn zu geben. | om je je loon te geven. |
Vielleicht ist heut der letzte Tag, | Misschien is het vandaag de laatste dag, |
wer weiss noch, wie man sterben mag! | wie weet wanneer je gaat sterven! |
12. Marcus 14: 29-34
Evangelist | |
Petrus aber sagte zu ihm: | Maar Petrus zei tegen hem: |
Petrus | |
Und wenn sie sich alle ärgerten, | Ook al ergerden ze zich allemaal, |
so wollte ich doch mich nicht ärgern. | ik zou me toch niet ergeren. |
Evangelist | |
Und Jesus sprach zu ihm: | En Jezus zei tegen hem: |
Jesus | |
Wahrlich, ich sage dir, heute, in dieser Nacht, | Ik verzeker je, vandaag, in deze nacht, |
ehe denn der Hahn zweimal krähet, | nog voordat dat haan tweemaal heeft gekraaid, |
wirst du mich dreimal verleugnen. | zul je mij driemaal verloochenen. |
Evangelist | |
Der redet aber noch weiter: | Maar hij gaat door: |
Petrus | |
Ja, wenn ich mit dir auch sterben müßte, | Al moest ik met u sterven, |
wollt ich dich nicht verleugnen. | ik zou u niet verloochenen. |
Evangelist | |
Dasselbe gleichen sagten sie alle. | Iets dergelijks zeiden ze allemaal. |
Und sie kamen zu dem Hofe mit Nahmen Gethsemane. | En ze kwamen bij de hof met de naam Getsemane. |
Und er sprach zu seinen Jüngern: | En hij zei tegen zijn discipelen: |
Jesus | |
Setzet euch hier, bis ich hingehe und bete. | Ga hier zolang zitten, ik ga daarginds bidden. |
Evangelist | |
Und nahm zu sich Petrum und Jacobum und Johannem, | En hij nam Petrus en Jacobus en Johannes mee |
und fing an zu zittern und zu zagen, und sprach: | en begon te trillen en te beven en zei: |
Jesus | |
Meine Seele ist betrübt bis in den Tod, | Mijn ziel is dodelijk bedroefd, |
enthaltet euch hier, und wachet. | blijf hier waken. |
13. Koraal
tutti
Betrübtes Herz, sei wohlgemut, | Bedroefd hart, wees welgemoed, |
tu nicht so gar verzagen. | verlies de moed niet. |
Es wird noch alles werden gut, | Alles zal nog goed komen, |
all dein Kreuz, Not und Klagen | al je lijden, nood en geklaag |
wird sich in lauter Fröhlichkeit | zal binnenkort in louter |
verwandeln in gar kurzer Zeit, | vrolijkheid veranderen, |
das wirst du wohl erfahren. | dat zul je wel merken. |
14. Marcus 14: 35-36
Evangelist | |
Und ging ein wenig fürbaß, | En hij liep wat verder, |
fiel auf die Erde und betete, | viel op de grond en bad |
daß, wenn es möglich wäre, | of, als het mogelijk was, |
die Stunde vorüber ginge, | het uur voorbij mocht gaan |
und sprach: | en hij zei: |
Jesus | |
Abba, mein Vater, es ist dir alles möglich, | Abba, mijn vader, bij u is alles mogelijk, |
überhebe mich dieses Kelchs! | laat deze beker aan mij voorbijgaan! |
doch nicht wie ich will, sondern wie du willst. | Doch niet zoals ik wil, maar zoals u wilt. |
15. Koraal
tutti
Mach's mit mir, Gott, nach deiner Güt, | Doe met mij, God, wat u goeddunkt, |
hilf mir in meinen Leiden! | help mij in mijn lijden! |
Was ich dich bitt', versag mich nicht; | Wat ik u smeek, laat mij niet in de steek; |
wenn sich mein Seel soll scheiden, | wanneer mijn ziel heengaat, |
so nimm sie, Herr, in deine Händ', | neem die dan, Heer in uw handen, |
ist alles gut, wenn gut das End'. | alles is goed als het einde goed is. |
16. Marcus 14: 37-42
Evangelist | |
Und kam und fand sie schlafend, | En toen hij terugkwam, trof hij hen slapend aan, |
und sprach zu Petro: | en hij zei tegen Petrus: |
Jesus | |
Simon, schläfest du? Vermöchtest du nicht | Simon, slaap je? Kon je niet één uur met mij waken? |
eine Stunde mit mir zu wachen? | Waak en bid, |
Wachet und betet, daß ihr nicht in Versuchung fallet, | zodat jullie niet in verzoeking worden gebracht, |
der Geist ist willig, aber das Fleisch ist schwach. | de geest is gewillig, maar het vlees is zwak. |
Evangelist | |
Und ging wieder hin, und sprach dieselben Worte: | En hij liep weer weg, en sprak dezelfde woorden, |
und kam wieder | en toen hij terugkwam |
und fand sie abermal schlafend, | trof hij hen weer slapend aan, |
und ihre Augen waren voll Schlaf's, | en hun ogen waren vol slaap, |
und wußten nicht was sie ihm antworteten. | en ze wisten niet wat ze hem moesten antwoorden. |
Und er kam zum drittenmal, | En toen hij voor de derde keer terugkwam, |
und sprach zu ihnen: | zei hij tegen hen: |
Jesus | |
Ach! Wollt ihr nun schlafen und ruhen, | Ach, willen jullie nog steeds slapen en rusten? |
es ist genug, die Stunde ist kommen: siehe, | Het is genoeg, het uur is gekomen, kijk, |
des Menschen Sohn wird überantwortet | de mensenzoon wordt overgeleverd |
in der Sünder Hände; | in de handen van de zondaren; |
stehet auf, laßt uns gehen, | sta op, laten we gaan, |
siehe, der mich verrät, ist nahe. | kijk, degene die mij verraadt is dichtbij. |
17. Aria (S)
Er kommt, er kommt, er ist vorhanden! | Hij komt, hij komt, hij is er al! |
Mein Jesu, ach! er suchet dich, | Mijn Jezus, ach, hij zoekt u, |
Entfliehe doch, und lasse mich | vlucht toch, en laat mij, mijn heil, |
Mein Heyl, statt deiner in den Banden. | in uw plaats in de boeien slaan. |
18. Marcus 14: 43-45
Evangelist | |
Und alsbald, da er noch redete, kam herzu Judas, | En terwijl hij nog sprak, kwam Judas, |
der Zwölfen einer, und eine große Schar mit ihm, | een van de twaalf, naar hem toe |
mit Schwertern und mit Stangen, | met een hele bende, met zwaarden en stokken, |
von den Hohenpriestern und Schriftgelehrten | van de hogepriesters en schriftgeleerden |
und Ältesten: und der Verräter hatte ihnen | en oudsten. En de verrader had hun |
ein Zeichen gegeben und gesagt: | een teken gegeven en gezegd: |
Judas | |
Welchen ich küssen werde, der ist's, | Degene die ik zal kussen, die is het, |
den greiffet und führet ihn gewiß. | grijp hem en neem hem welverzekerd mee. |
Evangelist | |
Und da er kam, trat er bald zu ihm, | En hij liep snel op hem af |
und sprach zu ihm: | en zei tegen hem: |
Judas | |
Rabbi, Rabbi. | Rabbi, rabbi, |
Evangelist | |
und küsset ihn. | en kuste hem. |
19. Aria (A)
Falsche Welt, dein schmeichelnd Küssen, | Valse wereld, jouw vleiend kussen |
Ist der Frommen Seelen Gift. | is gif voor de zielen van de vromen. |
Deine Zungen sind voll Stechen, | Jouw tongen zitten vol stekels |
Und die Worte, die sie sprechen, | en de woorden die ze spreken |
Sind zu Fallen angestift. | zijn tot vallen gemaakt. |
20. Marcus 14: 46-49
SATB
Evangelist | |
Die aber legten ihre Hände an ihn, | En zij strekten hun handen naar hem uit |
und griffen ihn. | en grepen hem. |
Einer aber von denen, die dabei stunden, | Maar een van degenen die erbij stonden |
zog sein Schwerd aus, | trok zijn zwaard |
und schlug des Hohenpriesters Knecht, | en sloeg de knecht van de hogepriester |
und hieb ihm ein Ohr ab. | en hakte hem een oor af. |
Und Jesus antwortete und sprach zu ihnen: | En Jezus zei tegen hen: |
Jesus | |
Ihr seid ausgegangen, | Jullie zijn erop uitgetrokken |
als zu einem Mörder, | als tegen een moordenaar, |
mit Schwerten und mit Stangen, | met zwaarden en met stokken |
mich zu fahen. | om mij gevangen te nemen. |
Ich bin täglich im Tempel bei euch gesessen | Ik heb dagelijks in de tempel bij jullie gezeten |
und habe gelehret, | en onderwijs gegeven |
und ihr habt mich nicht gegriffen; | en toen hebben jullie mij niet gegrepen; |
aber auf dass die Schrift erfüllet würde. | maar dat was opdat de Schrift vervuld zou worden. |
21. Koraal
tutti
Jesu ohne Missetat, | Jezus, zonder misdaad |
im Garten vorhanden, | in de hof aanwezig, |
da man dich gebunden hat | waar ze u in harde boeien |
fest mit harten Banden. | hebben geslagen. |
Wenn uns will der böse Feind | Als de boze vijand ons |
mit der Sünde binden, | in de boeien van de zonde wil slaan, |
so laß uns, O Menschenfreund, | laat ons dan, o mensenvriend, |
dadurch Lösung finden. | daardoor verlossing vinden. |
22. Marcus 14: 50-52
Evangelist | |
Und die Jünger verliessen ihn alle | En de discipelen verlieten hem allemaal |
und flohen. | en vluchtten. |
Und es war ein Jüngling, der folgete ihm nach, | En er was een jongeling die hem volgde, |
der war mit Leinwand bekleidet und der bloßen Haut, | die droeg een linnen gewaad over zijn blote huid, |
und diesen Jüngling griffen sie; | en die jongeling grepen ze; |
er aber ließ die Leinwand fahren | maar hij liet het gewaad schieten |
und flohe nackt von ihnen. | en vluchtte naakt. |
23. Koraal
tutti
Ich will hier bei dir stehen, | Ik wil hier bij u blijven, |
verlasse mich doch nicht, | veracht mij toch niet, |
von dir will ich nicht gehen, | u wil ik niet verlaten |
wenn dir dein Herze bricht, | wanneer uw hart breekt, |
wenn dein Haupt wird erblassen | wanneer uw hoofd verbleekt |
im letzten Todesstoß, | in de laatste doodsteek, |
alsdann will ich dich fassen | dan wil ik u in mijn armen |
in meinen Arm und Schoß. | en in mijn schoot nemen. |
24. Aria (T)
Nach der Predigt | |
Mein Tröster ist nicht mehr bei mir, | Mijn trooster is niet meer bij mij, |
Mein Jesu, soll ich dich verliehren, | mijn Jezus, moet ik u verliezen |
Und zum Verderben sehen führen? | en toezien hoe u in het verderf wordt gestort? |
Das kömmt der Seele schmerzlich für. | Dat is pijnlijk voor de ziel. |
Der Unschuld, welche nichts verbrochen, | Over de onschuld die niets heeft misdaan, |
Dem Lamm, das ohne Missetat, | over het lam dat geen misdaad kent |
Wird in dem ungerechten Rath | wordt door de onrechtvaardige raad |
Ein Todes-Urtheil zugesprochen. | een doodvonnis uitgesproken. |
25. Marcus 14: 53-59
Evangelist | |
Und sie führeten Jesum zu den Hohenpriestern | En ze brachten Jezus naar de hogepriesters |
und Ältesten und Schriftgelehrten. | en de oudsten en de schriftgeleerden. |
Petrus aber folgete ihnen nach von ferne | En Petrus volgde hen van een afstand |
bis hinein in des Hohenpriesters | tot in het paleis van de hogepriester |
Palast, und saß bei den Knechten | en hij zat bij de knechten |
und wärmete sich bei den Licht. | en warmde zich bij het vuur. |
Aber die Hohenpriester und der ganze Rat | En de hogepriesters en de hele raad |
suchten Zeugnis wider Jesum, | zochten getuigenis tegen Jezus |
und funden nichts. | maar vonden niets. |
Viel gaben falsches Zeugnis wider Jesum, | Velen legden valse getuigenissen af tegen Jezus, |
aber ihr Zeugnis stimmete nicht überein. | maar hun getuigenissen stemden niet overeen. |
Und etliche stunden auf | En enkelen stonden op |
und gaben falsches Zeugnis wider ihn, | om een valse getuigenis tegen hem af te leggen |
und sprachen: | en zij zeiden: |
Chor | |
Wir haben gehöret, daß er saget: | Wij hebben gehoord dat hij zei: |
Ich will den Tempel, | Ik wil de tempel, |
der mit Händen gemacht ist, abbrechen, | die met handen is gemaakt, afbreken |
und in dreien Tagen einen andern bauen, | en in drie dagen een andere bouwen |
der nicht mit Händen gemacht ist. | die niet met handen is gemaakt. |
Evangelist | |
Aber ihr Zeugnis stimmet noch nicht überein. | Maar ook hun getuigenissen klopten niet. |
26. Koraal
tutti
Was Menschenkraft und Witz anfäht, | Wat menselijke kracht en sluwheid doet, |
soll uns billig nicht schrekken, | hoeft ons geen angst aan te jagen, |
er sitzet an der höchsten Stätt, | hij zit op de hoogste plek, |
er wird ihr'n Rat aufdekken. | hij zal hun plannen openbaren. |
Wenn sie's aufs klügste greiffen an, | Als zij heel slim aanvallen, |
so geht doch Gott ein andre Bahn, | dan kiest God een andere baan, |
es steht in seinen Händen. | het ligt in zijn handen. |
27. Marcus 14: 60-61A
Evangelist | |
Und der Hohenpriester stund unter ihnen auf | En de hogepriester stond op |
und fragete Jesum und sprach: | en vroeg aan Jezus: |
Pontifex | |
Antwortest du nicht zu dem, | Antwoordt u niet |
was diese wider dich zeugen? | op wat deze mensen tegen u getuigen? |
Evangelist | |
Er aber schwieg stille und antwortete nichts. | Maar hij zweeg en gaf geen antwoord. |
28. Koraal
tutti
Befiehl du deine Wege | Vertrouw uw wegen |
und was dein Herze kränkt, | en dat wat uw hart krenkt |
der allertreusten Pflege | toe aan de allertrouwste zorg |
des, der den Himmel lenkt. | van hem die de hemel bestuurt. |
Der Wolken, Luft und Winden | Hij die wolken, lucht en winden |
gibt Wege, Lauf und Bahn, | hun weg, hun loop en hun baan geeft, |
der wird auch Wege finden, | zal ook wel wegen vinden |
da dein Fuß gehen kann. | waarlangs uw voet kan gaan. |
29. Marcus 14: 61B-65
Evangelist | |
Da fraget ihn der Hohepriester abermal | Toen stelde de hogepriester hem |
und sprach zu ihm: | opnieuw een vraag en zei: |
Pontifex | |
Bist du Christus, der Sohn des Hochgelobten? | Bent u Christus, de zoon van de Hooggeprezene? |
Evangelist | |
Jesus sprach: | Jezus zei: |
Jesus | |
Ich bin's, und ihr werdet sehen des Menschen Sohn | Dat ben ik, en u zult de mensenzoon zien, |
sitzen zur rechten Hand der Kraft, | zittend aan de rechterhand van de Machtige |
und kommen auf des Himmels Wolken. | en komend op de wolken van de hemel. |
Evangelist | |
Da zerriß der Hohepriester seine Kleider und sprach: | Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: |
Pontifex | |
Was dürfen wir weiter Zeugen? | Wat hebben we nog verdere getuigen nodig? |
Ihr habt gehöret die Gottes-lästerung! | U hebt de godslastering gehoord, |
Was dünket euch? | wat vindt u? |
Evangelist | |
Sie aber verdammten ihn alle, | En ze vervloekten hem allemaal en zeiden |
daß er des Todes schuldig wäre. | dat hij de doodstraf verdiende. |
Da fingen an etliche ihn zu verspeien | En sommigen begonnen hem te bespuwen |
und mit Fäusten zu schlagen | en met hun vuisten te slaan |
und zu ihm zu sagen: | en ze zeiden tegen hem: |
Chor | |
Weissage uns! | Profeteer dan! |
Evangelist | |
Und die Knechte schlugen ihn ins Angesicht. | En de knechten sloegen hem in zijn gezicht. |
30. Koraal
tutti
Du edles Angesichte, | O edel gelaat, |
dafür sonst schrickt und scheut | waarvoor anders de hele wereld |
das grosse Weltgerichte, | vreest en schroomt, |
wie bist du so bespeit, | hoe komt u zo bespuwd, |
wie bist du so erbleichet, | hoe komt u zo bleek, |
wer hat dein Augenlicht, | wie heeft het licht van uw ogen |
dem sonst kein Licht nicht gleichet, | dat met geen enkel licht te vergelijken is, |
so schändlich zugericht't? | zo schandelijk toegetakeld? |
31. Marcus 14: 66-72
Evangelist | |
Und Petrus war da nieder im Palast, da kam | En Petrus zat daar in het paleis, toen kwam |
des Hohenpriesters Mägde eine, | er een van de dienstmeisjes van de hogepriester, |
und da sie sahe Petrum sich wärmen, | en toen ze zag dat Petrus zich daar zat te warmen, |
schauet sie ihn an und sprach: | keek ze hem aan en zei: |
Ancilla | (Dienstmeisje:) |
Und du warest auch mit Jesu von Nazareth! | Jij was ook bij Jezus van Nazareth! |
Evangelist | |
Er leugnete aber und sprach: | Maar hij ontkende het en zei: |
Petrus | |
Ich kenne ihn nicht, weiß auch nicht, was du sagest. | Ik ken hem niet en ik weet ook niet wat je zegt. |
Evangelist | |
Und er ging hinaus in den Vorhof; | En hij ging naar de voorhof |
und der Hahn krähet. | en de haan kraaide. |
Und die Magd sahe ihn, und hub abermal an zu sagen | En het dienstmeisje zag hem en zei |
zu den'n die dabei stunden: | tegen de omstanders: |
Ancilla | |
Dieser ist der einer! | Hij hoort er ook bij! |
Evangelist | |
Und er leugnet abermal; | En hij ontkende het opnieuw |
und nach einer kleinen Weile | en na een poosje |
sprachen abermal zu Petro, die dabei stunden: | zeiden de omstanders weer tegen Petrus; |
Chor | |
Wahrlich, du bist der einer; | Werkelijk, jij hoort er ook bij; |
denn du bist ein Galiläer | want je bent een Galileeër, |
und deine Sprache lautet gleich also. | en zo klinkt je accent ook. |
Evangelist | |
Er aber fing an sich zu verfluchen und schwören: | Toen begon hij zichzelf te vervloeken en te zweren: |
Petrus | |
Ich kenne des Menschen nicht, von dem ihr redet. | Ik ken de man niet over wie jullie praten. |
Evangelist | |
Und der Hahn krähet zum andernmal. | En opnieuw kraaide de haan. |
Da gedachte Petrus an das Wort, | Toen herinnerde Petrus zich de woorden |
das Jesus zu ihm saget: | die Jezus tegen hem had gezegd: |
Ehe der Hahn zweimal krähet, | Voordat de haan tweemaal kraait, |
wirst du mich dreimal verleugnen. | zul je mij driemaal verloochenen. |
Und er hub an zu weinen. | En hij barstte in huilen uit. |
32. Koraal
tutti
Herr, ich habe missgehandelt, | Heer, ik heb kwaad gedaan, |
ja mich drückt der Sünden Last, | ja, de last van de zonden drukt op mij, |
ich bin nicht den Weg gewandelt, | ik heb niet de weg bewandeld |
den du mir gezeiget hast, | die u mij hebt gewezen, |
und jetzt wollt ich gern aus Schrekken | en nu zou ik mij graag uit angst |
mich vor deinem Zorn verstekken. | voor uw toorn willen verbergen. |
33. Marcus 15: 1-14
Evangelist | |
Und bald am Morgen hielten die Hohenpriester einen Rat | En in de ochtend beraadslaagden de hogepriesters |
mit den Ältesten und Schriftgelehrten, | met de oudsten en de schriftgeleerden |
dazu der ganze Rat, | en de hele raad, |
und banden Jesum und führeten ihn hin | en ze boeiden Jezus en namen hem mee |
und überantworteten ihn Pilato, | en leverden hem over aan Pilatus, |
und Pilatus fraget ihn: | en Pilatus vroeg hem: |
Pilatus | |
Bist du der König der Juden? | Bent u de koning van de Joden? |
Evangelist | |
Er antwortete und sprach: | Hij antwoordde: |
Jesus | |
Du sagests. | U zegt het. |
Evangelist | |
Und die Hohenpriester beschuldigten ihn hart. | En de hogepriesters beschuldigden hem zwaar. |
Pilatus aber fragte ihn abermals und sprach: | En Pilatus vroeg hem: |
Pilatus | |
Antwortest du nichts? | Geeft u geen antwoord? |
Siehe, wie hart sie dich verklagen! | Kijk toch hoe zwaar ze u beschuldigen. |
Evangelist | |
Jesus aber antwortete nichts mehr, | Maar Jezus gaf geen antwoord meer, |
also, daß sich auch Pilatus verwunderte. | zodat ook Pilatus verbaasd was. |
Er pflegte aber, ihnen auf das Osterfest | Nu was hij gewoon op het paasfeest |
einen Gefangenen loszugeben, | een gevangene naar hun keuze vrij te laten. |
welchen sie begehrten. Es war aber einer, | En er was er één, Barabbas genaamd, |
genannt Barrabas, gefangen mit den Aufrührischen, | die gevangen was genomen met de oproerlingen |
die im Aufruhr einen Mord begangen hatten. | die tijdens het oproer een moord hadden gepleegd. |
Und das Volk ging hinauf und bat, | En het volk stroomde toe en vroeg hem te doen |
daß er tät, wie er pfleget. | wat hij gewend was. |
Pilatus aber antwortet ihnen: | En Pilatus antwoordde: |
Pilatus | |
Wollt ihr, daß ich euch den König der Juden los gebe. | Willen jullie dat ik de koning van de Joden vrijlaat? |
Evangelist | |
Denn er wusste, daß ihn | Want hij wist dat de hogepriesters |
die Hohenpriester aus Neid überantwortet hatten. | hem uit afgunst hadden overgeleverd. |
Aber die Hohenpriester reizeten das Volk, | Maar de hogepriesters hitsten het volk op te zeggen |
daß er ihnen viel lieber Barrabam los gebe. | dat hij maar liever Barabbas moest vrijlaten. |
Pilatus aber antwortet wiederum und sprach: | En Pilatus antwoordde: |
Pilatus | |
Was wollt ihr denn, | Wat willen jullie dan dat ik doe |
das ich tue dem, den ihr schuldiget, | met de man die jullie ervan beschuldigen |
er sei ein König der Juden? | dat hij een koning van de Joden is? |
Evangelist | |
Sie schreien abermals: | Ze schreeuwden: |
Chor | |
Kreuzige Ihn ! | Kruisig hem! |
Evangelist | |
Pilatus aber sprach zu ihnen: | En Pilatus vroeg hen: |
Pilatus | |
Was hat er denn Übels getan? | Wat heeft hij dan voor kwaad gedaan? |
Evangelist | |
Aber sie schreien noch vielmehr: | Maar ze schreeuwden nog veel harder: |
Chor | |
Kreuzige Ihn ! | Kruisig hem! |
34. Aria (S)
Angenehmes Mord-Geschrey! | Aangenaam moordgeschreeuw! |
Jesus soll am Kreuze sterben, | Jezus moet aan het kruis sterven |
Nur damit ich vom Verderben | alleen maar opdat mijn vervloekte ziel |
Der verdammten Seelen frey, | wordt verlost van de ondergang, |
damit mir Kreuz und Leiden | opdat ik kruis en leed |
Sanfte zu ertragen sey. | gemakkelijk kan dragen. |
35. Marcus 15: 15-19
Evangelist | |
Pilatus aber gedachte dem Volk genug zu tun, | En Pilatus wilde het volk tegemoetkomen |
und gab ihnen Barrabam los | en liet Barabbas vrij |
und überantwortet ihnen Jesum, | en gaf Jezus aan hen over |
dass er gegeisselt und gekreuziget würde. | om hem te laten geselen en kruisigen. |
Die Kriegesknechte aber führeten ihn hinein | En de soldaten brachten hem |
in das Richthaus | naar het gerechtsgebouw |
und riefen zusammen die ganze Schar | en riepen de hele bende bij elkaar |
und zogen ihm einen Purpur an, | en trokken hem een purperen kleed aan |
und flochten eine Dornenkrone | en vlochten een doornenkroon |
und setzten sie ihm auf. | en zetten hem die op. |
Und fingen an, ihn zu grüssen. | En ze begonnen hem te groeten. |
Chor | |
Gegrüsset seist du, der Juden König! | Wees gegroet, koning van de Joden! |
Evangelist | |
Und schlugen ihm das Haupt mit dem Rohr | En ze sloegen hem op zijn hoofd met een rietstengel |
und verspeieten ihn und fielen auf die Knie | en bespuwden hem en vielen op hun knieën |
und beteten ihn an. | en aanbaden hem. |
36. Koraal
tutti
Man hat dich sehr hart verhöhnet, | Ze hebben u erg hard bespot, |
dich mit grossem Schimpf belegt, | u lelijk uitgescholden, |
und mit Dornen gar gekrönet. | en zelfs met doornen gekroond. |
Was hat dich dazu bewegt? | Wat heeft u daartoe bewogen? |
Daß du möchtest mich ergötzen, | Dat u mij genoegen wilde doen, |
mir die Ehrenkron aufsetzen. | mij de erekroon wilde opzetten. |
Tausend, tausendmahl sei dir, | Duizend, duizendmaal, liefste Jezus, |
liebster Jesu, Dank dafür! | dank ik u daarvoor! |
37. Marcus 15: 20-24
Evangelist | |
Und da sie ihn verspottet hatten, | En toen ze hem hadden bespot, |
zogen sie ihm den Purpur aus | trokken ze hem het purperen kleed uit |
und legten ihm seine eigenen Kleider an | en ze deden hem zijn eigen kleren aan |
und führeten ihn hinaus, daß sie ihn kreuzigten | en namen hem mee om hem te kruisigen, |
und zwangen einen, der vorüber ging, | en ze dwongen een voorbijganger met de naam |
mit Namen Simon von Cyrene, der vom Felde kam, | Simon van Cyrene, die van het veld kwam |
(der ein Vater war, Alexandri und Ruffi,) | (hij was de vader van Alexander en Rufus) |
daß er ihm das Kreuz nachtrüge. | om het kruis achter hem aan te dragen. |
Und sie brachten ihn an die Stätte Golgatha, | En ze brachten hem naar Golgota, |
das ist verdolmetscht Schädelstätt. | in onze taal Schedelplaats geheten. |
Und sie gaben ihm Myrrhen in Wein zu trinken, | En ze gaven hem mirre in wijn te drinken |
und er nahm's nicht zu sich. | maar hij dronk het niet. |
Und da sie ihn gekreuziget hatten, | En toen ze hem hadden gekruisigd, |
teilten sie seine Kleider und warfen | verdeelden ze zijn kleren en lootten erom |
das Los drum, welcher was überkäme. | wie wat zou krijgen. |
38. Koraal
tutti
Das Wort sie sollen lassen stahn, | Het woord moeten ze laten staan |
und kein Dank darzu haben: | zonder daarvoor bedankt te worden: |
Er ist bei uns wohl auf dem Plan, | Hij verschijnt aan ons |
mit seinem Geist und Gaben. | met zijn geest en zijn gaven. |
Nehmen sie uns den Leib, | Als ze ons beroven van ons lichaam, |
Gut, Ehr, Kind und Weib, | van goed, eer, kind en vrouw, |
laß fahren dahin, | trek het je niet aan, |
sie haben's kein Gewinn, | het levert hun niets op, |
das Reich Gotts muß uns bleiben. | wij behouden het rijk van God, |
39. Marcus 15: 25-34
Evangelist | |
Und es war um die dritte Stunde, | En het was rond het derde uur |
da sie ihn kreuzigten. | toen ze hem kruisigden. |
Und es war oben über ihm geschrieben, | En boven hem stond geschreven |
was man ihm Schuld gab, | waarvan hij was beschuldigd, |
nämlich 'Ein König der Jüden.' | namelijk 'een koning van de Joden'. |
Und sie kreuzigten mit ihm zween Mörder, | En ze kruisigden met hem twee moordenaars, |
einen zu seiner Rechten und einen zur Linken. | één rechts van hem en één links. |
Da ward die Schrift erfüllet, die da saget: | Daarmee werd de Schrift vervuld die zegt: |
'Er ist unter die übeltäter gerechnet.' | 'Hij is onder de misdadigers geteld.' |
Und die vorüber gingen, lästerten ihn | En de voorbijgangers scholden hem uit |
und schüttelten ihre Häupter und sprachen: | en schudden het hoofd en zeiden: |
Chor | |
Pfui dich, wie fein zerbrechtst du den Tempel, | Schaam je, jij die de tempel mooi afbreekt |
und bauest ihn in dreien Tagen. | en hem in drie dagen weer opbouwt. |
Hilf dir nun selber, und steig herab vom Kreuze! | Help nu maar jezelf, en kom van het kruis! |
Evangelist | |
Desselben gleichen die Hohenpriester | En evenzo spotten de hogepriesters |
verspotteten ihn untereinander, | onder elkaar met hem, |
sammt den Schriftgelehrten und sprachen: | en ook de schriftgeleerden en ze zeiden: |
Chor | |
Er hat andern geholfen, | Anderen heeft hij geholpen, |
und kan ihm selber nich helfen. | maar zichzelf kan hij niet helpen. |
Ist er Christus und König in Israel, | Als hij Christus is en koning in Israël, |
so steige er nun vom Kreuze, | laat hij dan van het kruis af komen, |
daß wir sehen und gläuben. | zodat wij het zien en geloven. |
Evangelist | |
Und die mit ihm gekreuziget waren, | En ook zij die met hem waren gekruisigd |
schmäheten ihn auch. | beschimpten hem. |
Und nach der sechsten Stunde | En na het zesde uur |
ward eine Finsternis über das ganze Land, | kwam er duisternis over het hele land |
bis um die neunte Stunde; | tot aan het negende uur; |
und um die neunte Stunde rief Jesus laut, und sprach: | en rond het negende uur riep Jezus luid: |
Jesus | |
Eli, Eli, lama asabthani? | Eli, Eli, lama asabthani? |
Evangelist | |
Das ist verdolmetsch't: | Dat is in onze taal: |
Mein Gott, mein Gott, warum hast du mich verlassen? | Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? |
40. Koraal
Keinen hat Gott verlassen, | God heeft nooit iemand verlaten |
der ihm vertraut allzeit. | die op hem vertrouwt. |
und ob ihn gleich viel hassen, | Ook al haten velen hem, |
geschieht ihm doch kein Leid. | hem overkomt toch geen kwaad. |
Gott will die Seinen schützen, | God wil de zijnen beschermen, |
zuletzt erheben hoch, | en aan het eind hoog verheffen |
und geben, was ihn'n nützet, | en geven wat goed voor hen is, |
hier zeitlich und auch dort. | hier op aarde en ook daarginds. |
41. Marcus 15: 35-37
SATB
Evangelist | |
Und etliche, die dabei stunden, | En sommige omstanders |
da sie das höreten, sprachen sie: | die dat hoorden, zeiden: |
Chor | |
Siehe, er rufet dem Elias. | Kijk, hij roept Elia. |
Evangelist | |
Da lief einer und füllet einen Schwamm mit Essig | Toen drenkte iemand snel een spons in zure wijn |
und steckte ihn auf ein Rohr | en stak die op een rietstengel |
und tränket ihn und sprach: | en gaf hem te drinken en zei: |
Soldat | |
Halt, laßt sehen, ob Elias komme und ihm helfe. | Wacht, laten we kijken of Elia hem komt helpen. |
Evangelist | |
Aber Jesus schrie laut und verschied. | En Jezus schreeuwde luid en gaf de geest. |
42. Aria (B) & Koraal (S)
Welt und Himmel nehmt zu Ohren | Aarde en hemel, luister, |
Jesus schreiet über laut. | Jezus schreeuwt zeer luid. |
Allen Sündern sagt er an, | Hij zegt tegen alle zondaren |
Daß er nun genug getan, | dat hij nu genoeg heeft gedaan, |
Daß das Eden aufgebaut | dat het Eden is opgebouwd |
Welches wir zuvor verlohren. | dat wij eerder waren kwijtgeraakt. |
Koraal | |
Jesu, deine Passion | Jezus, uw lijden |
Ist mir lauter Freude, | is louter vreugde voor mij, |
Deine Wunden, Kron und Hohn | uw wonden, kroon en hoon |
Meines Herzens Weide; | voeden mijn hart; |
Meine Seel auf Rosen geht, | mijn ziel wandelt over rozen |
Wenn ich dran gedenke, | als ik eraan denk, |
In dem Himmel eine Stätt | geef mij daarom een plek |
Mir deswegen schenke. | in de hemel. |
43. Marcus 15: 38-45
Evangelist | |
Und der Vorhang im Tempel zerriß in zwei Stück, | En het gordijn in de tempel scheurde in tweeën, |
von oben an bis unten aus. | van boven tot onder. |
Der Hauptmann aber, | En de commandant |
der dabei stund ihm gegenüber und sahe, | die tegenover hem stond en zag |
daß er mit solchem Geschrei verschied, sprach er: | dat hij met zulk geschreeuw de geest gaf, zei: |
Centurio | |
Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen! | Waarlijk, hij was Gods zoon! |
Evangelist | |
Und es waren auch Weiber da, | En er waren daar ook vrouwen, |
die von fern solches schaueten, | die van verre toekeken, |
unter welchen waren Maria Magdalena | en onder hen waren Maria Magdalena |
und Maria des kleinen Jacobs und Joses Mutter | en Maria de moeder van de kleine Jacob |
und Salome, die ihm auch nachgefolget, | en van Joses, en Salome; zij waren ook |
da er in Galiläa war, | volgelingen van hem geweest toen hij in Galilea was |
und gedienet hatten, und viel andere, | en hadden hem gediend, en er waren veel anderen |
die mit ihm hinauf gen Jerusalem gegangen waren. | die met hem mee waren gegaan naar Jeruzalem. |
Und am Abend, dieweil es der Rüsttag war, | En 's avonds, omdat het Voorbereidingsdag was |
(welcher ist der Vorsabbath) | (dat is de dag vóór de sabbat), kwam Jozef |
kam Joseph von Arimathia, ein ehrbarer Ratsherr, | van Arimathea, een achtenswaardige raadsheer, |
welcher auch auf das Reich Gottes wartete; | die ook het rijk van God verwachtte; |
der wagt's und ging hinein zu Pilato | die waagde het om naar Pilatus te gaan |
und bat um den Leichnam Jesu. | en het lichaam van Jezus te vragen. |
Pilatus aber verwundert' sich, | En Pilatus was verbaasd |
daß er schon tot war, | dat hij al dood was |
und rief den Hauptmann, und fraget ihn, | en hij liet de commandant komen en vroeg hem |
ob er schon gestorben wäre; | of hij al gestorven was; |
und als er's erkundet von dem Hauptmann, | en toen hij het van de commandant had gehoord, |
gab er Joseph den Leichnam. | gaf hij Jozef het lichaam. |
44. Koraal
tutti
O Jesu du, mein Hilf und Ruh, | O Jezus, mijn hulp en mijn rust, |
ich bitte dich mit Tränen: | ik vraag u in tranen: |
Hilf, daß ich mich bis ins Grab | Help mij dat ik tot in het graf |
nach dir möge sehnen! | naar u mag verlangen! |
45. Marcus 15: 46-47
Evangelist | |
Und er kaufte ein Leinwand und nahm ihn ab | En hij kocht linnen en haalde hem van het kruis |
und wikkelt' ihn in die Leinwand | en wikkelde hem in het linnen |
und legte ihn in ein Grab, | en legde hem in een graf |
das war in einen Felsen gehauen, | dat in een rots was uitgehouwen, |
und wälzte einen Stein vor des Grabes Tür. | en wentelde een steen voor de ingang van het graf. |
Aber Maria Magdalena und Maria Joses | En Maria Magdalena en Maria van Joses |
schaueten zu, wo er hingeleget ward. | keken toe waar hij werd neergelegd. |
46. Koor
Bey deinem Grab und Leichenstein | Bij uw graf en lijksteen |
Will ich mich stets mein Jesu weiden, | wil ik steeds van u, mijn Jezus, genieten, |
und über dein verdienstlich Leiden, | en om uw verdienstelijk lijden |
Von Herzen froh und dankbar seyn. | van harte blij en dankbaar zijn. |
Schau, diese Grabschrift soll'st du haben: | Kijk, dit grafschrift moet u krijgen: |
Mein Leben kömmt aus deinem Tod, | Mijn leven komt uit uw dood, |
Hier hab ich meine Sünden-Noth | hier heb ik mijn zondennood |
Und Jesum selbst in mich begraben. | en Jezus zelf in mij begraven. |