naar de bespreking van BWV 244
Matthäus-Passion (BWV 244)
Johann Sebastian Bach
1. Koor (Koor I en II, S in ripieno) | |
---|---|
Chor | Koor |
Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen, | Kom, dochters, help mij klagen, |
sehet - Wen? - den Bräutigam, | zie - Wie? - de bruidegom, |
seht ihn - Wie? - als wie ein Lamm! | zie hem - Hoe? - als een lam! |
Choral | Koraal |
O Lamm Gottes, unschuldig | O lam van God, onschuldig |
am Stamm des Kreuzes geschlachtet, | aan de stam van het kruis geslacht, |
Chor | Koor |
Sehet - Was? - seht die Geduld, | Zie - Wat? - zie zijn geduld, |
Choral | Koraal |
allzeit erfunden geduldig, | altijd geduldig bevonden, |
wiewohl du warest verachtet. | hoewel u werd veracht. |
Chor | Koor |
seht - Wohin? - auf unsre Schuld. | zie - Waarheen? - naar onze schuld. |
Choral | Koraal |
All Sünd hast du getragen, | Alle zonden hebt u gedragen, |
sonst müssten wir verzagen. | anders zouden wij moeten wanhopen. |
Chor | Koor |
Sehet ihn aus Lieb und Huld | Zie hem uit liefde en genade |
Holz zum Kreuze selber tragen. | het hout voor het kruis zelf dragen. |
Choral | Koraal |
Erbarm dich unser, o Jesu. | Ontferm u over ons, o Jezus. |
2. Matthäus 26:1-2 | |
Evangelist | Evangelist |
Da Jesus diese Rede vollendet hatte, sprach er zu seinen Jüngern: | Toen Jezus deze woorden had gesproken, zei hij tegen zijn discipelen: |
Jesus | Jezus |
Ihr wisset, dass nach zweien Tagen Ostern wird, und des Menschen Sohn wird überantwortet werden, dass er gekreuziget werde. | Jullie weten dat het over twee dagen Pasen is en dat de mensenzoon zal worden overgeleverd om gekruisigd te worden. |
3. (I en II) Koraal | |
Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen, | Allerliefste Jezus, wat hebt u misdaan |
dass man ein solch scharf Urteil hat gesprochen? | dat men zo'n hard vonnis heeft uitgesproken? |
Was ist die Schuld, in was für Missetaten | Wat is uw schuld, in wat voor misdaden |
bist du geraten? | bent u terecht gekomen? |
4. Matthäus 26:3-13 | |
Evangelist | Evangelist |
Da versammleten sich die Hohenpriester und Schriftgelehrten und die Ältesten im Volk in den Palast des Hohenpriesters, der da hieß Kaiphas, und hielten Rat, wie sie Jesum mit Listen griffen und töteten. Sie sprachen aber: | Toen kwamen de hogepriesters en de schriftgeleerden en de oudsten van het volk bij elkaar in het paleis van de hogepriester, die Kajafas heette, en ze overlegden hoe ze Jezus met een list konden grijpen en doden. En ze zeiden: |
Chor I und II | Koor I en II |
Ja nicht auf das Fest, auf dass nicht ein Aufruhr werde im Volk. | In geen geval op het feest, want er moet geen opschudding komen onder het volk. |
Evangelist | Evangelist |
Da nun Jesus war zu Bethanien, im Hause Simonis des Aussätzigen, trat zu ihm ein Weib, die hatte ein Glas mit köstlichem Wasser und goß es auf sein Haupt, da er zu Tische saß. | Toen Jezus nu in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, kwam er een vrouw naar hem toe, zij had een flesje kostbaar water bij zich en goot dat uit over zijn hoofd terwijl hij aan tafel zat. |
Da das seine Jünger sahen, wurden sie unwillig und sprachen: | Toen zijn discipelen dat zagen, ergerden ze zich en zeiden: |
Chor I | Koor I |
Wozu dienet dieser Unrat? Dieses Wasser hätte mögen teuer verkauft und den Armen gegeben werden. | Waar is die verspilling goed voor? Dit water had beter duur verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden. |
Evangelist | Evangelist |
Da das Jesus merkete, sprach er zu ihnen: | Toen Jezus dat merkte, zei hij: |
Jesus | Jezus |
Was bekümmert ihr das Weib? Sie hat ein gut Werk an mir getan. Ihr habet allezeit Armen bei euch, mich aber habt ihr nicht allezeit. Dass sie dies Wasser hat auf meinen Leib gegossen, hat sie getan, dass man mich begraben wird. Wahrlich, ich sage euch: Wo dies Evangelium geprediget wird in der ganzen Welt, da wird man auch sagen zu ihrem Gedächtnis, was sie getan hat. | Waarom maken jullie je druk over die vrouw? Ze heeft iets goeds voor mij gedaan! Armen hebben jullie altijd bij je, maar mij hebben jullie niet altijd! Dat zij dit water over mijn lichaam heeft gegoten, heeft ze gedaan voor mijn begrafenis. Voorwaar, ik zeg jullie: waar dit evangelie wordt gepredikt over de hele wereld, daar zal men ook tot haar nagedachtenis vertellen wat zij gedaan heeft. |
5. (I) Arioso (A) | |
Du lieber Heiland du, | O lieve Heiland, |
wenn deine Jünger töricht streiten, | terwijl uw discipelen dwaas ruziën |
dass dieses fromme Weib | omdat deze vrome vrouw |
mit Salben deinen Leib | met een zalving uw lichaam |
zum Grabe will bereiten, | op het graf wil voorbereiden; |
so lasse mir inzwischen zu, | staat u mij dan intussen toe |
von meiner Augen Tränenflüßen | water van de tranen uit mijn ogen |
ein Wasser auf dein Haupt zu gießen. | op uw hoofd te gieten. |
6. (I) Aria (A) | |
Buß und Reu | Spijt en berouw |
knirscht das Sündenherz entzwei. | knakken het zondige hart in tweeën. |
Dass die Tropfen meiner Zähren | Mogen de druppels van mijn tranen |
angenehme Spezerei, | een aangename specerij worden |
treuer Jesu, dir gebären. | voor u, trouwe Jezus. |
7. Matthäus 26:14-16 | |
Evangelist | Evangelist |
Da ging hin der Zwölfen einer mit Namen Judas Ischarioth zu den Hohenpriestern und sprach: | Toen ging een van de twaalf, die Judas Iskariot heette, naar de hogepriesters en zei: |
Judas | Judas |
Was wollt ihr mir geben? Ich will ihn euch verraten. | Wat geeft u mij als ik hem aan u verraad? |
Evangelist | Evangelist |
Und sie boten ihm dreißig Silberlinge. | En ze boden hem dertig zilverlingen. |
Und von dem an suchte er Gelegenheit, dass er ihn verriete. | En vanaf dat moment zocht hij een gelegenheid om hem te verraden. |
8. (II) Aria (S) | |
Blute nur, du liebes Herz. | Je moet wel bloeden, lief hart. |
Ach, ein Kind, das du erzogen, | Ach, een kind dat jij hebt grootgebracht, |
das an deiner Brust gesogen, | dat aan jouw borst heeft gedronken, |
droht den Pfleger zu ermorden; | dreigt de verzorger te vermoorden, |
denn es ist zur Schlange worden. | want het is een slang geworden. |
9. Matthäus 26:17-22 | |
Evangelist | Evangelist |
Aber am ersten Tage der süßen Brot traten die Jünger zu Jesu und sprachen zu ihm: | En op de eerste dag van het ongezuurde brood kwamen de discipelen naar Jezus toe en vroegen hem: |
Chor I | Koor I |
Wo willst du, dass wir dir bereiten, das Osterlamm zu essen? | Waar wilt u dat wij het paaslam voor u bereiden? |
Evangelist | Evangelist |
Er sprach: | Hij zei: |
Jesus | Jezus |
Gehet hin in die Stadt zu einem und sprecht zu ihm: ‘Der Meister lässt dir sagen, meine Zeit ist hier, ich will bei dir die Ostern halten mit meinen Jüngern.’ | Ga naar de stad naar die en die man en zeg tegen hem: 'De meester laat u weten: Mijn tijd is gekomen, ik wil bij u het paasfeest vieren met mijn discipelen.' |
Evangelist | Evangelist |
Und die Jünger täten, wie ihnen Jesus befohlen hatte, und bereiteten das Osterlamm. | En de discipelen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het paaslam. |
Und am Abend satzte er sich zu Tische mit den Zwölfen. Und da sie aßen, sprach er: | En die avond ging hij aan tafel zitten met de twaalf. En terwijl ze aten, zei hij: |
Jesus | Jezus |
Wahrlich, ich sage euch, einer unter euch wird mich verraten. | Voorwaar, ik zeg jullie, een van jullie zal mij verraden. |
Evangelist | Evangelist |
Und sie wurden sehr betrübt und huben an, ein jeglicher unter ihnen, und sagten zu ihm: | En ze werden zeer bedroefd en vroegen stuk voor stuk: |
Chor I | Koor I |
Herr, bin ich's? | Heer, ben ik het? |
10. (I en II) Koraal | |
Ich bin's, ich sollte büßen, | Ik ben het, ik zou moeten boeten |
an Händen und an Füßen | aan handen en aan voeten |
gebunden in der Höll. | vastgebonden in de hel. |
Die Geißeln und die Banden | De gesels en de boeien |
und was du ausgestanden, | en wat u hebt doorgemaakt |
das hat verdienet meine Seel. | dat heeft míjn ziel verdiend. |
11. Matthäus 26:23-29 | |
Evangelist | Evangelist |
Er antwortete und sprach: | Hij antwoordde: |
Jesus | Jezus |
Der mit der Hand mit mir in die Schüssel tauchet, der wird mich verraten. Des Menschen Sohn gehet zwar dahin, wie von ihm geschrieben stehet; doch wehe dem Menschen, durch welchen des Menschen Sohn verraten wird! Es wäre ihm besser, dass derselbige Mensch noch nie geboren wäre. | Degene die zijn hand tegelijk met mij in de schaal doopt, die zal mij verraden. De mensenzoon zal weliswaar sterven zoals dat over hem geschreven staat; maar wee de mens door wie de mensenzoon wordt verraden, het zou beter voor hem zijn als die mens nooit was geboren. |
Evangelist | Evangelist |
Da antwortete Judas, der ihn verriet, und sprach: | Toen antwoordde Judas, die hem zou verraden: |
Judas | Judas |
Bin ich's, Rabbi? | Ben ik het, rabbi? |
Evangelist | Evangelist |
Er sprach zu ihm: | Hij antwoordde: |
Jesus | Jezus |
Du sagest's. | Je zegt het. |
Evangelist | Evangelist |
Da sie aber aßen, nahm Jesus das Brot, dankete und brach's und gab's den Jüngern und sprach: | En toen ze aten, nam Jezus het brood, dankte en brak het en gaf het aan de discipelen en zei: |
Jesus | Jezus |
Nehmet, esset, das ist mein Leib. | Neem, eet, dit is mijn lichaam. |
Evangelist | Evangelist |
Und er nahm den Kelch und dankete, gab ihnen den und sprach: | En hij nam de beker en dankte, gaf hem aan hen en zei: |
Jesus | Jezus |
Trinket alle daraus; das ist mein Blut des neuen Testaments, welches vergossen wird für viele zur Vergebung der Sünden. Ich sage euch, ich werde von nun an nicht mehr von diesem Gewächs des Weinstocks trinken bis an den Tag, da ich's neu trinken werde mit euch in meines Vaters Reich. | Drink hier allemaal uit; dit is mijn bloed van het nieuwe testament, dat vergoten wordt voor velen tot vergeving der zonden. Ik zeg jullie: van nu af zal ik niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken tot aan de dag waarop ik die opnieuw met jullie zal drinken in het rijk van mijn Vader. |
12. (I) Arioso (S) | |
Wiewohl mein Herz in Tränen schwimmt, | Hoewel mijn hart in tranen drijft |
dass Jesus von mir Abschied nimmt, | omdat Jezus afscheid van mij neemt, |
so macht mich doch sein Testament erfreut, | word ik toch blij van zijn testament, |
sein Fleisch und Blut, o Kostbarkeit, | zijn vlees en bloed, o kostbaarheid, |
vermacht er mir in meine Hände. | geeft hij mij als erfenis in handen. |
Wie er es auf der Welt mit denen Seinen | Zoals hij in de wereld voor de zijnen |
nicht böse können meinen, | nooit kwaad wilde, |
so liebt er sie bis an das Ende. | zo heeft hij hen lief tot aan het einde. |
13. (I) Aria (S) | |
Ich will dir mein Herze schenken, | Ik wil u mijn hart schenken, |
senke dich, mein Heil, hinein. | daal erin af, mijn heil. |
Ich will mich in dir versenken; | Ik wil in u verzinken; |
ist dir gleich die Welt zu klein, | al is de wereld voor u te klein, |
ei, so sollst du mir allein | o, voor mij zult u meer zijn |
mehr als Welt und Himmel sein. | dan wereld en hemel. |
14. Matthäus 26:30-32 | |
Evangelist | Evangelist |
Und da sie den Lobgesang gesprochen hatten, gingen sie hinaus an den Ölberg. Da sprach Jesus zu ihnen: | En toen ze de lofzang hadden uitgesproken, gingen ze naar de Olijfberg. En Jezus zei: |
Jesus | Jezus |
In dieser Nacht werdet ihr euch alle ärgern an mir. Denn es stehet geschrieben: ‘Ich werde den Hirten schlagen und die Schafe der Herde werden sich zerstreuen.’ Wann ich aber auferstehe, will ich vor euch hingehen in Galiläam. | In deze nacht zullen jullie je allemaal aan mij ergeren. Want er staat geschreven: 'Ik zal de herder doodslaan en de schapen van zijn kudde zullen verstrooid worden.' Maar als ik opsta, zal ik jullie voorgaan naar Galilea. |
15. (I en II) Koraal | |
Erkenne mich, mein Hüter, | Zie mij aan, mijn beschermer, |
mein Hirte, nimm mich an! | mijn herder, aanvaard mij! |
Von dir, Quell aller Güter, | Door u, bron van alle weldaden, |
ist mir viel Guts getan. | heb ik veel goeds ontvangen. |
Dein Mund hat mich gelabet | Uw mond heeft mij gelaafd |
mit Milch und süßer Kost, | met melk en zoete kost, |
dein Geist hat mich begabet | uw geest heeft mij geschonken |
mit mancher Himmelslust. | veel hemelse vreugden. |
16. Matthäus 26:33-35 | |
Evangelist | Evangelist |
Petrus aber antwortete und sprach zu ihm: | En Petrus antwoordde: |
Petrus | Petrus |
Wenn sie auch alle sich an dir ärgerten, so will ich doch mich nimmermehr ärgern. | Ook al ergeren ze zich allemaal aan u, ik zal mij nooit en te nimmer ergeren. |
Evangelist | Evangelist |
Jesus sprach zu ihm: | Jezus antwoordde: |
Jesus | Jezus |
Wahrlich, ich sage dir, in dieser Nacht, ehe der Hahn krähet, wirst du mich dreimal verleugnen. | Voorwaar, ik zeg je, nog deze nacht, voordat de haan kraait, zul je mij driemaal verloochenen. |
Evangelist | Evangelist |
Petrus sprach zu ihm: | Petrus antwoordde: |
Petrus | Petrus |
Und wenn ich mit dir sterben müsste, so will ich dich nicht verleugnen. | Al moest ik met u sterven, ik zal u niet verloochenen. |
Evangelist | Evangelist |
Desgleichen sagten auch alle Jünger. | Datzelfde zeiden ook alle discipelen. |
17. (I en II) Koraal | |
Ich will hier bei dir stehen, | Ik wil hier bij u blijven, |
verachte mich doch nicht, | veracht mij toch niet, |
von dir will ich nicht gehen, | u wil ik niet verlaten |
wenn dir dein Herze bricht, | wanneer uw hart breekt, |
wenn dein Herz wird erblassen | wanneer uw hart verbleekt |
im letzten Todesstoß, | in de laatste doodsteek, |
alsdenn will ich dich fassen | dan wil ik u in mijn armen |
in meinen Arm und Schoß. | nemen en in mijn schoot. |
18. Matthäus 26:36-38 (Actus Hortus) | |
Evangelist | Evangelist |
Da kam Jesus mit ihnen zu einem Hofe, der hieß Gethsemane, und sprach zu seinen Jüngern: | Toen kwam Jezus met hen bij een hof die Gethsemane heette, en hij zei tegen zijn discipelen: |
Jesus | Jezus |
Setzet euch hie, bis daß ich dort hingehe und bete. | Ga hier zolang zitten, ik ga daarginds bidden. |
Evangelist | Evangelist |
Und nahm zu sich Petrum und die zween Söhne Zebedäi und fing an zu trauern und zu zagen. Da sprach Jesus zu ihnen: | En hij nam Petrus mee en de twee zonen van Zebedeüs en begon bedroefd en angstig te worden. Toen zei Jezus: |
Jesus | Jezus |
Meine Seele ist betrübt bis an den Tod, bleibet hier und wachet mit mir. | Mijn ziel is dodelijk bedroefd, blijf hier met mij waken. |
19. (I) Arioso (T) en (II) koraal | |
Tenor | Tenor |
O Schmerz, | O smart, |
hier zittert das gequälte Herz; | hier beeft het gekwelde hart, |
wie sinkt es hin, | hoe diep zinkt het weg, |
wie bleicht sein Angesicht! | hoe bleek wordt zijn gezicht! |
Choral | Koraal |
Was ist die Ursach aller solcher Plagen? | Wat is de oorzaak van al die kwellingen? |
Tenor | Tenor |
Der Richter führt ihn vor Gericht. | De rechter brengt hem voor het gerecht. |
Da ist kein Trost, kein Helfer nicht. | Er is geen troost, geen helper. |
Choral | Koraal |
Ach, meine Sünden haben dich geschlagen; | Ach, mijn zonden hebben u geslagen; |
Tenor | Tenor |
Er leidet alle Höllenqualen, | Hij lijdt alle helse pijnen, |
er soll vor fremden Raub bezahlen, | hij moet betalen voor andermans roof. |
Choral | Koraal |
ich, ach Herr Jesu, habe dies verschuldet, | ik, ach, Heer Jezus, ben de schuld |
was du erduldet. | van wat u moet lijden. |
Tenor | Tenor |
Ach, könnte meine Liebe dir, | Ach, mijn heil, kon mijn liefde |
mein Heil, dein Zittern und dein Zagen | uw angst en beven |
vermindern oder helfen tragen, | maar verminderen of helpen dragen, |
wie gerne blieb ich hier. | hoe graag zou ik hier blijven. |
20. (I) Aria (T) en (II) koor | |
Tenor | Tenor |
Ich will bei meinem Jesu wachen. | Ik wil bij mijn Jezus waken. |
Chor | Koor |
So schlafen unsre Sünden ein. | Zo slapen onze zonden in. |
Tenor | Tenor |
Meinen Tod | Voor mijn dood |
büßet seine Seelennot; | boet zijn zielenood; |
sein Trauren machet mich voll Freuden. | zijn droefheid vervult mij met vreugde. |
Chor | Koor |
Drum muß uns sein verdienstlich Leiden | Daarom moet voor ons zijn verdienstelijk lijden |
recht bitter, und doch süße sein. | heel bitter en toch zoet zijn. |
21. Matthäus 26:39 | |
Evangelist | Evangelist |
Und ging hin ein wenig, fiel nieder auf sein Angesicht und betete und sprach: | En hij liep wat verder, viel neer op zijn gezicht en bad: |
Jesus | Jezus |
Mein Vater, ist's möglich, so gehe dieser Kelch von mir; doch nicht wie ich will, sondern wie du willt. | Mijn vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan; doch niet zoals ik wil, maar zoals u wilt. |
22. (II) Arioso (B) | |
Der Heiland fällt vor seinem Vater nieder, | De Heiland valt voor zijn Vader neer, |
dadurch erhebt er mich und alle | daarmee heft hij mij en iedereen op |
von unserm Falle | uit de val die wij hebben gemaakt |
hinauf zu Gottes Gnade wieder. | en tilt ons weer op naar Gods genade. |
Er ist bereit, | Hij is bereid |
den Kelch, des Todes Bitterkeit zu trinken, | de beker, de bitterheid van de dood te drinken |
in welchen Sünden dieser Welt | waarin de zonden van deze wereld |
gegossen sind und hässlich stinken, | zijn gegoten en vreselijk stinken, |
weil es dem lieben Gott gefällt. | omdat het de lieve God behaagt. |
23. (II) Aria (B) | |
Gerne will ich mich bequemen, | Graag ben ik bereid |
Kreuz und Becher anzunehmen, | kruis en beker te aanvaarden, |
trink ich doch dem Heiland nach. | ik volg dan immers de Heiland na. |
Denn sein Mund, | Want zijn mond, |
der mit Milch und Honig fließet, | die overvloeit van melk en honing, |
hat den Grund | heeft de bodem |
und des Leidens herbe Schmach | en de bittere schande van het lijden |
durch den ersten Trunk versüßet. | met zijn eerste teug verzoet. |
24. Matthäus 26:40-42 | |
Evangelist | Evangelist |
Und er kam zu seinen Jüngern und fand sie schlafend und sprach zu ihnen: | En hij kwam weer bij zijn discipelen en trof hen slapend aan, en hij zei: |
Jesus | Jezus |
Könnet ihr denn nicht eine Stunde mit mir wachen? Wachet und betet, daß ihr nicht in Anfechtung fallet! Der Geist ist willig, aber das Fleisch ist schwach. | Kunnen jullie dan niet één uur met mij waken? Waak en bid dat jullie niet in verzoeking worden gebracht! De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. |
Evangelist | Evangelist |
Zum andernmal ging er hin, betete und sprach: | Hij ging opnieuw weg om te bidden en zei: |
Jesus | Jezus |
Mein Vater, ist's nicht möglich, dass dieser Kelch von mir gehe, ich trinke ihn denn, so geschehe dein Wille. | Mijn vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat, dan zal ik hem drinken, uw wil geschiede. |
25. (I en II) Koraal | |
Was mein Gott will, das g'scheh allzeit, | Wat mijn God wil moge altijd geschieden, |
sein Will, der ist der beste, | zijn wil is de beste, |
zu helfen den'n er ist bereit, | hij is bereid hen te helpen |
die an ihn gläuben feste. | die vast in hem geloven. |
Er hilft aus Not, der fromme Gott, | Hij helpt uit nood, de goede God |
und züchtiget mit Maßen, | en kastijdt met mate, |
wer Gott vertraut, fest auf ihn baut, | wie op God vertrouwt, vast op hem bouwt, |
den will er nicht verlassen. | die zal hij niet verlaten. |
26. Matthäus 26:43-50 | |
Evangelist | Evangelist |
Und er kam und | En toen hij bij hen terugkwam |
fand sie aber schlafend, | trof hij hen slapend aan, |
und ihre Augen waren voll Schlafs. | en hun ogen waren vol met slaap. |
Und er ließ sie und ging abermal hin | En hij liet hen slapen en liep weer weg |
und betete zum dritten Mal | en bad voor de derde keer met dezelfde woorden. |
und redete dieselbigen Worte. | |
Da kam er zu seinen Jüngern und sprach zu ihnen: | Toen ging hij naar zijn discipelen en zei: |
Jesus | Jezus |
Ach, wollt ihr nun schlafen und ruhen? | Ach, willen jullie nog steeds slapen en rusten? |
Siehe, die Stunde ist hie, dass des Menschen Sohn | Zie, het uur is aangebroken dat de mensenzoon |
in der Sünder Hände überantwortet wird. | wordt overgeleverd in de handen van de zondaren. |
Stehet auf, lasset uns gehen, | Sta op en laten we gaan, |
siehe, er ist da, der mich verrät. | kijk, daar is degene die mij zal verraden. |
Evangelist | Evangelist |
Und als er noch redete, siehe, | En terwijl hij nog sprak, zie, |
da kam Judas, der Zwölfen einer, | daar kwam Judas, een van de twaalf, |
und mit ihm eine große Schar | en met hem een hele bende |
mit Schwerten und mit Stangen | met zwaarden en met stokken, |
von den Hohenpriestern und Ältesten des Volks. | van de hogepriesters en de oudsten van het volk. |
Und der Verräter hatte ihnen ein Zeichen gegeben | En de verrader had hun een teken gegeven |
und gesagt: ‘Welchen ich küssen werde, | en gezegd: 'Degene die ik zal kussen, |
der ist's, den greifet!’ | die is het, die moeten jullie grijpen.' |
Und alsbald trat er zu Jesu und sprach: | En meteen liep hij naar Jezus toe en zei: |
Judas | Judas |
Gegrüßet seist du, Rabbi! | Wees gegroet, rabbi! |
Evangelist | Evangelist |
Und küssete ihn. Jesus aber sprach zu ihm: | En hij kuste hem. En Jezus zei tegen hem: |
Jesus | Jezus |
Mein Freund, warum bist du kommen? | Mijn vriend, waarom ben je gekomen? |
Evangelist | Evangelist |
Da traten sie hinzu und legten die Hände an Jesum | Toen kwamen ze op hem af en gingen Jezus te lijf |
und griffen ihn. | en grepen hem. |
27a. Aria / duet (S, A) en koor II | |
Sopran und Alt | Sopraan en alt |
So ist mein Jesus nun gefangen. | Nu is mijn Jezus gevangen. |
Chor | Koor |
Lasst ihn, haltet, bindet nicht! | Laat hem gaan, hou op, boei hem niet! |
Sopran und Alt | Sopraan en alt |
Mond und Licht | Maan en licht |
ist vor Schmerzen untergangen, | zijn van smart ondergegaan, |
weil mein Jesus ist gefangen. | omdat mijn Jezus gevangen is. |
Chor | Koor |
Lasst ihn, haltet, bindet nicht! | Laat hem gaan, hou op, boei hem niet! |
Sopran und Alt | Sopraan en alt |
Sie führen ihn, er ist gebunden. | Ze nemen hem mee, hij is geboeid. |
27b. (I en II) Koor | |
Sind Blitze, sind Donner in Wolken verschwunden? | Zijn bliksem en donder in de wolken verdwenen? |
Eröffne den feurigen Abgrund, o Hölle, | Open je vurige afgrond, o hel, |
zertrümmre, verderbe, verschlinge, zerschelle | vermorzel, richt te gronde, verslind, verpletter |
mit plötzlicher Wut | met plotselinge woede |
den falschen Verräter, das mördrische Blut. | die valse verrader, dat moordenaarsbloed. |
28. Matthäus 26:51-56 | |
Evangelist | Evangelist |
Und siehe, einer aus denen, die mit Jesu waren, reckete die Hand aus und schlug des Hohenpriesters Knecht und hieb ihm ein Ohr ab. Da sprach Jesus zu ihm: | En zie, een van Jezus' volgelingen strekte zijn hand uit om de knecht van de hogepriester te slaan en hakte hem een oor af. Toen zei Jezus tegen hem: |
Jesus | Jezus |
Stecke dein Schwert an seinen Ort; denn wer das Schwert nimmt, der soll durchs Schwert umkommen. Oder meinest du, daß ich nicht könnte meinen Vater bitten, dass er mir zuschickte mehr denn zwölf Legion Engel? Wie würde aber die Schrift erfüllet? Es muss also gehen. | Steek je zwaard weer op zijn plaats; want wie het zwaard opneemt, zal door het zwaard omkomen. Of dacht je dat ik mijn vader niet kon vragen mij meer dan twaalf legioenen engelen te sturen? Maar hoe zou dan de Schrift vervuld kunnen worden? Het moet zo gaan. |
Evangelist | Evangelist |
Zu der Stund sprach Jesus zu den Scharen: | Op dat uur zei Jezus tegen de menigte: |
Jesus | Jezus |
Ihr seid ausgegangen als zu einem Mörder, mit Schwerten und mit Stangen, mich zu fahen, bin ich doch täglich bei euch gesessen und habe gelehret im Tempel, und ihr habt mich nicht gegriffen. Aber das ist alles geschehen, dass erfüllet würden die Schriften der Propheten. | Jullie zijn erop uitgetrokken als tegen een moordenaar, met zwaarden en met stokken, om mij te gevangen te nemen, terwijl ik toch elke dag bij jullie zat en onderwijs gaf in de tempel, en toen hebben jullie mij nooit gegrepen. Maar dit is allemaal gebeurd opdat de geschriften van de profeten vervuld zouden worden. |
Evangelist | Evangelist |
Da verließen ihn alle Jünger und flohen. | Toen verlieten alle discipelen hem en ze vluchtten weg. |
29. (I en II) Koraal | |
O Mensch, bewein dein Sünde groß, | O mens, beween je grote zonde, |
darum Christus seins Vaters Schoß | om welke Christus de schoot van zijn Vader |
äußert und kam auf Erden. | verliet en op aarde kwam. |
Von einer Jungfrau rein und zart | Uit een reine, tere maagd |
für uns er hie geboren ward, | is hij hier voor ons geboren, |
er wollt der Mittler werden. | hij wilde de bemiddelaar worden. |
Den Toten er das Leben gab | De doden gaf hij het leven |
und legt dabei all Krankheit ab, | en hij nam alle ziekten weg, |
bis sich die Zeit herdrange, | totdat de tijd kwam |
dass er für uns geopfert würd, | dat hij voor ons werd geofferd, |
trüg unsrer Sünden schwere Bürd | hij droeg de zware last van onze zonden |
wohl an dem Kreuze lange. | heel lang aan het kruis. |
30. (I) Aria (A) en (II) koor | |
Alt | Alt |
Ach! nun ist mein Jesus hin. | Ach, nu is mijn Jezus weg. |
Chor | Koor |
Wo ist denn dein Freund hingegangen, | Waar is toch je vriend heengegaan, |
o du Schönste unter den Weibern? | o mooiste onder de vrouwen? |
Alt | Alt |
Ist es möglich, kann ich schauen? | Is het mogelijk, zie ik het wel goed? |
Chor | Koor |
Wo hat sich dein Freund hingewandt? | Waar is je vriend naartoe gegaan? |
Alt | Alt |
Ach, mein Lamm in Tigerklauen, | Ach, mijn lam in tijgerklauwen, |
ach, wo ist mein Jesus hin? | ach, waar is mijn Jezus gebleven? |
Chor | Koor |
So wollen wir mit dir ihn suchen. | Wij willen hem wel met jou gaan zoeken. |
Alt | Alt |
Ach, was soll ich der Seele sagen, | Ach, wat moet ik tegen mijn ziel zeggen |
wenn sie mich wird ängstlich fragen, | als die mij angstig zal vragen, |
ach, wo ist mein Jesus hin? | ach, waar is mijn Jezus gebleven? |
31. Matthäus 26:57-60 (Actus Pontifices) | |
Evangelist | Evangelist |
Die aber Jesum gegriffen hatten, führeten ihn zu dem Hohenpriester Kaiphas, dahin die Schriftgelehrten und Ältesten sich versammlet hatten. | Zij die Jezus hadden gegrepen, brachten hem naar de hogepriester, Kajafas, naar de plaats waar de schriftgeleerden en de oudsten bijeen waren gekomen. |
Petrus aber folgete ihm nach von ferne bis in den Palast des Hohenpriesters und ging hinein und satzte sich bei die Knechte, auf dass er sähe, wo es hinaus wollte. | En Petrus volgde hem van een afstand naar het paleis van de hogepriester en ging daar binnen en nam plaats bij de knechten, om te kijken hoe het zou aflopen. |
Die Hohenpriester aber und Ältesten und der ganze Rat suchten falsches Zeugnis wider Jesum, auf dass sie ihn töteten, und funden keines. | En de hogepriesters en de oudsten en de hele raad zochten een valse getuigenis tegen Jezus om hem te kunnen doden, maar ze vonden er geen. |
32. (I en II) Koraal | |
Mir hat die Welt trüglich gericht | Mij heeft de wereld bedrieglijk gevonnist |
mit Lügen und mit falschem G'dicht, | met leugens en met valse verzinsels, |
viel Netz und heimlich Stricken, | veel vallen en heimelijke strikken. |
Herr, nimm mein wahr in dieser G'fahr, | Heer, bekommer u om mij in dit gevaar, |
b’hüt mich für falschen Tücken. | behoed mij voor valse streken. |
33. Matthäus 26:60-63 | |
Evangelist | Evangelist |
Und wiewohl viel falsche Zeugen herzutraten, funden sie doch keins. Zuletzt traten herzu zween falsche Zeugen und sprachen: | En hoewel zich veel valse getuigen meldden, vonden ze niets. Ten slotte meldden zich twee valse getuigen, die zeiden: |
Zwei Zeugen | Twee getuigen |
Er hat gesagt: 'Ich kann den Tempel Gottes abbrechen und in dreien Tagen denselben bauen.' | Hij heeft gezegd: 'Ik kan de tempel van God afbreken en die in drie dagen weer opbouwen.' |
Evangelist | Evangelist |
Und der Hohepriester stund auf und sprach zu ihm: | En de hogepriester stond op en zei tegen hem: |
Hoherpriester | Hogepriester |
Antwortest du nichts zu dem, das diese wider dich zeugen? | Geeft u geen antwoord op wat zij tegen u inbrengen? |
Evangelist | Evangelist |
Aber Jesus schwieg stille. | Maar Jezus bleef zwijgen. |
34. Arioso (T) | |
Mein Jesus schweigt | Mijn Jezus zwijgt |
zu falschen Lügen stille, | bij valse leugens, |
um uns damit zu zeigen, | om ons daarmee te tonen |
dass sein Erbarmens voller Wille | dat zijn mededogende wil |
vor uns zum Leiden sei geneigt, | bereid is voor ons te lijden, |
und dass wir in dergleichen Pein | en dat wij in soortgelijke pijn |
ihm sollen ähnlich sein, | aan hem gelijk moeten zijn |
und in Verfolgung stille schweigen. | en bij vervolging moeten zwijgen. |
35. (II) Aria (T) | |
Geduld, Geduld, | Geduld, geduld |
wenn mich falsche Zungen stechen. | als valse tongen mij steken. |
Leid ich wider meine Schuld | Als ik zonder schuldig te zijn |
Schimpf und Spott, | word uitgescholden en bespot, |
ei, so mag der liebe Gott | o, moge de lieve God |
meines Herzens Unschuld rächen. | de onschuld van mijn hart wreken.' |
36. Matthäus 26:63-68 | |
Evangelist | Evangelist |
Und der Hohepriester antwortete und sprach zu ihm: | En de hogepriester antwoordde: |
Hoherpriester | Hogepriester |
Ich beschwöre dich bei dem lebendigen Gott, dass du uns sagest, ob du seiest Christus, der Sohn Gottes? | Ik bezweer u bij de levende God, vertel ons of u de Christus bent, de zoon van God. |
Evangelist | Evangelist |
Jesus sprach zu ihm: | Jezus zei: |
Jesus | Jezus |
Du sagest's; doch sage ich euch, von nun an wird's geschehen, dass ihr sehen werdet des Menschen Sohn sitzen zur Rechten der Kraft und kommen in den Wolken des Himmels. | U zegt het; maar ik zeg u, van nu af zal het geschieden dat u de mensenzoon ziet zitten aan de rechterhand van de Machtige en hem ziet komen in de wolken van de hemel. |
Evangelist | Evangelist |
Da zerriss der Hohepriester seine Kleider und sprach: | Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: |
Hoherpriester | Hogepriester |
Er hat Gott gelästert, was dürfen wir weiter Zeugnis? Siehe, itzt habt ihr seine Gotteslästerung gehöret. Was dünket euch? | Hij heeft God gelasterd, waarvoor hebben we nog verdere getuigenissen nodig? Zie, nu hebt u zijn godslastering gehoord, wat vindt u? |
Evangelist | Evangelist |
Sie antworteten und sprachen: | Zij antwoordden: |
Chor I und II | Koor I en II |
Er ist des Todes schuldig! | Hij verdient de dood! |
Evangelist | Evangelist |
Da speieten sie aus in sein Angesicht und schlugen ihn mit Fäusten. Etliche aber schlugen ihn ins Angesicht und sprachen: | Toen spuwden ze in zijn gezicht en sloegen ze hem met hun vuisten. En sommigen sloegen hem in het gezicht terwijl ze riepen: |
Chor I und II | Koor I en II |
Weissage uns, Christe, wer ist's der dich schlug? | Voorspel ons maar eens, Christus, wie is het die je heeft geslagen? |
37. (I en II) Koraal | |
Wer hat dich so geschlagen, | Wie heeft u zo geslagen, |
mein Heil, und dich mit Plagen | mijn heil, en u met kwellingen |
so übel zugericht'? | zo lelijk toegetakeld? |
Du bist ja nicht ein Sünder | U bent immers geen zondaar |
wie wir und unsre Kinder, | zoals wij en onze kinderen, |
von Missetaten weißt du nicht. | van misdaden heeft u geen weet. |
38. Matthäus 26:69-75 | |
Evangelist | Evangelist |
Petrus aber saß draußen im Palast; und es trat zu ihm eine Magd und sprach: | En Petrus zat op de binnenplaats van het paleis, en er kwam een dienstmeisje naar hem toe, die zei: |
Erste Magd | Eerste dienstmeisje |
Und du warest auch mit dem Jesu aus Galiläa. | Jij was toch ook bij die Jezus uit Galilea? |
Evangelist | Evangelist |
Er leugnete aber vor ihnen allen und sprach: | Maar hij ontkende het voor iedereen en zei: |
Petrus | Petrus |
Ich weiß nicht, was du sagest. | Ik weet niet wat je zegt. |
Evangelist | Evangelist |
Als er aber zur Tür hinausging, sahe ihn eine andere, und sprach zu denen, die da waren: | En toen hij naar de poort liep, zag een ander dienstmeisje hem, en die zei tegen de aanwezigen: |
Zweite Magd | Tweede dienstmeisje |
Dieser war auch mit dem Jesu von Nazareth. | Hij was ook bij die Jezus van Nazareth. |
Evangelist | Evangelist |
Und er leugnete abermal und schwur dazu: | En hij ontkende het opnieuw en zwoer erbij: |
Petrus | Petrus |
Ich kenne des Menschen nicht. | Ik ken die man niet. |
Evangelist | Evangelist |
Und über eine kleine Weile traten hinzu, die da stunden, und sprachen zu Petro: | En na een poosje kwamen degenen die daar stonden naar Petrus toe en zeiden: |
Chor II | Koor II |
Wahrlich, du bist auch einer von denen; denn deine Sprache verrät dich. | Jij bent beslist ook een van hen, want je accent verraadt je. |
Evangelist | Evangelist |
Da hub er an, sich zu verfluchen und zu schwören: | Toen begon hij zichzelf te vervloeken en te zweren: |
Petrus | Petrus |
Ich kenne des Menschen nicht. | Ik ken die man niet. |
Evangelist | Evangelist |
Und alsbald krähete der Hahn. | En meteen kraaide de haan. |
Da dachte Petrus an die Worte Jesu, da er zu ihm sagte: ‘Ehe der Hahn krähen wird, wirst du mich dreimal verleugnen.’ | Toen dacht Petrus aan de woorden van Jezus, die tegen hem gezegd had: 'Voordat de haan kraait zul je mij driemaal verloochenen.' |
Und ging heraus und weinete bitterlich. | En hij ging naar buiten en huilde bitter. |
39. (I) Aria (A) | |
Erbarme dich, | Erbarm u, |
mein Gott, um meiner Zähren willen. | mijn God, omwille van mijn tranen. |
Schaue hier, | Kijk toch, |
Herz und Auge weint vor dir | hart en ogen huilen |
bitterlich. | bitter om u. |
40. (I en II) Koraal | |
Bin ich gleich von dir gewichen, | Al heb ik mij van u afgewend, |
stell ich mich doch wider ein. | ik kom toch weer terug. |
Hat uns doch dein Sohn verglichen, | Want uw zoon heeft ons verzoend |
durch sein Angst und Todespein. | door zijn angst en doodspijn. |
Ich verleugne nicht die Schuld, | Ik ontken de schuld niet, |
aber deine Gnad und Huld | maar uw genade en gunst |
ist viel größer als die Sünde, | zijn veel groter dan de zonde |
die ich stets in mir befinde. | die ik steeds weer in mezelf aantref. |
41. Matthäus 27:1-6 (Actus Pilatus) | |
Evangelist | Evangelist |
Des Morgens aber hielten alle Hohepriester und die Ältesten des Volks einen Rat über Jesum, dass sie ihn töteten. Und bunden ihn, führeten ihn hin und überantworteten ihn dem Landpfleger Pontio Pilato. | In de ochtend besloten alle hogepriesters en de oudsten van het volk Jezus ter dood te brengen. Ze boeiden hem, namen hem mee en leverden hem over aan de landvoogd Pontius Pilatus. |
Da das sahe Judas, der ihn verraten hatte, dass er verdammt war zum Tode, gereuete es ihn und brachte herwieder die dreißig Silberlinge den Hohenpriestern und Ältesten, und sprach: | Toen Judas, die hem had verraden, zag dat hij ter dood veroordeeld was, had hij berouw en bracht hij de dertig zilverlingen terug naar de hogepriesters en de oudsten, en hij zei: |
Judas | Judas |
Ich habe übel getan, dass ich unschuldig Blut verraten habe. | Ik heb kwaad gedaan doordat ik onschuldig bloed heb verraden. |
Evangelist | Evangelist |
Sie sprachen: | Zij zeiden: |
Chor I und II | Koor I en II |
Was gehet uns das an? Da siehe du zu! | Wat hebben wij daarmee te maken? Los het zelf maar op! |
Evangelist | Evangelist |
Und er warf die Silberlinge in den Tempel, hub sich davon, ging hin und erhängete sich selbst. | En hij smeet de zilverlingen de tempel in, maakte dat hij weg kwam en hing zichzelf op. |
Aber die Hohenpriester nahmen die Silberlinge und sprachen: | En de hogepriesters raapten de zilverlingen op en zeiden: |
Zwei Hohepriester | Twee hogepriesters |
Es taugt nicht, dass wir sie in den Gotteskasten legen; denn es ist Blutgeld. | Het is niet goed dat we die in de offerkist doen, want het is bloedgeld. |
42. (II) Aria (B) | |
Gebt mir meinen Jesum wieder! | Geef mij mijn Jezus terug! |
Seht, das Geld, den Mörderlohn, | Kijk, het geld, het moordenaarsloon |
wirft euch der verlorne Sohn | gooit de verloren zoon |
zu den Füßen nieder. | voor uw voeten neer. |
43. Matthäus 27:7-14 | |
Evangelist | Evangelist |
Sie hielten aber einen Rat und kauften einen Töpfersacker darum zum Begräbnis der Pilger. Daher ist derselbige Acker genennet der Blutacker bis auf den heutigen Tag. Da ist erfüllet, das gesagt ist durch den Propheten Jeremias, da er spricht: ‘Sie haben genommen dreißig Silberlinge, damit bezahlet ward der Verkaufte, welchen sie kauften von den Kindern Israel, und haben sie gegeben um einen Töpfersacker, als mir der Herr befohlen hat.’ | En zij overlegden en kochten van het geld de akker van een pottenbakker om er pelgrims te begraven. Daardoor heet die akker de bloedakker tot op de dag van vandaag. Zo is vervuld wat gezegd is door de profeet Jeremia toen hij zei: 'Zij namen de dertig zilverlingen waarmee de verkochte betaald was, die ze hadden gekocht van de kinderen Israëls, en gaven ze uit voor de akker van een pottenbakker, zoals de Heer mij had bevolen.' |
Jesus aber stund vor dem Landpfleger; und der Landpfleger fragte ihn und sprach: | Maar Jezus stond voor de landvoogd, en de landvoogd vroeg hem: |
Pilatus | Pilatus |
Bist du der Jüden König? | Bent u de koning van de Joden? |
Evangelist | Evangelist |
Jesus aber sprach zu ihm: | En Jezus antwoordde: |
Jesus | Jezus |
Du sagest's. | U zegt het. |
Evangelist | Evangelist |
Und da er verklagt war von den Hohenpriestern und Ältesten, antwortete er nichts. Da sprach Pilatus zu ihm: | En op de aanklachten van de hogepriesters en de oudsten antwoordde hij niets. Toen zei Pilatus tegen hem: |
Pilatus | Pilatus |
Hörest du nicht, wie hart sie dich verklagen? | Hoort u niet hoe zwaar ze u beschuldigen? |
Evangelist | Evangelist |
Und er antwortete ihm nicht auf ein Wort, also, dass sich auch der Landpfleger sehr verwunderte. | En hij antwoordde nergens op, zodat ook de landvoogd erg verbaasd was. |
44. (I en II) Koraal | |
Befiehl du deine Wege | Vertrouw uw wegen |
und was dein Herze kränkt | en dat wat uw hart krenkt |
der allertreusten Pflege | toe aan de allertrouwste zorg |
des, der den Himmel lenkt. | van hem die de hemel bestuurt. |
Der Wolken, Luft und Winden | Hij die wolken, lucht en winden |
gibt Wege, Lauf und Bahn, | hun weg, hun loop en hun baan geeft, |
der wird auch Wege finden, | zal ook wel wegen vinden |
da dein Fuß gehen kann. | waarlangs uw voet kan gaan. |
45. Matthäus 27:15-22 | |
Evangelist | Evangelist |
Auf das Fest aber hatte der Landpfleger Gewohnheit, dem Volk einen Gefangenen loszugeben, welchen sie wollten. Er hatte aber zu der Zeit einen Gefangenen, einen sonderlichen vor andern, der hieß Barrabas. Und da sie versammlet waren, sprach Pilatus zu ihnen: | Nu had de landvoogd de gewoonte op het feest een gevangene vrij te laten die door het volk gekozen mocht worden. En op dat moment had hij een gevangene die zeer berucht was en Barabbas heette. En toen ze daar waren samengestroomd vroeg Pilatus: |
Pilatus | Pilatus |
Welchen wollet ihr, dass ich euch losgebe? Barrabam oder Jesum, von dem gesaget wird, er sei Christus? | Wie willen jullie dat ik vrijlaat: Barabbas of Jezus, van wie gezegd wordt dat hij Christus is? |
Evangelist | Evangelist |
Denn er wusste wohl, dass sie ihn aus Neid überantwortet hatten. | Want hij wist wel dat ze hem uit afgunst hadden overgeleverd. |
Und da er auf dem Richtstuhl saß, schickete sein Weib zu ihm und ließ ihm sagen: | En terwijl hij op de rechterstoel zat, liet zijn vrouw hem een boodschap overbrengen: |
Pilati Weib | Vrouw van Pilatus |
Habe du nichts zu schaffen mit diesem Gerechten; ich habe heute viel erlitten im Traum von seinetwegen. | Laat je niet in met die rechtvaardige, ik heb vannacht in mijn droom veel om hem geleden. |
Evangelist | Evangelist |
Aber die Hohenpriester und die Ältesten überredeten das Volk, dass sie um Barrabam bitten sollten und Jesum umbrächten. | En de hogepriesters en de oudsten haalden het volk over om voor Barabbas te kiezen en Jezus ter dood te laten brengen. |
Da antwortete nun der Landpfleger und sprach zu ihnen: | Toen vroeg de landvoogd: |
Pilatus | Pilatus |
Welchen wollt ihr unter diesen zweien, den ich euch soll losgeben? | Wie van de twee willen jullie dat ik vrijlaat? |
Evangelist | Evangelist |
Sie sprachen: | Zij riepen: |
Chor I und II | Koor I en II |
Barrabam! | Barabbas! |
Evangelist | Evangelist |
Pilatus sprach zu ihnen: | Pilatus vroeg: |
Pilatus | Pilatus |
Was soll ich denn machen mit Jesu, von dem gesagt wird, er sei Christus? | Wat moet ik dan doen met Jezus, van wie gezegd wordt dat hij Christus is? |
Evangelist | Evangelist |
Sie sprachen alle: | Ze riepen allemaal: |
Chor I und II | Koor I en II |
Lass ihn kreuzigen! | Laat hem kruisigen! |
46. (I en II) Koraal | |
Wie wunderbarlich ist doch diese Strafe, | Hoe wonderbaarlijk is toch die straf, |
der gute Hirte leidet für die Schafe, | de goede herder lijdt voor zijn schapen, |
die Schuld bezahlt der Herre, der Gerechte, | de heer, de rechtvaardige, betaalt de schuld |
für seine Knechte. | voor zijn knechten. |
47. Matthäus 27:23 | |
Evangelist | Evangelist |
Der Landpfleger sagte: | De landvoogd vroeg: |
Pilatus | Pilatus |
Was hat er denn Übels getan? | Wat heeft hij dan misdaan? |
48. (I) Arioso (S) | |
Er hat uns allen wohl getan, | Hij heeft ons allen welgedaan, |
den Blinden gab er das Gesicht, | de blinden gaf hij het gezicht, |
die Lahmen macht er gehend, | de lammen deed hij weer lopen, |
er sagt’ uns seines Vaters Wort, | hij gaf ons het woord van zijn Vader door, |
er trieb die Teufel fort, | hij joeg de duivel weg, |
betrübte hat er aufgericht', | bedroefden heeft hij opgebeurd, |
er nahm die Sünder auf und an, | hij heeft de zondaars op- en aangenomen, |
sonst hat mein Jesus nichts getan. | verder heeft mijn Jezus niets gedaan. |
49. (I) Aria (S) | |
Aus Liebe, | Uit liefde, |
aus Liebe will mein Heiland sterben, | uit liefde wil mijn Heiland sterven, |
von einer Sünde weiß er nichts. | van zonden weet hij niets. |
Dass das ewige Verderben | Zodat de eeuwige ondergang |
und die Strafe des Gerichts | en de straf van het jongste gericht |
nicht auf meiner Seele bliebe. | niet op mijn ziel zou blijven rusten. |
50. Matthäus 27: 23-26 | |
Evangelist | Evangelist |
Sie schrieen aber noch mehr und sprachen: | Maar ze schreeuwden nog harder: |
Chor I und II | Koor I en II |
Lass ihn kreuzigen! | Laat hem kruisigen! |
Evangelist | Evangelist |
Da aber Pilatus sahe, dass er nichts schaffete, sondern dass ein viel größer Getümmel ward, nahm er Wasser, und wusch die Hände vor dem Volk, und sprach: | En toen Pilatus zag dat hij niets voor elkaar kreeg maar dat het tumult nog veel sterker werd, nam hij water en waste zijn handen voor de ogen van het volk, en zei: |
Pilatus | Pilatus |
Ich bin unschuldig an dem Blut dieses Gerechten, sehet ihr zu. | Ik ben niet schuldig aan het bloed van deze rechtvaardige, lossen jullie het maar op. |
Evangelist | Evangelist |
Da antwortete das ganze Volk, und sprach: | Toen antwoordde het hele volk: |
Chor I und II | Koor I en II |
Sein Blut komme über uns und unsre Kinder! | Laat zijn bloed maar over ons en onze kinderen komen! |
Evangelist | Evangelist |
Da gab er ihnen Barrabam los, aber Jesum ließ er geißeln und überantwortete ihn, dass er gekreuziget würde. | Toen liet hij Barabbas vrij en Jezus liet hij geselen, en hij leverde hem over om hem te laten kruisigen. |
51. (II) Arioso (A) | |
Erbarm es Gott, | Moge God medelijden hebben, |
hier steht der Heiland angebunden, | hier staat de Heiland vastgebonden, |
o Geißelung, o Schläg, o Wunden, | o geseling, o slagen, o wonden, |
ihr Henker, haltet ein! | beulen, hou op! |
Erweichet euch | Kan de zielepijn, |
der Seelen Schmerz, | de aanblik van die ellende, |
der Anblick solchen Jammers nicht? | jullie niet vermurwen? |
Ach ja, ihr habt ein Herz, | Ach ja, jullie hebben een hart |
das muss der Martersäule gleich | dat wel even hard als de martelpaal |
und noch viel härter sein, | en nog veel harder moet zijn, |
erbarmt euch, haltet ein! | heb medelijden, hou op! |
52. (II) Aria (A) | |
Können Tränen meiner Wangen | Kunnen tranen van mijn wangen |
nichts erlangen, | niets bereiken, |
o so nehmt mein Herz hinein. | o, neem dan mijn hart erbij. |
Aber lasst es bei den Fluten, | Maar laat dat, als het bloed stroomt, |
wenn die Wunden milde bluten, | als de wonden mild bloeden, |
auch die Opferschale sein. | ook de offerschaal zijn. |
53. Matthäus 27:27-30 | |
Evangelist | Evangelist |
Da nahmen die Kriegsknechte des Landpflegers Jesum zu sich in das Richthaus und sammleten über ihm die ganze Schar und zogen ihn aus und legeten ihm einen Purpurmantel an und flochten eine dornene Krone und satzten sie auf sein Haupt und ein Rohr in seine rechte Hand und beugeten die Knie vor ihm und spotteten ihn und sprachen: | Toen namen de soldaten van de landvoogd Jezus mee naar het gerechtsgebouw en zetten de hele troep om hem heen en kleedden hem uit en trokken hem een purperen mantel aan en vlochten een doornenkroon en zetten die op zijn hoofd en gaven hem een rietstengel in zijn rechterhand en knielden voor hem en bespotten hem en zeiden: |
Chor I und II | Koor I en II |
Gegrüßet seist du, Jüdenkönig! | Wees gegroet, Jodenkoning! |
Evangelist | Evangelist |
Und speieten ihn an und nahmen das Rohr und schlugen damit sein Haupt. | En ze bespuwden hem en namen de rietstengel en sloegen daarmee op zijn hoofd. |
54. (I en II) Koraal | |
O Haupt voll Blut und Wunden, | O hoofd vol bloed en wonden, |
voll Schmerz und voller Hohn, | vol pijn en vol met hoon, |
o Haupt, zu Spott gebunden | o hoofd, waarop tot spot |
mit einer Dornenkron, | een doornenkroon is gedrukt, |
o Haupt, sonst schön gezieret | o hoofd, anders fraai gesierd |
mit höchster Ehr und Zier, | met de hoogste eer en pracht |
jetzt aber hoch schimpfieret, | maar nu ernstig beschimpt, |
gegrüßet seist du mir. | wees gegroet door mij. |
Du edles Angesichte, | O edel gelaat, |
dafür sonst schrickt und scheut | waarvoor anders de hele wereld |
das große Weltgewichte, | vreest en schroomt, |
wie bist du so bespeit, | hoe komt u zo bespuwd, |
wie bist du so erbleichet, | hoe komt u zo bleek, |
wer hat dein Augenlicht, | wie heeft het licht van uw ogen |
dem sonst kein Licht nicht gleichet, | dat met geen enkel licht te vergelijken is, |
so schändlich zugericht'? | zo schandelijk toegetakeld? |
55. Matthäus 27:31-32 (Actus Crux) | |
Evangelist | Evangelist |
Und da sie ihn verspottet hatten, zogen sie ihm den Mantel aus und zogen ihm seine Kleider an und führeten ihn hin, dass sie ihn kreuzigten. | En toen ze hem hadden bespot, trokken ze hem de mantel uit en deden ze hem zijn kleren weer aan en namen ze hem mee om hem te kruisigen. |
Und indem sie hinausgingen, funden sie einen Menschen von Kyrene mit Namen Simon, den zwungen sie, dass er ihm sein Kreuz trug. | En onderweg kwamen ze een man uit Cyrene tegen die Simon heette, en hem dwongen ze zijn kruis voor hem te dragen. |
56. (I) Arioso (B) | |
Ja, freilich will in uns das Fleisch und Blut | Ja, natuurlijk wil in ons het vlees en bloed |
zum Kreuz gezwungen sein, | tot het kruis worden gedwongen, |
je mehr es unsrer Seele gut, | hoe beter het voor onze ziel is, |
je herber geht es ein. | des te harder drukt het op ons. |
57. (I) Aria (B) | |
Komm, süßes Kreuz, so will ich sagen, | Kom, zoet kruis, dat wil ik zeggen, |
mein Jesu, gib es immer her. | mijn Jezus, leg het mij voortdurend op. |
Wird mir mein Leiden einst zu schwer, | En als mijn lijden eens te zwaar wordt, |
so hilfst du mir es selber tragen. | dan helpt uzelf het mij dragen. |
58. Matthäus 27:33-44 | |
Evangelist | Evangelist |
Und da sie an die Stätte kamen mit Namen Golgatha, das ist verdeutschet Schädelstätt, gaben sie ihm Essig zu trinken mit Gallen vermischet, und da er's schmeckete, wollte er's nicht trinken. | En toen ze bij de plaats kwamen die Golgotha heet, dat betekent Schedelplaats, gaven ze hem zure wijn te drinken, gemengd met gal, en toen hij het proefde, wilde hij het niet drinken. |
Da sie ihn aber gekreuziget hatten, teilten sie seine Kleider und wurfen das Los darum, auf dass erfüllet würde, das gesagt ist durch den Propheten: ‘Sie haben meine Kleider unter sich geteilet, und über mein Gewand haben sie das Los geworfen.’ | En toen ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren door erom te loten, opdat vervuld zou worden wat gezegd is door de profeet: 'Ze hebben mijn kleren onderling verdeeld en om mijn gewaad hebben ze het lot geworpen.' |
Und sie saßen allda und hüteten sein. Und oben zu seinen Häupten hefteten sie die Ursach seines Todes beschrieben, nämlich: ‘Dies ist Jesus der Jüden König’. | En ze zaten daar en hielden de wacht. En boven zijn hoofd bevestigden zij een opschrift met de oorzaak van zijn dood, namelijk: 'Dit is Jezus, de koning van de Joden'. |
Und da wurden zween Mörder mit ihm gekreuziget, einen zur Rechten und einen zur Linken. | En er werden twee moordenaars met hem gekruisigd, een rechts van hem en een links. |
Die aber vorübergingen, lästerten ihn, und schüttelten ihre Köpfe, und sprachen: | En mensen die voorbij kwamen scholden hem uit en schudden hun hoofd en riepen: |
Chor I und II | Koor I en II |
Der du den Tempel Gottes zerbrichst und bauest ihn in dreien Tagen, hilf dir selber, bist du Gottes Sohn, so steig herab vom Kreuz! | Jij die de tempel van God afbreekt en hem in drie dagen weer opbouwt, help nu jezelf; als je Gods zoon bent, kom dan van het kruis af! |
Evangelist | Evangelist |
Desgleichen auch die Hohenpriester spotteten sein samt den Schriftgelehrten und Ältesten und sprachen: | Ook de hogepriesters bespotten hem, evenals de schriftgeleerden en oudsten, en zeiden: |
Chor I und II | Koor I en II |
Andern hat er geholfen und kann ihm selber nicht helfen. | Anderen heeft hij geholpen maar zichzelf kan hij niet helpen. |
Ist er der König Israel, so steige er nun vom Kreuz, so wollen wir ihm glauben. Er hat Gott vertrauet, der erlöse ihn nun, lüstet's ihn; denn er hat gesagt: ‘Ich bin Gottes Sohn.’ | Als hij de koning van Israël is, laat hij dan nu van het kruis komen, dan zullen we hem geloven. Hij heeft op God vertrouwd, laat die hem nu verlossen als hij daar zin in heeft; want hij heeft gezegd: 'Ik ben de zoon van God.' |
Evangelist | Evangelist |
Desgleichen schmäheten ihn auch die Mörder, die mit ihm gekreuziget waren. | Zo beschimpten ook de moordenaars hem die met hem waren gekruisigd. |
59. (I) Arioso (A) | |
Ach Golgatha, unselges Golgatha! | Ach Golgotha, onzalig Golgotha! |
Der Herr der Herrlichkeit | De Heer der heerlijkheid |
muss schimpflich hier verderben, | moet hier smadelijk ten onder gaan, |
der Segen und das Heil der Welt | de zegen en het heil der wereld |
wird als ein Fluch ans Kreuz gestellt. | wordt als een vloek aan het kruis genageld. |
Der Schöpfer Himmels und der Erden | De schepper van hemel en aarde |
soll Erd und Luft entzogen werden. | moet worden beroofd van aarde en lucht. |
Die Unschuld muss hier schuldig sterben, | De onschuld moet hier schuldig sterven, |
das gehet meiner Seele nah. | dat gaat mij aan het hart. |
Ach Golgatha, unselges Golgatha! | Ach Golgotha, onzalig Golgotha! |
60. (I) Aria (A) en (II) koor | |
Sehet Jesus hat die Hand, | Zie, Jezus heeft zijn hand |
uns zu fassen, ausgespannt, | uitgestrekt om ons te omvatten, |
kommt - Wohin? - in Jesu Armen. | kom - Waarheen? - in Jezus' armen. |
Sucht Erlösung, nehmt Erbarmen, | Zoek verlossing, aanvaard ontferming, |
suchet - Wo? - in Jesu Armen, | zoek - Waar? - in Jezus' armen, |
lebet, sterbet, ruhet hier, | leef, sterf, rust hier, |
ihr verlassnen Küchlein ihr, | o verlaten kuikentjes, |
bleibet - Wo? - in Jesu Armen. | blijf - Waar? - in Jezus' armen. |
61. Matthäus 27:45-50 | |
Evangelist | Evangelist |
Und von der sechsten Stunde an war eine Finsternis über das ganze Land bis zu der neunten Stunde. Und um die neunte Stunde schriee Jesus laut, und sprach: | En vanaf het zesde uur lag er een duisternis op het hele land tot aan het negende uur. En rond het negende uur schreeuwde Jezus luid: |
Jesus | Jezus |
Eli, Eli, lama asabthani? | Eli, Eli, lama asabthani? |
Evangelist | Evangelist |
Das ist: ‘Mein Gott, mein Gott, warum hast du mich verlassen?’ | Dat betekent: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?' |
Etliche aber, die da stunden, da sie das höreten, sprachen sie: | En enkele omstanders die dat hoorden zeiden: |
Chor I | Koor I |
Der rufet dem Elias! | Hij roept Elia! |
Evangelist | Evangelist |
Und bald lief einer unter ihnen, nahm einen Schwamm und füllete ihn mit Essig und steckete ihn auf ein Rohr und tränkete ihn. Die andern aber sprachen: | En een van hen haastte zich om een spons te pakken; hij vulde die met zure wijn en stak hem op een rietstengel en gaf hem te drinken. En de anderen zeiden: |
Chor II | Koor II |
Halt, lass sehen, ob Elias komme und ihm helfe? | Wacht, laten we kijken of Elia hem komt helpen. |
Evangelist | Evangelist |
Aber Jesus schriee abermal laut und verschied. | Maar Jezus schreeuwde opnieuw luid, en gaf de geest. |
62. (I en II) Koraal | |
Wenn ich einmal soll scheiden, | Als ik eens het leven moet verlaten, |
so scheide nicht von mir, | verlaat u mij dan niet, |
wenn ich den Tod soll leiden, | als ik moet sterven, |
so tritt du denn herfür, | verschijnt u dan. |
wenn mir am allerbängsten | Als mijn hart |
wird um das Herze sein, | het allerbangst is, |
so reiß mich aus den Ängsten | trek mij dan weg uit mijn angsten |
kraft deiner Angst und Pein. | krachtens uw angst en pijn. |
63. Matthäus 27:51-58 (Actus Sepulchrum) | |
Evangelist | Evangelist |
Und siehe da, der Vorhang im Tempel zerriss in zwei Stück, von oben an bis unten aus. Und die Erde erbebete, und die Felsen zerrissen, und die Gräber täten sich auf und stunden auf viel Leiber der Heiligen, die da schliefen, und gingen aus den Gräbern nach seiner Auferstehung und kamen in die heilige Stadt und erschienen vielen. | En zie, het gordijn in de tempel scheurde in tweeën, van boven naar beneden. En de aarde beefde en de rotsen scheurden en de graven gingen open en veel lichamen van heiligen die daar sliepen stonden op, en zij verlieten hun graven na zijn opstanding en kwamen in de heilige stad en verschenen aan velen. |
Aber der Hauptmann und die bei ihm waren und bewahreten Jesum, da sie sahen das Erdbeben und was da geschah, erschraken sie sehr und sprachen: | En toen de commandant en zijn mannen, die Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en wat daar gebeurde, schrokken ze hevig en zeiden: |
Chor I und I | Koor I en II |
Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen. | Werkelijk, deze man was de zoon van God. |
Evangelist | Evangelist |
Und es waren viel Weiber da, die von ferne zusahen, die da waren nachgefolget aus Galiläa und hatten ihm gedienet, unter welchen war Maria Magdalena und Maria, die Mutter Jacobi und Joses, und die Mutter der Kinder Zebedäi. | En er waren daar veel vrouwen die uit de verte toekeken; zij waren hem gevolgd vanuit Galilea en hadden hem gediend; onder hen waren Maria Magdalena en Maria de moeder van Jacobus en Jozef, en de moeder van de kinderen van Zebedeüs. |
Am Abend aber kam ein reicher Mann von Arimathia, der hieß Joseph, | En 's avonds kwam er een rijke man uit Arimathea, die Jozef heette |
welcher auch ein Jünger Jesu war, der ging zu Pilato und bat ihn um den Leichnam Jesu. Da befahl Pilatus, man sollte ihm ihn geben. | en die ook een discipel van Jezus was; hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. En Pilatus beval het hem te geven. |
64. (I) Arioso (B) | |
Am Abend, da es kühle war, | In de avond, toen het koel was, |
ward Adams Fallen offenbar; | kwam Adams val aan het licht; |
am Abend drücket ihn der Heiland nieder, | in de avond maakt de Heiland die ongedaan, |
am Abend kam die Taube wieder | in de avond kwam de duif terug |
und trug ein Ölblatt in dem Munde, | met een olijfblad in zijn snavel, |
o schöne Zeit, o Abendstunde! | o schone tijd, o avonduur! |
Der Friedensschluss ist nun mit Gott gemacht; | Er is nu vrede met God gesloten |
denn Jesus hat sein Kreuz vollbracht, | want Jezus heeft zijn kruis volbracht, |
sein Leichnam kömmt zur Ruh, | zijn lichaam komt tot rust, |
ach, liebe Seele, bitte du, | ach, lieve ziel, alsjeblieft, |
geh, lasse dir den toten Jesum schenken, | aanvaard de dode Jezus als geschenk, |
o heilsames, o köstlichs Angedenken! | o heilzaam, o kostbaar aandenken. |
65. (I) Aria (B) | |
Mache dich, mein Herze, rein, | Maak jezelf rein, mijn hart, |
ich will Jesum selbst begraben, | ik wil Jezus zelf begraven, |
denn er soll nunmehr in mir | want hij zal voortaan in mij |
für und für | blijvend |
seine süße Ruhe haben, | van zijn zoete rust genieten, |
Welt, geh aus, lass Jesum ein! | wereld, verdwijn, laat Jezus binnen! |
66. Matthäus 27:59-66 | |
Evangelist | Evangelist |
Und Joseph nahm den Leib und wickelte ihn in ein rein Leinwand und legte ihn in sein eigen neu Grab, welches er hatte lassen in einen Fels hauen, und wälzete einen großen Stein vor die Tür des Grabes und ging davon. | En Jozef nam het lichaam en wikkelde het in een schone linnen doek en legde het in zijn eigen nieuwe graf, dat hij in een rots had laten uithouwen, en rolde een grote steen voor de ingang van het graf en ging weg. |
Es war aber allda Maria Magdalena und die andere Maria, die satzten sich gegen das Grab. | En Maria Magdalena en de andere Maria gingen bij het graf zitten. |
Des andern Tages, der da folget nach dem Rüsttage, kamen die Hohenpriester und Pharisäer sämtlich zu Pilato und sprachen: | De volgende dag, na de dag van de voorbereiding voor Pasen, kwamen alle hogepriesters en farizeeën bij Pilatus en zeiden: |
Chor I und II | Koor I en II |
Herr, wir haben gedacht, dass dieser Verführer sprach, da er noch lebete: ‘Ich will nach dreien Tagen wieder auferstehen.’ Darum befiehl, dass man das Grab verwahre bis an den dritten Tag, auf dass nicht seine Jünger kommen und stehlen ihn und sagen zu dem Volk: ‘Er ist auferstanden von den Toten’, und werde der letzte Betrug ärger denn der erste. | Heer, wij bedachten dat deze verleider, toen hij nog leefde, heeft gezegd: 'Ik zal na drie dagen opstaan.' Geef daarom opdracht het graf te laten bewaken tot aan de derde dag, om te voorkomen dat zijn discipelen hem komen stelen en tegen het volk zeggen: 'Hij is opgestaan uit de dood', want dan zou het laatste bedrog nog erger zijn dan het eerste. |
Evangelist | Evangelist |
Pilatus sprach zu ihnen: | Pilatus zei: |
Pilatus | Pilatus |
Da habt ihr die Hüter; gehet hin und verwahret's, wie ihr's wisset. | Hier zijn de bewakers, laat het graf maar bewaken zoals u weet dat het moet. |
Evangelist | Evangelist |
Sie gingen hin und verwahreten das Grab mit Hütern und versiegelten den Stein. | Zij gingen naar het graf en zetten er bewakers bij en verzegelden de steen. |
67. (I) Arioso (S, A, T, B) en (II) koor | |
Bass | Bas |
Nun ist der Herr zur Ruh' gebracht. | Nu is de Heer tot rust gebracht. |
Chor | Koor |
Mein Jesu, gute Nacht. | Mijn Jezus, goede nacht. |
Tenor | Tenor |
Die Müh ist aus, | De moeite is voorbij, |
die unsre Sünden ihm gemacht. | die onze zonden hem hebben gekost. |
Chor | Koor |
Mein Jesu, gute Nacht. | Mijn Jezus, goede nacht. |
Alt | Alt |
O selige Gebeine, | O, gelukzalige beenderen, |
seht, wie ich euch mit Buß und Reu beweine, | zie hoe ik jullie boetvaardig en berouwvol beween |
dass euch mein Fall in solche Not gebracht. | omdat mijn val jullie in die ellende heeft gebracht. |
Chor | Koor |
Mein Jesu, gute Nacht. | Mijn Jezus, goede nacht. |
Sopran | Sopraan |
Habt lebenslang vor euer Leiden | Ontvang levenslang mijn grote dank |
tausend Dank, dass ihr mein Seelenheil | voor jullie lijden, voor het feit |
so wert geacht'. | dat jullie mijn zieleheil zo belangrijk vonden. |
Chor | Koor |
Mein Jesu, gute Nacht. | Mijn Jezus, goede nacht. |
68. (I en II) Koor | |
Wir setzen uns mit Tränen nieder | Wij gaan zitten in tranen |
und rufen dir im Grabe zu, | en roepen u in het graf toe: |
ruhe sanfte, sanfte ruh. | rust zacht, rust zacht. |
Ruht, ihr ausgesognen Glieder, | Rust, uitgeputte ledematen, |
euer Grab und Leichenstein | jullie graf en lijksteen |
soll dem ängstlichen Gewissen | moeten voor het angstige geweten |
ein bequemes Ruhekissen | een gerieflijk hoofdkussen |
und der Seelen Ruhstatt sein, | en een rustplaats voor de ziel zijn, |
höchst vergnügt schlummern da die Augen ein. | heel tevreden vallen de ogen in slaap. |
Libretto: Christian Friedrich Henrici (alias Picander) | Vertaling: Ria van Hengel |
Kale tekst origineel
1. Koor (Koor I en II, S in ripieno)
Chor
Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen,
sehet - Wen? - den Bräutigam,
seht ihn - Wie? - als wie ein Lamm!
Choral
O Lamm Gottes, unschuldig
am Stamm des Kreuzes geschlachtet,
Chor
Sehet - Was? - seht die Geduld,
Choral
allzeit erfunden geduldig,
wiewohl du warest verachtet.
Chor
seht - Wohin? - auf unsre Schuld.
Choral
All Sünd hast du getragen,
sonst müssten wir verzagen.
Chor
Sehet ihn aus Lieb und Huld
Holz zum Kreuze selber tragen.
Choral
Erbarm dich unser, o Jesu.
2. Matthäus 26:1-2
Evangelist
Da Jesus diese Rede vollendet hatte, sprach er zu seinen Jüngern:
Jesus
Ihr wisset, dass nach zweien Tagen Ostern wird, und des Menschen Sohn wird überantwortet werden, dass er gekreuziget werde.
3. (I en II) Koraal
Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen,
dass man ein solch scharf Urteil hat gesprochen?
Was ist die Schuld, in was für Missetaten
bist du geraten?
4. Matthäus 26:3-13
Evangelist
Da versammleten sich die Hohenpriester und Schriftgelehrten und die Ältesten im Volk in den Palast des Hohenpriesters, der da hieß Kaiphas, und hielten Rat, wie sie Jesum mit Listen griffen und töteten. Sie sprachen aber:
Chor I und II
Ja nicht auf das Fest, auf dass nicht ein Aufruhr werde im Volk.
Evangelist
Da nun Jesus war zu Bethanien, im Hause Simonis des Aussätzigen, trat zu ihm ein Weib, die hatte ein Glas mit köstlichem Wasser und goß es auf sein Haupt, da er zu Tische saß.
Da das seine Jünger sahen, wurden sie unwillig und sprachen:
Chor I
Wozu dienet dieser Unrat? Dieses Wasser hätte mögen teuer verkauft und den Armen gegeben werden.
Evangelist
Da das Jesus merkete, sprach er zu ihnen:
Jesus
Was bekümmert ihr das Weib? Sie hat ein gut Werk an mir getan. Ihr habet allezeit Armen bei euch, mich aber habt ihr nicht allezeit. Dass sie dies Wasser hat auf meinen Leib gegossen, hat sie getan, dass man mich begraben wird. Wahrlich, ich sage euch: Wo dies Evangelium geprediget wird in der ganzen Welt, da wird man auch sagen zu ihrem Gedächtnis, was sie getan hat.
5. (I) Arioso (A)
Du lieber Heiland du,
wenn deine Jünger töricht streiten,
dass dieses fromme Weib
mit Salben deinen Leib
zum Grabe will bereiten,
so lasse mir inzwischen zu,
von meiner Augen Tränenflüßen
ein Wasser auf dein Haupt zu gießen.
6. (I) Aria (A)
Buß und Reu
knirscht das Sündenherz entzwei.
Dass die Tropfen meiner Zähren
angenehme Spezerei,
treuer Jesu, dir gebären.
7. Matthäus 26:14-16
Evangelist
Da ging hin der Zwölfen einer mit Namen Judas Ischarioth zu den Hohenpriestern und sprach:
Judas
Was wollt ihr mir geben? Ich will ihn euch verraten.
Evangelist
Und sie boten ihm dreißig Silberlinge.
Und von dem an suchte er Gelegenheit, dass er ihn verriete.
8. (II) Aria (S)
Blute nur, du liebes Herz.
Ach, ein Kind, das du erzogen,
das an deiner Brust gesogen,
droht den Pfleger zu ermorden;
denn es ist zur Schlange worden.
9. Matthäus 26:17-22
Evangelist
Aber am ersten Tage der süßen Brot traten die Jünger zu Jesu und sprachen zu ihm:
Chor I
Wo willst du, dass wir dir bereiten, das Osterlamm zu essen?
Evangelist
Er sprach:
Jesus
Gehet hin in die Stadt zu einem und sprecht zu ihm: ‘Der Meister lässt dir sagen, meine Zeit ist hier, ich will bei dir die Ostern halten mit meinen Jüngern.’
Evangelist
Und die Jünger täten, wie ihnen Jesus befohlen hatte, und bereiteten das Osterlamm.
Und am Abend satzte er sich zu Tische mit den Zwölfen. Und da sie aßen, sprach er:
Jesus
Wahrlich, ich sage euch, einer unter euch wird mich verraten.
Evangelist
Und sie wurden sehr betrübt und huben an, ein jeglicher unter ihnen, und sagten zu ihm:
Chor I
Herr, bin ich's?
10. (I en II) Koraal
Ich bin's, ich sollte büßen,
an Händen und an Füßen
gebunden in der Höll.
Die Geißeln und die Banden
und was du ausgestanden,
das hat verdienet meine Seel.
11. Matthäus 26:23-29
Evangelist
Er antwortete und sprach:
Jesus
Der mit der Hand mit mir in die Schüssel tauchet, der wird mich verraten. Des Menschen Sohn gehet zwar dahin, wie von ihm geschrieben stehet; doch wehe dem Menschen, durch welchen des Menschen Sohn verraten wird! Es wäre ihm besser, dass derselbige Mensch noch nie geboren wäre.
Evangelist
Da antwortete Judas, der ihn verriet, und sprach:
Judas
Bin ich's, Rabbi?
Evangelist
Er sprach zu ihm:
Jesus
Du sagest's.
Evangelist
Da sie aber aßen, nahm Jesus das Brot, dankete und brach's und gab's den Jüngern und sprach:
Jesus
Nehmet, esset, das ist mein Leib.
Evangelist
Und er nahm den Kelch und dankete, gab ihnen den und sprach:
Jesus
Trinket alle daraus; das ist mein Blut des neuen Testaments, welches vergossen wird für viele zur Vergebung der Sünden. Ich sage euch, ich werde von nun an nicht mehr von diesem Gewächs des Weinstocks trinken bis an den Tag, da ich's neu trinken werde mit euch in meines Vaters Reich.
12. (I) Arioso (S)
Wiewohl mein Herz in Tränen schwimmt,
dass Jesus von mir Abschied nimmt,
so macht mich doch sein Testament erfreut,
sein Fleisch und Blut, o Kostbarkeit,
vermacht er mir in meine Hände.
Wie er es auf der Welt mit denen Seinen
nicht böse können meinen,
so liebt er sie bis an das Ende.
13. (I) Aria (S)
Ich will dir mein Herze schenken,
senke dich, mein Heil, hinein.
Ich will mich in dir versenken;
ist dir gleich die Welt zu klein,
ei, so sollst du mir allein
mehr als Welt und Himmel sein.
14. Matthäus 26:30-32
Evangelist
Und da sie den Lobgesang gesprochen hatten, gingen sie hinaus an den Ölberg. Da sprach Jesus zu ihnen:
Jesus
In dieser Nacht werdet ihr euch alle ärgern an mir. Denn es stehet geschrieben: ‘Ich werde den Hirten schlagen und die Schafe der Herde werden sich zerstreuen.’ Wann ich aber auferstehe, will ich vor euch hingehen in Galiläam.
15. (I en II) Koraal
Erkenne mich, mein Hüter,
mein Hirte, nimm mich an!
Von dir, Quell aller Güter,
ist mir viel Guts getan.
Dein Mund hat mich gelabet
mit Milch und süßer Kost,
dein Geist hat mich begabet
mit mancher Himmelslust.
16. Matthäus 26:33-35
Evangelist
Petrus aber antwortete und sprach zu ihm:
Petrus
Wenn sie auch alle sich an dir ärgerten, so will ich doch mich nimmermehr ärgern.
Evangelist
Jesus sprach zu ihm:
Jesus
Wahrlich, ich sage dir, in dieser Nacht, ehe der Hahn krähet, wirst du mich dreimal verleugnen.
Evangelist
Petrus sprach zu ihm:
Petrus
Und wenn ich mit dir sterben müsste, so will ich dich nicht verleugnen.
Evangelist
Desgleichen sagten auch alle Jünger.
17. (I en II) Koraal
Ich will hier bei dir stehen,
verachte mich doch nicht,
von dir will ich nicht gehen,
wenn dir dein Herze bricht,
wenn dein Herz wird erblassen
im letzten Todesstoß,
alsdenn will ich dich fassen
in meinen Arm und Schoß.
18. Matthäus 26:36-38 (Actus Hortus)
Evangelist
Da kam Jesus mit ihnen zu einem Hofe, der hieß Gethsemane, und sprach zu seinen Jüngern:
Jesus
Setzet euch hie, bis daß ich dort hingehe und bete.
Evangelist
Und nahm zu sich Petrum und die zween Söhne Zebedäi und fing an zu trauern und zu zagen. Da sprach Jesus zu ihnen:
Jesus
Meine Seele ist betrübt bis an den Tod, bleibet hier und wachet mit mir.
19. (I) Arioso (T) en (II) koraal
Tenor
O Schmerz,
hier zittert das gequälte Herz;
wie sinkt es hin,
wie bleicht sein Angesicht!
Choral
Was ist die Ursach aller solcher Plagen?
Tenor
Der Richter führt ihn vor Gericht.
Da ist kein Trost, kein Helfer nicht.
Choral
Ach, meine Sünden haben dich geschlagen;
Tenor
Er leidet alle Höllenqualen,
er soll vor fremden Raub bezahlen,
Choral
ich, ach Herr Jesu, habe dies verschuldet,
was du erduldet.
Tenor
Ach, könnte meine Liebe dir,
mein Heil, dein Zittern und dein Zagen
vermindern oder helfen tragen,
wie gerne blieb ich hier.
20. (I) Aria (T) en (II) koor
Tenor
Ich will bei meinem Jesu wachen.
Chor
So schlafen unsre Sünden ein.
Tenor
Meinen Tod
büßet seine Seelennot;
sein Trauren machet mich voll Freuden.
Chor
Drum muß uns sein verdienstlich Leiden
recht bitter, und doch süße sein.
21. Matthäus 26:39
Evangelist
Und ging hin ein wenig, fiel nieder auf sein Angesicht und betete und sprach:
Jesus
Mein Vater, ist's möglich, so gehe dieser Kelch von mir; doch nicht wie ich will, sondern wie du willt.
22. (II) Arioso (B)
Der Heiland fällt vor seinem Vater nieder,
dadurch erhebt er mich und alle
von unserm Falle
hinauf zu Gottes Gnade wieder.
Er ist bereit,
den Kelch, des Todes Bitterkeit zu trinken,
in welchen Sünden dieser Welt
gegossen sind und hässlich stinken,
weil es dem lieben Gott gefällt.
23. (II) Aria (B)
Gerne will ich mich bequemen,
Kreuz und Becher anzunehmen,
trink ich doch dem Heiland nach.
Denn sein Mund,
der mit Milch und Honig fließet,
hat den Grund
und des Leidens herbe Schmach
durch den ersten Trunk versüßet.
24. Matthäus 26:40-42
Evangelist
Und er kam zu seinen Jüngern und fand sie schlafend und sprach zu ihnen:
Jesus
Könnet ihr denn nicht eine Stunde mit mir wachen? Wachet und betet, daß ihr nicht in Anfechtung fallet! Der Geist ist willig, aber das Fleisch ist schwach.
Evangelist
Zum andernmal ging er hin, betete und sprach:
Jesus
Mein Vater, ist's nicht möglich, dass dieser Kelch von mir gehe, ich trinke ihn denn, so geschehe dein Wille.
25. (I en II) Koraal
Was mein Gott will, das g'scheh allzeit,
sein Will, der ist der beste,
zu helfen den'n er ist bereit,
die an ihn gläuben feste.
Er hilft aus Not, der fromme Gott,
und züchtiget mit Maßen,
wer Gott vertraut, fest auf ihn baut,
den will er nicht verlassen.
26. Matthäus 26:43-50
Evangelist
Und er kam und
fand sie aber schlafend,
und ihre Augen waren voll Schlafs.
Und er ließ sie und ging abermal hin
und betete zum dritten Mal
und redete dieselbigen Worte.
Da kam er zu seinen Jüngern und sprach zu ihnen:
Jesus
Ach, wollt ihr nun schlafen und ruhen?
Siehe, die Stunde ist hie, dass des Menschen Sohn
in der Sünder Hände überantwortet wird.
Stehet auf, lasset uns gehen,
siehe, er ist da, der mich verrät.
Evangelist
Und als er noch redete, siehe,
da kam Judas, der Zwölfen einer,
und mit ihm eine große Schar
mit Schwerten und mit Stangen
von den Hohenpriestern und Ältesten des Volks.
Und der Verräter hatte ihnen ein Zeichen gegeben
und gesagt: ‘Welchen ich küssen werde,
der ist's, den greifet!’
Und alsbald trat er zu Jesu und sprach:
Judas
Gegrüßet seist du, Rabbi!
Evangelist
Und küssete ihn. Jesus aber sprach zu ihm:
Jesus
Mein Freund, warum bist du kommen?
Evangelist
Da traten sie hinzu und legten die Hände an Jesum
und griffen ihn.
27a. Aria / duet (S, A) en koor II
Sopran und Alt
So ist mein Jesus nun gefangen.
Chor
Lasst ihn, haltet, bindet nicht!
Sopran und Alt
Mond und Licht
ist vor Schmerzen untergangen,
weil mein Jesus ist gefangen.
Chor
Lasst ihn, haltet, bindet nicht!
Sopran und Alt
Sie führen ihn, er ist gebunden.
27b. (I en II) Koor
Sind Blitze, sind Donner in Wolken verschwunden?
Eröffne den feurigen Abgrund, o Hölle,
zertrümmre, verderbe, verschlinge, zerschelle
mit plötzlicher Wut
den falschen Verräter, das mördrische Blut.
28. Matthäus 26:51-56
Evangelist
Und siehe, einer aus denen, die mit Jesu waren, reckete die Hand aus und schlug des Hohenpriesters Knecht und hieb ihm ein Ohr ab. Da sprach Jesus zu ihm:
Jesus
Stecke dein Schwert an seinen Ort; denn wer das Schwert nimmt, der soll durchs Schwert umkommen. Oder meinest du, daß ich nicht könnte meinen Vater bitten, dass er mir zuschickte mehr denn zwölf Legion Engel? Wie würde aber die Schrift erfüllet? Es muss also gehen.
Evangelist
Zu der Stund sprach Jesus zu den Scharen:
Jesus
Ihr seid ausgegangen als zu einem Mörder, mit Schwerten und mit Stangen, mich zu fahen, bin ich doch täglich bei euch gesessen und habe gelehret im Tempel, und ihr habt mich nicht gegriffen. Aber das ist alles geschehen, dass erfüllet würden die Schriften der Propheten.
Evangelist
Da verließen ihn alle Jünger und flohen.
29. (I en II) Koraal
O Mensch, bewein dein Sünde groß,
darum Christus seins Vaters Schoß
äußert und kam auf Erden.
Von einer Jungfrau rein und zart
für uns er hie geboren ward,
er wollt der Mittler werden.
Den Toten er das Leben gab
und legt dabei all Krankheit ab,
bis sich die Zeit herdrange,
dass er für uns geopfert würd,
trüg unsrer Sünden schwere Bürd
wohl an dem Kreuze lange.
30. (I) Aria (A) en (II) koor
Alt
Ach! nun ist mein Jesus hin.
Chor
Wo ist denn dein Freund hingegangen,
o du Schönste unter den Weibern?
Alt
Ist es möglich, kann ich schauen?
Chor
Wo hat sich dein Freund hingewandt?
Alt
Ach, mein Lamm in Tigerklauen,
ach, wo ist mein Jesus hin?
Chor
So wollen wir mit dir ihn suchen.
Alt
Ach, was soll ich der Seele sagen,
wenn sie mich wird ängstlich fragen,
ach, wo ist mein Jesus hin?
31. Matthäus 26:57-60 (Actus Pontifices)
Evangelist
Die aber Jesum gegriffen hatten, führeten ihn zu dem Hohenpriester Kaiphas, dahin die Schriftgelehrten und Ältesten sich versammlet hatten.
Petrus aber folgete ihm nach von ferne bis in den Palast des Hohenpriesters und ging hinein und satzte sich bei die Knechte, auf dass er sähe, wo es hinaus wollte.
Die Hohenpriester aber und Ältesten und der ganze Rat suchten falsches Zeugnis wider Jesum, auf dass sie ihn töteten, und funden keines.
32. (I en II) Koraal
Mir hat die Welt trüglich gericht
mit Lügen und mit falschem G'dicht,
viel Netz und heimlich Stricken,
Herr, nimm mein wahr in dieser G'fahr,
b’hüt mich für falschen Tücken.
33. Matthäus 26:60-63
Evangelist
Und wiewohl viel falsche Zeugen herzutraten, funden sie doch keins. Zuletzt traten herzu zween falsche Zeugen und sprachen:
Zwei Zeugen
Er hat gesagt: 'Ich kann den Tempel Gottes abbrechen und in dreien Tagen denselben bauen.'
Evangelist
Und der Hohepriester stund auf und sprach zu ihm:
Hoherpriester
Antwortest du nichts zu dem, das diese wider dich zeugen?
Evangelist
Aber Jesus schwieg stille.
34. Arioso (T)
Mein Jesus schweigt
zu falschen Lügen stille,
um uns damit zu zeigen,
dass sein Erbarmens voller Wille
vor uns zum Leiden sei geneigt,
und dass wir in dergleichen Pein
ihm sollen ähnlich sein,
und in Verfolgung stille schweigen.
35. (II) Aria (T)
Geduld, Geduld,
wenn mich falsche Zungen stechen.
Leid ich wider meine Schuld
Schimpf und Spott,
ei, so mag der liebe Gott
meines Herzens Unschuld rächen.
36. Matthäus 26:63-68
Evangelist
Und der Hohepriester antwortete und sprach zu ihm:
Hoherpriester
Ich beschwöre dich bei dem lebendigen Gott, dass du uns sagest, ob du seiest Christus, der Sohn Gottes?
Evangelist
Jesus sprach zu ihm:
Jesus
Du sagest's; doch sage ich euch, von nun an wird's geschehen, dass ihr sehen werdet des Menschen Sohn sitzen zur Rechten der Kraft und kommen in den Wolken des Himmels.
Evangelist
Da zerriss der Hohepriester seine Kleider und sprach:
Hoherpriester
Er hat Gott gelästert, was dürfen wir weiter Zeugnis? Siehe, itzt habt ihr seine Gotteslästerung gehöret. Was dünket euch?
Evangelist
Sie antworteten und sprachen:
Chor I und II
Er ist des Todes schuldig!
Evangelist
Da speieten sie aus in sein Angesicht und schlugen ihn mit Fäusten. Etliche aber schlugen ihn ins Angesicht und sprachen:
Chor I und II
Weissage uns, Christe, wer ist's der dich schlug?
37. (I en II) Koraal
Wer hat dich so geschlagen,
mein Heil, und dich mit Plagen
so übel zugericht'?
Du bist ja nicht ein Sünder
wie wir und unsre Kinder,
von Missetaten weißt du nicht.
38. Matthäus 26:69-75
Evangelist
Petrus aber saß draußen im Palast; und es trat zu ihm eine Magd und sprach:
Erste Magd
Und du warest auch mit dem Jesu aus Galiläa.
Evangelist
Er leugnete aber vor ihnen allen und sprach:
Petrus
Ich weiß nicht, was du sagest.
Evangelist
Als er aber zur Tür hinausging, sahe ihn eine andere, und sprach zu denen, die da waren:
Zweite Magd
Dieser war auch mit dem Jesu von Nazareth.
Evangelist
Und er leugnete abermal und schwur dazu:
Petrus
Ich kenne des Menschen nicht.
Evangelist
Und über eine kleine Weile traten hinzu, die da stunden, und sprachen zu Petro:
Chor II
Wahrlich, du bist auch einer von denen; denn deine Sprache verrät dich.
Evangelist
Da hub er an, sich zu verfluchen und zu schwören:
Petrus
Ich kenne des Menschen nicht.
Evangelist
Und alsbald krähete der Hahn.
Da dachte Petrus an die Worte Jesu, da er zu ihm sagte: ‘Ehe der Hahn krähen wird, wirst du mich dreimal verleugnen.’
Und ging heraus und weinete bitterlich.
39. (I) Aria (A)
Erbarme dich,
mein Gott, um meiner Zähren willen.
Schaue hier,
Herz und Auge weint vor dir
bitterlich.
40. (I en II) Koraal
Bin ich gleich von dir gewichen,
stell ich mich doch wider ein.
Hat uns doch dein Sohn verglichen,
durch sein Angst und Todespein.
Ich verleugne nicht die Schuld,
aber deine Gnad und Huld
ist viel größer als die Sünde,
die ich stets in mir befinde.
41. Matthäus 27:1-6 (Actus Pilatus)
Evangelist
Des Morgens aber hielten alle Hohepriester und die Ältesten des Volks einen Rat über Jesum, dass sie ihn töteten. Und bunden ihn, führeten ihn hin und überantworteten ihn dem Landpfleger Pontio Pilato.
Da das sahe Judas, der ihn verraten hatte, dass er verdammt war zum Tode, gereuete es ihn und brachte herwieder die dreißig Silberlinge den Hohenpriestern und Ältesten, und sprach:
Judas
Ich habe übel getan, dass ich unschuldig Blut verraten habe.
Evangelist
Sie sprachen:
Chor I und II
Was gehet uns das an? Da siehe du zu!
Evangelist
Und er warf die Silberlinge in den Tempel, hub sich davon, ging hin und erhängete sich selbst.
Aber die Hohenpriester nahmen die Silberlinge und sprachen:
Zwei Hohepriester
Es taugt nicht, dass wir sie in den Gotteskasten legen; denn es ist Blutgeld.
42. (II) Aria (B)
Gebt mir meinen Jesum wieder!
Seht, das Geld, den Mörderlohn,
wirft euch der verlorne Sohn
zu den Füßen nieder.
43. Matthäus 27:7-14
Evangelist
Sie hielten aber einen Rat und kauften einen Töpfersacker darum zum Begräbnis der Pilger. Daher ist derselbige Acker genennet der Blutacker bis auf den heutigen Tag. Da ist erfüllet, das gesagt ist durch den Propheten Jeremias, da er spricht: ‘Sie haben genommen dreißig Silberlinge, damit bezahlet ward der Verkaufte, welchen sie kauften von den Kindern Israel, und haben sie gegeben um einen Töpfersacker, als mir der Herr befohlen hat.’
Jesus aber stund vor dem Landpfleger; und der Landpfleger fragte ihn und sprach:
Pilatus
Bist du der Jüden König?
Evangelist
Jesus aber sprach zu ihm:
Jesus
Du sagest's.
Evangelist
Und da er verklagt war von den Hohenpriestern und Ältesten, antwortete er nichts. Da sprach Pilatus zu ihm:
Pilatus
Hörest du nicht, wie hart sie dich verklagen?
Evangelist
Und er antwortete ihm nicht auf ein Wort, also, dass sich auch der Landpfleger sehr verwunderte.
44. (I en II) Koraal
Befiehl du deine Wege
und was dein Herze kränkt
der allertreusten Pflege
des, der den Himmel lenkt.
Der Wolken, Luft und Winden
gibt Wege, Lauf und Bahn,
der wird auch Wege finden,
da dein Fuß gehen kann.
45. Matthäus 27:15-22
Evangelist
Auf das Fest aber hatte der Landpfleger Gewohnheit, dem Volk einen Gefangenen loszugeben, welchen sie wollten. Er hatte aber zu der Zeit einen Gefangenen, einen sonderlichen vor andern, der hieß Barrabas. Und da sie versammlet waren, sprach Pilatus zu ihnen:
Pilatus
Welchen wollet ihr, dass ich euch losgebe? Barrabam oder Jesum, von dem gesaget wird, er sei Christus?
Evangelist
Denn er wusste wohl, dass sie ihn aus Neid überantwortet hatten.
Und da er auf dem Richtstuhl saß, schickete sein Weib zu ihm und ließ ihm sagen:
Pilati Weib
Habe du nichts zu schaffen mit diesem Gerechten; ich habe heute viel erlitten im Traum von seinetwegen.
Evangelist
Aber die Hohenpriester und die Ältesten überredeten das Volk, dass sie um Barrabam bitten sollten und Jesum umbrächten.
Da antwortete nun der Landpfleger und sprach zu ihnen:
Pilatus
Welchen wollt ihr unter diesen zweien, den ich euch soll losgeben?
Evangelist
Sie sprachen:
Chor I und II
Barrabam!
Evangelist
Pilatus sprach zu ihnen:
Pilatus
Was soll ich denn machen mit Jesu, von dem gesagt wird, er sei Christus?
Evangelist
Sie sprachen alle:
Chor I und II
Lass ihn kreuzigen!
46. (I en II) Koraal
Wie wunderbarlich ist doch diese Strafe,
der gute Hirte leidet für die Schafe,
die Schuld bezahlt der Herre, der Gerechte,
für seine Knechte.
47. Matthäus 27:23
Evangelist
Der Landpfleger sagte:
Pilatus
Was hat er denn Übels getan?
48. (I) Arioso (S)
Er hat uns allen wohl getan,
den Blinden gab er das Gesicht,
die Lahmen macht er gehend,
er sagt’ uns seines Vaters Wort,
er trieb die Teufel fort,
betrübte hat er aufgericht',
er nahm die Sünder auf und an,
sonst hat mein Jesus nichts getan.
49. (I) Aria (S)
Aus Liebe,
aus Liebe will mein Heiland sterben,
von einer Sünde weiß er nichts.
Dass das ewige Verderben
und die Strafe des Gerichts
nicht auf meiner Seele bliebe.
50. Matthäus 27: 23-26
Evangelist
Sie schrieen aber noch mehr und sprachen:
Chor I und II
Lass ihn kreuzigen!
Evangelist
Da aber Pilatus sahe, dass er nichts schaffete, sondern dass ein viel größer Getümmel ward, nahm er Wasser, und wusch die Hände vor dem Volk, und sprach:
Pilatus
Ich bin unschuldig an dem Blut dieses Gerechten, sehet ihr zu.
Evangelist
Da antwortete das ganze Volk, und sprach:
Chor I und II
Sein Blut komme über uns und unsre Kinder!
Evangelist
Da gab er ihnen Barrabam los, aber Jesum ließ er geißeln und überantwortete ihn, dass er gekreuziget würde.
51. (II) Arioso (A)
Erbarm es Gott,
hier steht der Heiland angebunden,
o Geißelung, o Schläg, o Wunden,
ihr Henker, haltet ein!
Erweichet euch
der Seelen Schmerz,
der Anblick solchen Jammers nicht?
Ach ja, ihr habt ein Herz,
das muss der Martersäule gleich
und noch viel härter sein,
erbarmt euch, haltet ein!
52. (II) Aria (A)
Können Tränen meiner Wangen
nichts erlangen,
o so nehmt mein Herz hinein.
Aber lasst es bei den Fluten,
wenn die Wunden milde bluten,
auch die Opferschale sein.
53. Matthäus 27:27-30
Evangelist
Da nahmen die Kriegsknechte des Landpflegers Jesum zu sich in das Richthaus und sammleten über ihm die ganze Schar und zogen ihn aus und legeten ihm einen Purpurmantel an und flochten eine dornene Krone und satzten sie auf sein Haupt und ein Rohr in seine rechte Hand und beugeten die Knie vor ihm und spotteten ihn und sprachen:
Chor I und II
Gegrüßet seist du, Jüdenkönig!
Evangelist
Und speieten ihn an und nahmen das Rohr und schlugen damit sein Haupt.
54. (I en II) Koraal
O Haupt voll Blut und Wunden,
voll Schmerz und voller Hohn,
o Haupt, zu Spott gebunden
mit einer Dornenkron,
o Haupt, sonst schön gezieret
mit höchster Ehr und Zier,
jetzt aber hoch schimpfieret,
gegrüßet seist du mir.
Du edles Angesichte,
dafür sonst schrickt und scheut
das große Weltgewichte,
wie bist du so bespeit,
wie bist du so erbleichet,
wer hat dein Augenlicht,
dem sonst kein Licht nicht gleichet,
so schändlich zugericht'?
55. Matthäus 27:31-32 (Actus Crux)
Evangelist
Und da sie ihn verspottet hatten, zogen sie ihm den Mantel aus und zogen ihm seine Kleider an und führeten ihn hin, dass sie ihn kreuzigten.
Und indem sie hinausgingen, funden sie einen Menschen von Kyrene mit Namen Simon, den zwungen sie, dass er ihm sein Kreuz trug.
56. (I) Arioso (B)
Ja, freilich will in uns das Fleisch und Blut
zum Kreuz gezwungen sein,
je mehr es unsrer Seele gut,
je herber geht es ein.
57. (I) Aria (B)
Komm, süßes Kreuz, so will ich sagen,
mein Jesu, gib es immer her.
Wird mir mein Leiden einst zu schwer,
so hilfst du mir es selber tragen.
58. Matthäus 27:33-44
Evangelist
Und da sie an die Stätte kamen mit Namen Golgatha, das ist verdeutschet Schädelstätt, gaben sie ihm Essig zu trinken mit Gallen vermischet, und da er's schmeckete, wollte er's nicht trinken.
Da sie ihn aber gekreuziget hatten, teilten sie seine Kleider und wurfen das Los darum, auf dass erfüllet würde, das gesagt ist durch den Propheten: ‘Sie haben meine Kleider unter sich geteilet, und über mein Gewand haben sie das Los geworfen.’
Und sie saßen allda und hüteten sein. Und oben zu seinen Häupten hefteten sie die Ursach seines Todes beschrieben, nämlich: ‘Dies ist Jesus der Jüden König’.
Und da wurden zween Mörder mit ihm gekreuziget, einen zur Rechten und einen zur Linken.
Die aber vorübergingen, lästerten ihn, und schüttelten ihre Köpfe, und sprachen:
Chor I und II
Der du den Tempel Gottes zerbrichst und bauest ihn in dreien Tagen, hilf dir selber, bist du Gottes Sohn, so steig herab vom Kreuz!
Evangelist
Desgleichen auch die Hohenpriester spotteten sein samt den Schriftgelehrten und Ältesten und sprachen:
Chor I und II
Andern hat er geholfen und kann ihm selber nicht helfen.
Ist er der König Israel, so steige er nun vom Kreuz, so wollen wir ihm glauben. Er hat Gott vertrauet, der erlöse ihn nun, lüstet's ihn; denn er hat gesagt: ‘Ich bin Gottes Sohn.’
Evangelist
Desgleichen schmäheten ihn auch die Mörder, die mit ihm gekreuziget waren.
59. (I) Arioso (A)
Ach Golgatha, unselges Golgatha!
Der Herr der Herrlichkeit
muss schimpflich hier verderben,
der Segen und das Heil der Welt
wird als ein Fluch ans Kreuz gestellt.
Der Schöpfer Himmels und der Erden
soll Erd und Luft entzogen werden.
Die Unschuld muss hier schuldig sterben,
das gehet meiner Seele nah.
Ach Golgatha, unselges Golgatha!
60. (I) Aria (A) en (II) koor
Sehet Jesus hat die Hand,
uns zu fassen, ausgespannt,
kommt - Wohin? - in Jesu Armen.
Sucht Erlösung, nehmt Erbarmen,
suchet - Wo? - in Jesu Armen,
lebet, sterbet, ruhet hier,
ihr verlassnen Küchlein ihr,
bleibet - Wo? - in Jesu Armen.
61. Matthäus 27:45-50
Evangelist
Und von der sechsten Stunde an war eine Finsternis über das ganze Land bis zu der neunten Stunde. Und um die neunte Stunde schriee Jesus laut, und sprach:
Jesus
Eli, Eli, lama asabthani?
Evangelist
Das ist: ‘Mein Gott, mein Gott, warum hast du mich verlassen?’
Etliche aber, die da stunden, da sie das höreten, sprachen sie:
Chor I
Der rufet dem Elias!
Evangelist
Und bald lief einer unter ihnen, nahm einen Schwamm und füllete ihn mit Essig und steckete ihn auf ein Rohr und tränkete ihn. Die andern aber sprachen:
Chor II
Halt, lass sehen, ob Elias komme und ihm helfe?
Evangelist
Aber Jesus schriee abermal laut und verschied.
62. (I en II) Koraal
Wenn ich einmal soll scheiden,
so scheide nicht von mir,
wenn ich den Tod soll leiden,
so tritt du denn herfür,
wenn mir am allerbängsten
wird um das Herze sein,
so reiß mich aus den Ängsten
kraft deiner Angst und Pein.
63. Matthäus 27:51-58 (Actus Sepulchrum)
Evangelist
Und siehe da, der Vorhang im Tempel zerriss in zwei Stück, von oben an bis unten aus. Und die Erde erbebete, und die Felsen zerrissen, und die Gräber täten sich auf und stunden auf viel Leiber der Heiligen, die da schliefen, und gingen aus den Gräbern nach seiner Auferstehung und kamen in die heilige Stadt und erschienen vielen.
Aber der Hauptmann und die bei ihm waren und bewahreten Jesum, da sie sahen das Erdbeben und was da geschah, erschraken sie sehr und sprachen:
Chor I und I
Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen.
Evangelist
Und es waren viel Weiber da, die von ferne zusahen, die da waren nachgefolget aus Galiläa und hatten ihm gedienet, unter welchen war Maria Magdalena und Maria, die Mutter Jacobi und Joses, und die Mutter der Kinder Zebedäi.
Am Abend aber kam ein reicher Mann von Arimathia, der hieß Joseph,
welcher auch ein Jünger Jesu war, der ging zu Pilato und bat ihn um den Leichnam Jesu. Da befahl Pilatus, man sollte ihm ihn geben.
64. (I) Arioso (B)
Am Abend, da es kühle war,
ward Adams Fallen offenbar;
am Abend drücket ihn der Heiland nieder,
am Abend kam die Taube wieder
und trug ein Ölblatt in dem Munde,
o schöne Zeit, o Abendstunde!
Der Friedensschluss ist nun mit Gott gemacht;
denn Jesus hat sein Kreuz vollbracht,
sein Leichnam kömmt zur Ruh,
ach, liebe Seele, bitte du,
geh, lasse dir den toten Jesum schenken,
o heilsames, o köstlichs Angedenken!
65. (I) Aria (B)
Mache dich, mein Herze, rein,
ich will Jesum selbst begraben,
denn er soll nunmehr in mir
für und für
seine süße Ruhe haben,
Welt, geh aus, lass Jesum ein!
66. Matthäus 27:59-66
Evangelist
Und Joseph nahm den Leib und wickelte ihn in ein rein Leinwand und legte ihn in sein eigen neu Grab, welches er hatte lassen in einen Fels hauen, und wälzete einen großen Stein vor die Tür des Grabes und ging davon.
Es war aber allda Maria Magdalena und die andere Maria, die satzten sich gegen das Grab.
Des andern Tages, der da folget nach dem Rüsttage, kamen die Hohenpriester und Pharisäer sämtlich zu Pilato und sprachen:
Chor I und II
Herr, wir haben gedacht, dass dieser Verführer sprach, da er noch lebete: ‘Ich will nach dreien Tagen wieder auferstehen.’ Darum befiehl, dass man das Grab verwahre bis an den dritten Tag, auf dass nicht seine Jünger kommen und stehlen ihn und sagen zu dem Volk: ‘Er ist auferstanden von den Toten’, und werde der letzte Betrug ärger denn der erste.
Evangelist
Pilatus sprach zu ihnen:
Pilatus
Da habt ihr die Hüter; gehet hin und verwahret's, wie ihr's wisset.
Evangelist
Sie gingen hin und verwahreten das Grab mit Hütern und versiegelten den Stein.
67. (I) Arioso (S, A, T, B) en (II) koor
Bass
Nun ist der Herr zur Ruh' gebracht.
Chor
Mein Jesu, gute Nacht.
Tenor
Die Müh ist aus,
die unsre Sünden ihm gemacht.
Chor
Mein Jesu, gute Nacht.
Alt
O selige Gebeine,
seht, wie ich euch mit Buß und Reu beweine,
dass euch mein Fall in solche Not gebracht.
Chor
Mein Jesu, gute Nacht.
Sopran
Habt lebenslang vor euer Leiden
tausend Dank, dass ihr mein Seelenheil
so wert geacht'.
Chor
Mein Jesu, gute Nacht.
68. (I en II) Koor
Wir setzen uns mit Tränen nieder
und rufen dir im Grabe zu,
ruhe sanfte, sanfte ruh.
Ruht, ihr ausgesognen Glieder,
euer Grab und Leichenstein
soll dem ängstlichen Gewissen
ein bequemes Ruhekissen
und der Seelen Ruhstatt sein,
höchst vergnügt schlummern da die Augen ein.
Libretto: Christian Friedrich Henrici (alias Picander)
Kale tekst Nederlandse vertaling
1. Koor (Koor I en II, S in ripieno)
Koor
Kom, dochters, help mij klagen,
zie - Wie? - de bruidegom,
zie hem - Hoe? - als een lam!
Koraal
O lam van God, onschuldig
aan de stam van het kruis geslacht,
Koor
Zie - Wat? - zie zijn geduld,
Koraal
altijd geduldig bevonden,
hoewel u werd veracht.
Koor
zie - Waarheen? - naar onze schuld.
Koraal
Alle zonden hebt u gedragen,
anders zouden wij moeten wanhopen.
Koor
Zie hem uit liefde en genade
het hout voor het kruis zelf dragen.
Koraal
Ontferm u over ons, o Jezus.
2. Matthäus 26:1-2
Evangelist
Toen Jezus deze woorden had gesproken, zei hij tegen zijn discipelen:
Jezus
Jullie weten dat het over twee dagen Pasen is en dat de mensenzoon zal worden overgeleverd om gekruisigd te worden.
3. (I en II) Koraal
Allerliefste Jezus, wat hebt u misdaan
dat men zo'n hard vonnis heeft uitgesproken?
Wat is uw schuld, in wat voor misdaden
bent u terecht gekomen?
4. Matthäus 26:3-13
Evangelist
Toen kwamen de hogepriesters en de schriftgeleerden en de oudsten van het volk bij elkaar in het paleis van de hogepriester, die Kajafas heette, en ze overlegden hoe ze Jezus met een list konden grijpen en doden. En ze zeiden:
Koor I en II
In geen geval op het feest, want er moet geen opschudding komen onder het volk.
Evangelist
Toen Jezus nu in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, kwam er een vrouw naar hem toe, zij had een flesje kostbaar water bij zich en goot dat uit over zijn hoofd terwijl hij aan tafel zat.
Toen zijn discipelen dat zagen, ergerden ze zich en zeiden:
Koor I
Waar is die verspilling goed voor? Dit water had beter duur verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden.
Evangelist
Toen Jezus dat merkte, zei hij:
Jezus
Waarom maken jullie je druk over die vrouw? Ze heeft iets goeds voor mij gedaan! Armen hebben jullie altijd bij je, maar mij hebben jullie niet altijd! Dat zij dit water over mijn lichaam heeft gegoten, heeft ze gedaan voor mijn begrafenis. Voorwaar, ik zeg jullie: waar dit evangelie wordt gepredikt over de hele wereld, daar zal men ook tot haar nagedachtenis vertellen wat zij gedaan heeft.
5. (I) Arioso (A)
O lieve Heiland,
terwijl uw discipelen dwaas ruziën
omdat deze vrome vrouw
met een zalving uw lichaam
op het graf wil voorbereiden;
staat u mij dan intussen toe
water van de tranen uit mijn ogen
op uw hoofd te gieten.
6. (I) Aria (A)
Spijt en berouw
knakken het zondige hart in tweeën.
Mogen de druppels van mijn tranen
een aangename specerij worden
voor u, trouwe Jezus.
7. Matthäus 26:14-16
Evangelist
Toen ging een van de twaalf, die Judas Iskariot heette, naar de hogepriesters en zei:
Judas
Wat geeft u mij als ik hem aan u verraad?
Evangelist
En ze boden hem dertig zilverlingen.
En vanaf dat moment zocht hij een gelegenheid om hem te verraden.
8. (II) Aria (S)
Je moet wel bloeden, lief hart.
Ach, een kind dat jij hebt grootgebracht,
dat aan jouw borst heeft gedronken,
dreigt de verzorger te vermoorden,
want het is een slang geworden.
9. Matthäus 26:17-22
Evangelist
En op de eerste dag van het ongezuurde brood kwamen de discipelen naar Jezus toe en vroegen hem:
Koor I
Waar wilt u dat wij het paaslam voor u bereiden?
Evangelist
Hij zei:
Jezus
Ga naar de stad naar die en die man en zeg tegen hem: 'De meester laat u weten: Mijn tijd is gekomen, ik wil bij u het paasfeest vieren met mijn discipelen.'
Evangelist
En de discipelen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het paaslam.
En die avond ging hij aan tafel zitten met de twaalf. En terwijl ze aten, zei hij:
Jezus
Voorwaar, ik zeg jullie, een van jullie zal mij verraden.
Evangelist
En ze werden zeer bedroefd en vroegen stuk voor stuk:
Koor I
Heer, ben ik het?
10. (I en II) Koraal
Ik ben het, ik zou moeten boeten
aan handen en aan voeten
vastgebonden in de hel.
De gesels en de boeien
en wat u hebt doorgemaakt
dat heeft míjn ziel verdiend.
11. Matthäus 26:23-29
Evangelist
Hij antwoordde:
Jezus
Degene die zijn hand tegelijk met mij in de schaal doopt, die zal mij verraden. De mensenzoon zal weliswaar sterven zoals dat over hem geschreven staat; maar wee de mens door wie de mensenzoon wordt verraden, het zou beter voor hem zijn als die mens nooit was geboren.
Evangelist
Toen antwoordde Judas, die hem zou verraden:
Judas
Ben ik het, rabbi?
Evangelist
Hij antwoordde:
Jezus
Je zegt het.
Evangelist
En toen ze aten, nam Jezus het brood, dankte en brak het en gaf het aan de discipelen en zei:
Jezus
Neem, eet, dit is mijn lichaam.
Evangelist
En hij nam de beker en dankte, gaf hem aan hen en zei:
Jezus
Drink hier allemaal uit; dit is mijn bloed van het nieuwe testament, dat vergoten wordt voor velen tot vergeving der zonden. Ik zeg jullie: van nu af zal ik niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken tot aan de dag waarop ik die opnieuw met jullie zal drinken in het rijk van mijn Vader.
12. (I) Arioso (S)
Hoewel mijn hart in tranen drijft
omdat Jezus afscheid van mij neemt,
word ik toch blij van zijn testament,
zijn vlees en bloed, o kostbaarheid,
geeft hij mij als erfenis in handen.
Zoals hij in de wereld voor de zijnen
nooit kwaad wilde,
zo heeft hij hen lief tot aan het einde.
13. (I) Aria (S)
Ik wil u mijn hart schenken,
daal erin af, mijn heil.
Ik wil in u verzinken;
al is de wereld voor u te klein,
o, voor mij zult u meer zijn
dan wereld en hemel.
14. Matthäus 26:30-32
Evangelist
En toen ze de lofzang hadden uitgesproken, gingen ze naar de Olijfberg. En Jezus zei:
Jezus
In deze nacht zullen jullie je allemaal aan mij ergeren. Want er staat geschreven: 'Ik zal de herder doodslaan en de schapen van zijn kudde zullen verstrooid worden.' Maar als ik opsta, zal ik jullie voorgaan naar Galilea.
15. (I en II) Koraal
Zie mij aan, mijn beschermer,
mijn herder, aanvaard mij!
Door u, bron van alle weldaden,
heb ik veel goeds ontvangen.
Uw mond heeft mij gelaafd
met melk en zoete kost,
uw geest heeft mij geschonken
veel hemelse vreugden.
16. Matthäus 26:33-35
Evangelist
En Petrus antwoordde:
Petrus
Ook al ergeren ze zich allemaal aan u, ik zal mij nooit en te nimmer ergeren.
Evangelist
Jezus antwoordde:
Jezus
Voorwaar, ik zeg je, nog deze nacht, voordat de haan kraait, zul je mij driemaal verloochenen.
Evangelist
Petrus antwoordde:
Petrus
Al moest ik met u sterven, ik zal u niet verloochenen.
Evangelist
Datzelfde zeiden ook alle discipelen.
17. (I en II) Koraal
Ik wil hier bij u blijven,
veracht mij toch niet,
u wil ik niet verlaten
wanneer uw hart breekt,
wanneer uw hart verbleekt
in de laatste doodsteek,
dan wil ik u in mijn armen
nemen en in mijn schoot.
18. Matthäus 26:36-38 (Actus Hortus)
Evangelist
Toen kwam Jezus met hen bij een hof die Gethsemane heette, en hij zei tegen zijn discipelen:
Jezus
Ga hier zolang zitten, ik ga daarginds bidden.
Evangelist
En hij nam Petrus mee en de twee zonen van Zebedeüs en begon bedroefd en angstig te worden. Toen zei Jezus:
Jezus
Mijn ziel is dodelijk bedroefd, blijf hier met mij waken.
19. (I) Arioso (T) en (II) koraal
Tenor
O smart,
hier beeft het gekwelde hart,
hoe diep zinkt het weg,
hoe bleek wordt zijn gezicht!
Koraal
Wat is de oorzaak van al die kwellingen?
Tenor
De rechter brengt hem voor het gerecht.
Er is geen troost, geen helper.
Koraal
Ach, mijn zonden hebben u geslagen;
Tenor
Hij lijdt alle helse pijnen,
hij moet betalen voor andermans roof.
Koraal
ik, ach, Heer Jezus, ben de schuld
van wat u moet lijden.
Tenor
Ach, mijn heil, kon mijn liefde
uw angst en beven
maar verminderen of helpen dragen,
hoe graag zou ik hier blijven.
20. (I) Aria (T) en (II) koor
Tenor
Ik wil bij mijn Jezus waken.
Koor
Zo slapen onze zonden in.
Tenor
Voor mijn dood
boet zijn zielenood;
zijn droefheid vervult mij met vreugde.
Koor
Daarom moet voor ons zijn verdienstelijk lijden
heel bitter en toch zoet zijn.
21. Matthäus 26:39
Evangelist
En hij liep wat verder, viel neer op zijn gezicht en bad:
Jezus
Mijn vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan; doch niet zoals ik wil, maar zoals u wilt.
22. (II) Arioso (B)
De Heiland valt voor zijn Vader neer,
daarmee heft hij mij en iedereen op
uit de val die wij hebben gemaakt
en tilt ons weer op naar Gods genade.
Hij is bereid
de beker, de bitterheid van de dood te drinken
waarin de zonden van deze wereld
zijn gegoten en vreselijk stinken,
omdat het de lieve God behaagt.
23. (II) Aria (B)
Graag ben ik bereid
kruis en beker te aanvaarden,
ik volg dan immers de Heiland na.
Want zijn mond,
die overvloeit van melk en honing,
heeft de bodem
en de bittere schande van het lijden
met zijn eerste teug verzoet.
24. Matthäus 26:40-42
Evangelist
En hij kwam weer bij zijn discipelen en trof hen slapend aan, en hij zei:
Jezus
Kunnen jullie dan niet één uur met mij waken? Waak en bid dat jullie niet in verzoeking worden gebracht! De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
Evangelist
Hij ging opnieuw weg om te bidden en zei:
Jezus
Mijn vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat, dan zal ik hem drinken, uw wil geschiede.
25. (I en II) Koraal
Wat mijn God wil moge altijd geschieden,
zijn wil is de beste,
hij is bereid hen te helpen
die vast in hem geloven.
Hij helpt uit nood, de goede God
en kastijdt met mate,
wie op God vertrouwt, vast op hem bouwt,
die zal hij niet verlaten.
26. Matthäus 26:43-50
Evangelist
En toen hij bij hen terugkwam
trof hij hen slapend aan,
en hun ogen waren vol met slaap.
En hij liet hen slapen en liep weer weg
en bad voor de derde keer met dezelfde woorden.
Toen ging hij naar zijn discipelen en zei:
Jezus
Ach, willen jullie nog steeds slapen en rusten?
Zie, het uur is aangebroken dat de mensenzoon
wordt overgeleverd in de handen van de zondaren.
Sta op en laten we gaan,
kijk, daar is degene die mij zal verraden.
Evangelist
En terwijl hij nog sprak, zie,
daar kwam Judas, een van de twaalf,
en met hem een hele bende
met zwaarden en met stokken,
van de hogepriesters en de oudsten van het volk.
En de verrader had hun een teken gegeven
en gezegd: 'Degene die ik zal kussen,
die is het, die moeten jullie grijpen.'
En meteen liep hij naar Jezus toe en zei:
Judas
Wees gegroet, rabbi!
Evangelist
En hij kuste hem. En Jezus zei tegen hem:
Jezus
Mijn vriend, waarom ben je gekomen?
Evangelist
Toen kwamen ze op hem af en gingen Jezus te lijf
en grepen hem.
27a. Aria / duet (S, A) en koor II
Sopraan en alt
Nu is mijn Jezus gevangen.
Koor
Laat hem gaan, hou op, boei hem niet!
Sopraan en alt
Maan en licht
zijn van smart ondergegaan,
omdat mijn Jezus gevangen is.
Koor
Laat hem gaan, hou op, boei hem niet!
Sopraan en alt
Ze nemen hem mee, hij is geboeid.
27b. (I en II) Koor
Zijn bliksem en donder in de wolken verdwenen?
Open je vurige afgrond, o hel,
vermorzel, richt te gronde, verslind, verpletter
met plotselinge woede
die valse verrader, dat moordenaarsbloed.
28. Matthäus 26:51-56
Evangelist
En zie, een van Jezus' volgelingen strekte zijn hand uit om de knecht van de hogepriester te slaan en hakte hem een oor af. Toen zei Jezus tegen hem:
Jezus
Steek je zwaard weer op zijn plaats; want wie het zwaard opneemt, zal door het zwaard omkomen. Of dacht je dat ik mijn vader niet kon vragen mij meer dan twaalf legioenen engelen te sturen? Maar hoe zou dan de Schrift vervuld kunnen worden? Het moet zo gaan.
Evangelist
Op dat uur zei Jezus tegen de menigte:
Jezus
Jullie zijn erop uitgetrokken als tegen een moordenaar, met zwaarden en met stokken, om mij te gevangen te nemen, terwijl ik toch elke dag bij jullie zat en onderwijs gaf in de tempel, en toen hebben jullie mij nooit gegrepen. Maar dit is allemaal gebeurd opdat de geschriften van de profeten vervuld zouden worden.
Evangelist
Toen verlieten alle discipelen hem en ze vluchtten weg.
29. (I en II) Koraal
O mens, beween je grote zonde,
om welke Christus de schoot van zijn Vader
verliet en op aarde kwam.
Uit een reine, tere maagd
is hij hier voor ons geboren,
hij wilde de bemiddelaar worden.
De doden gaf hij het leven
en hij nam alle ziekten weg,
totdat de tijd kwam
dat hij voor ons werd geofferd,
hij droeg de zware last van onze zonden
heel lang aan het kruis.
30. (I) Aria (A) en (II) koor
Alt
Ach, nu is mijn Jezus weg.
Koor
Waar is toch je vriend heengegaan,
o mooiste onder de vrouwen?
Alt
Is het mogelijk, zie ik het wel goed?
Koor
Waar is je vriend naartoe gegaan?
Alt
Ach, mijn lam in tijgerklauwen,
ach, waar is mijn Jezus gebleven?
Koor
Wij willen hem wel met jou gaan zoeken.
Alt
Ach, wat moet ik tegen mijn ziel zeggen
als die mij angstig zal vragen,
ach, waar is mijn Jezus gebleven?
31. Matthäus 26:57-60 (Actus Pontifices)
Evangelist
Zij die Jezus hadden gegrepen, brachten hem naar de hogepriester, Kajafas, naar de plaats waar de schriftgeleerden en de oudsten bijeen waren gekomen.
En Petrus volgde hem van een afstand naar het paleis van de hogepriester en ging daar binnen en nam plaats bij de knechten, om te kijken hoe het zou aflopen.
En de hogepriesters en de oudsten en de hele raad zochten een valse getuigenis tegen Jezus om hem te kunnen doden, maar ze vonden er geen.
32. (I en II) Koraal
Mij heeft de wereld bedrieglijk gevonnist
met leugens en met valse verzinsels,
veel vallen en heimelijke strikken.
Heer, bekommer u om mij in dit gevaar,
behoed mij voor valse streken.
33. Matthäus 26:60-63
Evangelist
En hoewel zich veel valse getuigen meldden, vonden ze niets. Ten slotte meldden zich twee valse getuigen, die zeiden:
Twee getuigen
Hij heeft gezegd: 'Ik kan de tempel van God afbreken en die in drie dagen weer opbouwen.'
Evangelist
En de hogepriester stond op en zei tegen hem:
Hogepriester
Geeft u geen antwoord op wat zij tegen u inbrengen?
Evangelist
Maar Jezus bleef zwijgen.
34. Arioso (T)
Mijn Jezus zwijgt
bij valse leugens,
om ons daarmee te tonen
dat zijn mededogende wil
bereid is voor ons te lijden,
en dat wij in soortgelijke pijn
aan hem gelijk moeten zijn
en bij vervolging moeten zwijgen.
35. (II) Aria (T)
Geduld, geduld
als valse tongen mij steken.
Als ik zonder schuldig te zijn
word uitgescholden en bespot,
o, moge de lieve God
de onschuld van mijn hart wreken.'
36. Matthäus 26:63-68
Evangelist
En de hogepriester antwoordde:
Hogepriester
Ik bezweer u bij de levende God, vertel ons of u de Christus bent, de zoon van God.
Evangelist
Jezus zei:
Jezus
U zegt het; maar ik zeg u, van nu af zal het geschieden dat u de mensenzoon ziet zitten aan de rechterhand van de Machtige en hem ziet komen in de wolken van de hemel.
Evangelist
Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei:
Hogepriester
Hij heeft God gelasterd, waarvoor hebben we nog verdere getuigenissen nodig? Zie, nu hebt u zijn godslastering gehoord, wat vindt u?
Evangelist
Zij antwoordden:
Koor I en II
Hij verdient de dood!
Evangelist
Toen spuwden ze in zijn gezicht en sloegen ze hem met hun vuisten. En sommigen sloegen hem in het gezicht terwijl ze riepen:
Koor I en II
Voorspel ons maar eens, Christus, wie is het die je heeft geslagen?
37. (I en II) Koraal
Wie heeft u zo geslagen,
mijn heil, en u met kwellingen
zo lelijk toegetakeld?
U bent immers geen zondaar
zoals wij en onze kinderen,
van misdaden heeft u geen weet.
38. Matthäus 26:69-75
Evangelist
En Petrus zat op de binnenplaats van het paleis, en er kwam een dienstmeisje naar hem toe, die zei:
Eerste dienstmeisje
Jij was toch ook bij die Jezus uit Galilea?
Evangelist
Maar hij ontkende het voor iedereen en zei:
Petrus
Ik weet niet wat je zegt.
Evangelist
En toen hij naar de poort liep, zag een ander dienstmeisje hem, en die zei tegen de aanwezigen:
Tweede dienstmeisje
Hij was ook bij die Jezus van Nazareth.
Evangelist
En hij ontkende het opnieuw en zwoer erbij:
Petrus
Ik ken die man niet.
Evangelist
En na een poosje kwamen degenen die daar stonden naar Petrus toe en zeiden:
Koor II
Jij bent beslist ook een van hen, want je accent verraadt je.
Evangelist
Toen begon hij zichzelf te vervloeken en te zweren:
Petrus
Ik ken die man niet.
Evangelist
En meteen kraaide de haan.
Toen dacht Petrus aan de woorden van Jezus, die tegen hem gezegd had: 'Voordat de haan kraait zul je mij driemaal verloochenen.'
En hij ging naar buiten en huilde bitter.
39. (I) Aria (A)
Erbarm u,
mijn God, omwille van mijn tranen.
Kijk toch,
hart en ogen huilen
bitter om u.
40. (I en II) Koraal
Al heb ik mij van u afgewend,
ik kom toch weer terug.
Want uw zoon heeft ons verzoend
door zijn angst en doodspijn.
Ik ontken de schuld niet,
maar uw genade en gunst
zijn veel groter dan de zonde
die ik steeds weer in mezelf aantref.
41. Matthäus 27:1-6 (Actus Pilatus)
Evangelist
In de ochtend besloten alle hogepriesters en de oudsten van het volk Jezus ter dood te brengen. Ze boeiden hem, namen hem mee en leverden hem over aan de landvoogd Pontius Pilatus.
Toen Judas, die hem had verraden, zag dat hij ter dood veroordeeld was, had hij berouw en bracht hij de dertig zilverlingen terug naar de hogepriesters en de oudsten, en hij zei:
Judas
Ik heb kwaad gedaan doordat ik onschuldig bloed heb verraden.
Evangelist
Zij zeiden:
Koor I en II
Wat hebben wij daarmee te maken? Los het zelf maar op!
Evangelist
En hij smeet de zilverlingen de tempel in, maakte dat hij weg kwam en hing zichzelf op.
En de hogepriesters raapten de zilverlingen op en zeiden:
Twee hogepriesters
Het is niet goed dat we die in de offerkist doen, want het is bloedgeld.
42. (II) Aria (B)
Geef mij mijn Jezus terug!
Kijk, het geld, het moordenaarsloon
gooit de verloren zoon
voor uw voeten neer.
43. Matthäus 27:7-14
Evangelist
En zij overlegden en kochten van het geld de akker van een pottenbakker om er pelgrims te begraven. Daardoor heet die akker de bloedakker tot op de dag van vandaag. Zo is vervuld wat gezegd is door de profeet Jeremia toen hij zei: 'Zij namen de dertig zilverlingen waarmee de verkochte betaald was, die ze hadden gekocht van de kinderen Israëls, en gaven ze uit voor de akker van een pottenbakker, zoals de Heer mij had bevolen.'
Maar Jezus stond voor de landvoogd, en de landvoogd vroeg hem:
Pilatus
Bent u de koning van de Joden?
Evangelist
En Jezus antwoordde:
Jezus
U zegt het.
Evangelist
En op de aanklachten van de hogepriesters en de oudsten antwoordde hij niets. Toen zei Pilatus tegen hem:
Pilatus
Hoort u niet hoe zwaar ze u beschuldigen?
Evangelist
En hij antwoordde nergens op, zodat ook de landvoogd erg verbaasd was.
44. (I en II) Koraal
Vertrouw uw wegen
en dat wat uw hart krenkt
toe aan de allertrouwste zorg
van hem die de hemel bestuurt.
Hij die wolken, lucht en winden
hun weg, hun loop en hun baan geeft,
zal ook wel wegen vinden
waarlangs uw voet kan gaan.
45. Matthäus 27:15-22
Evangelist
Nu had de landvoogd de gewoonte op het feest een gevangene vrij te laten die door het volk gekozen mocht worden. En op dat moment had hij een gevangene die zeer berucht was en Barabbas heette. En toen ze daar waren samengestroomd vroeg Pilatus:
Pilatus
Wie willen jullie dat ik vrijlaat: Barabbas of Jezus, van wie gezegd wordt dat hij Christus is?
Evangelist
Want hij wist wel dat ze hem uit afgunst hadden overgeleverd.
En terwijl hij op de rechterstoel zat, liet zijn vrouw hem een boodschap overbrengen:
Vrouw van Pilatus
Laat je niet in met die rechtvaardige, ik heb vannacht in mijn droom veel om hem geleden.
Evangelist
En de hogepriesters en de oudsten haalden het volk over om voor Barabbas te kiezen en Jezus ter dood te laten brengen.
Toen vroeg de landvoogd:
Pilatus
Wie van de twee willen jullie dat ik vrijlaat?
Evangelist
Zij riepen:
Koor I en II
Barabbas!
Evangelist
Pilatus vroeg:
Pilatus
Wat moet ik dan doen met Jezus, van wie gezegd wordt dat hij Christus is?
Evangelist
Ze riepen allemaal:
Koor I en II
Laat hem kruisigen!
46. (I en II) Koraal
Hoe wonderbaarlijk is toch die straf,
de goede herder lijdt voor zijn schapen,
de heer, de rechtvaardige, betaalt de schuld
voor zijn knechten.
47. Matthäus 27:23
Evangelist
De landvoogd vroeg:
Pilatus
Wat heeft hij dan misdaan?
48. (I) Arioso (S)
Hij heeft ons allen welgedaan,
de blinden gaf hij het gezicht,
de lammen deed hij weer lopen,
hij gaf ons het woord van zijn Vader door,
hij joeg de duivel weg,
bedroefden heeft hij opgebeurd,
hij heeft de zondaars op- en aangenomen,
verder heeft mijn Jezus niets gedaan.
49. (I) Aria (S)
Uit liefde,
uit liefde wil mijn Heiland sterven,
van zonden weet hij niets.
Zodat de eeuwige ondergang
en de straf van het jongste gericht
niet op mijn ziel zou blijven rusten.
50. Matthäus 27: 23-26
Evangelist
Maar ze schreeuwden nog harder:
Koor I en II
Laat hem kruisigen!
Evangelist
En toen Pilatus zag dat hij niets voor elkaar kreeg maar dat het tumult nog veel sterker werd, nam hij water en waste zijn handen voor de ogen van het volk, en zei:
Pilatus
Ik ben niet schuldig aan het bloed van deze rechtvaardige, lossen jullie het maar op.
Evangelist
Toen antwoordde het hele volk:
Koor I en II
Laat zijn bloed maar over ons en onze kinderen komen!
Evangelist
Toen liet hij Barabbas vrij en Jezus liet hij geselen, en hij leverde hem over om hem te laten kruisigen.
51. (II) Arioso (A)
Moge God medelijden hebben,
hier staat de Heiland vastgebonden,
o geseling, o slagen, o wonden,
beulen, hou op!
Kan de zielepijn,
de aanblik van die ellende,
jullie niet vermurwen?
Ach ja, jullie hebben een hart
dat wel even hard als de martelpaal
en nog veel harder moet zijn,
heb medelijden, hou op!
52. (II) Aria (A)
Kunnen tranen van mijn wangen
niets bereiken,
o, neem dan mijn hart erbij.
Maar laat dat, als het bloed stroomt,
als de wonden mild bloeden,
ook de offerschaal zijn.
53. Matthäus 27:27-30
Evangelist
Toen namen de soldaten van de landvoogd Jezus mee naar het gerechtsgebouw en zetten de hele troep om hem heen en kleedden hem uit en trokken hem een purperen mantel aan en vlochten een doornenkroon en zetten die op zijn hoofd en gaven hem een rietstengel in zijn rechterhand en knielden voor hem en bespotten hem en zeiden:
Koor I en II
Wees gegroet, Jodenkoning!
Evangelist
En ze bespuwden hem en namen de rietstengel en sloegen daarmee op zijn hoofd.
54. (I en II) Koraal
O hoofd vol bloed en wonden,
vol pijn en vol met hoon,
o hoofd, waarop tot spot
een doornenkroon is gedrukt,
o hoofd, anders fraai gesierd
met de hoogste eer en pracht
maar nu ernstig beschimpt,
wees gegroet door mij.
O edel gelaat,
waarvoor anders de hele wereld
vreest en schroomt,
hoe komt u zo bespuwd,
hoe komt u zo bleek,
wie heeft het licht van uw ogen
dat met geen enkel licht te vergelijken is,
zo schandelijk toegetakeld?
55. Matthäus 27:31-32 (Actus Crux)
Evangelist
En toen ze hem hadden bespot, trokken ze hem de mantel uit en deden ze hem zijn kleren weer aan en namen ze hem mee om hem te kruisigen.
En onderweg kwamen ze een man uit Cyrene tegen die Simon heette, en hem dwongen ze zijn kruis voor hem te dragen.
56. (I) Arioso (B)
Ja, natuurlijk wil in ons het vlees en bloed
tot het kruis worden gedwongen,
hoe beter het voor onze ziel is,
des te harder drukt het op ons.
57. (I) Aria (B)
Kom, zoet kruis, dat wil ik zeggen,
mijn Jezus, leg het mij voortdurend op.
En als mijn lijden eens te zwaar wordt,
dan helpt uzelf het mij dragen.
58. Matthäus 27:33-44
Evangelist
En toen ze bij de plaats kwamen die Golgotha heet, dat betekent Schedelplaats, gaven ze hem zure wijn te drinken, gemengd met gal, en toen hij het proefde, wilde hij het niet drinken.
En toen ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren door erom te loten, opdat vervuld zou worden wat gezegd is door de profeet: 'Ze hebben mijn kleren onderling verdeeld en om mijn gewaad hebben ze het lot geworpen.'
En ze zaten daar en hielden de wacht. En boven zijn hoofd bevestigden zij een opschrift met de oorzaak van zijn dood, namelijk: 'Dit is Jezus, de koning van de Joden'.
En er werden twee moordenaars met hem gekruisigd, een rechts van hem en een links.
En mensen die voorbij kwamen scholden hem uit en schudden hun hoofd en riepen:
Koor I en II
Jij die de tempel van God afbreekt en hem in drie dagen weer opbouwt, help nu jezelf; als je Gods zoon bent, kom dan van het kruis af!
Evangelist
Ook de hogepriesters bespotten hem, evenals de schriftgeleerden en oudsten, en zeiden:
Koor I en II
Anderen heeft hij geholpen maar zichzelf kan hij niet helpen.
Als hij de koning van Israël is, laat hij dan nu van het kruis komen, dan zullen we hem geloven. Hij heeft op God vertrouwd, laat die hem nu verlossen als hij daar zin in heeft; want hij heeft gezegd: 'Ik ben de zoon van God.'
Evangelist
Zo beschimpten ook de moordenaars hem die met hem waren gekruisigd.
59. (I) Arioso (A)
Ach Golgotha, onzalig Golgotha!
De Heer der heerlijkheid
moet hier smadelijk ten onder gaan,
de zegen en het heil der wereld
wordt als een vloek aan het kruis genageld.
De schepper van hemel en aarde
moet worden beroofd van aarde en lucht.
De onschuld moet hier schuldig sterven,
dat gaat mij aan het hart.
Ach Golgotha, onzalig Golgotha!
60. (I) Aria (A) en (II) koor
Zie, Jezus heeft zijn hand
uitgestrekt om ons te omvatten,
kom - Waarheen? - in Jezus' armen.
Zoek verlossing, aanvaard ontferming,
zoek - Waar? - in Jezus' armen,
leef, sterf, rust hier,
o verlaten kuikentjes,
blijf - Waar? - in Jezus' armen.
61. Matthäus 27:45-50
Evangelist
En vanaf het zesde uur lag er een duisternis op het hele land tot aan het negende uur. En rond het negende uur schreeuwde Jezus luid:
Jezus
Eli, Eli, lama asabthani?
Evangelist
Dat betekent: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?'
En enkele omstanders die dat hoorden zeiden:
Koor I
Hij roept Elia!
Evangelist
En een van hen haastte zich om een spons te pakken; hij vulde die met zure wijn en stak hem op een rietstengel en gaf hem te drinken. En de anderen zeiden:
Koor II
Wacht, laten we kijken of Elia hem komt helpen.
Evangelist
Maar Jezus schreeuwde opnieuw luid, en gaf de geest.
62. (I en II) Koraal
Als ik eens het leven moet verlaten,
verlaat u mij dan niet,
als ik moet sterven,
verschijnt u dan.
Als mijn hart
het allerbangst is,
trek mij dan weg uit mijn angsten
krachtens uw angst en pijn.
63. Matthäus 27:51-58 (Actus Sepulchrum)
Evangelist
En zie, het gordijn in de tempel scheurde in tweeën, van boven naar beneden. En de aarde beefde en de rotsen scheurden en de graven gingen open en veel lichamen van heiligen die daar sliepen stonden op, en zij verlieten hun graven na zijn opstanding en kwamen in de heilige stad en verschenen aan velen.
En toen de commandant en zijn mannen, die Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en wat daar gebeurde, schrokken ze hevig en zeiden:
Koor I en II
Werkelijk, deze man was de zoon van God.
Evangelist
En er waren daar veel vrouwen die uit de verte toekeken; zij waren hem gevolgd vanuit Galilea en hadden hem gediend; onder hen waren Maria Magdalena en Maria de moeder van Jacobus en Jozef, en de moeder van de kinderen van Zebedeüs.
En 's avonds kwam er een rijke man uit Arimathea, die Jozef heette
en die ook een discipel van Jezus was; hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. En Pilatus beval het hem te geven.
64. (I) Arioso (B)
In de avond, toen het koel was,
kwam Adams val aan het licht;
in de avond maakt de Heiland die ongedaan,
in de avond kwam de duif terug
met een olijfblad in zijn snavel,
o schone tijd, o avonduur!
Er is nu vrede met God gesloten
want Jezus heeft zijn kruis volbracht,
zijn lichaam komt tot rust,
ach, lieve ziel, alsjeblieft,
aanvaard de dode Jezus als geschenk,
o heilzaam, o kostbaar aandenken.
65. (I) Aria (B)
Maak jezelf rein, mijn hart,
ik wil Jezus zelf begraven,
want hij zal voortaan in mij
blijvend
van zijn zoete rust genieten,
wereld, verdwijn, laat Jezus binnen!
66. Matthäus 27:59-66
Evangelist
En Jozef nam het lichaam en wikkelde het in een schone linnen doek en legde het in zijn eigen nieuwe graf, dat hij in een rots had laten uithouwen, en rolde een grote steen voor de ingang van het graf en ging weg.
En Maria Magdalena en de andere Maria gingen bij het graf zitten.
De volgende dag, na de dag van de voorbereiding voor Pasen, kwamen alle hogepriesters en farizeeën bij Pilatus en zeiden:
Koor I en II
Heer, wij bedachten dat deze verleider, toen hij nog leefde, heeft gezegd: 'Ik zal na drie dagen opstaan.' Geef daarom opdracht het graf te laten bewaken tot aan de derde dag, om te voorkomen dat zijn discipelen hem komen stelen en tegen het volk zeggen: 'Hij is opgestaan uit de dood', want dan zou het laatste bedrog nog erger zijn dan het eerste.
Evangelist
Pilatus zei:
Pilatus
Hier zijn de bewakers, laat het graf maar bewaken zoals u weet dat het moet.
Evangelist
Zij gingen naar het graf en zetten er bewakers bij en verzegelden de steen.
67. (I) Arioso (S, A, T, B) en (II) koor
Bas
Nu is de Heer tot rust gebracht.
Koor
Mijn Jezus, goede nacht.
Tenor
De moeite is voorbij,
die onze zonden hem hebben gekost.
Koor
Mijn Jezus, goede nacht.
Alt
O, gelukzalige beenderen,
zie hoe ik jullie boetvaardig en berouwvol beween
omdat mijn val jullie in die ellende heeft gebracht.
Koor
Mijn Jezus, goede nacht.
Sopraan
Ontvang levenslang mijn grote dank
voor jullie lijden, voor het feit
dat jullie mijn zieleheil zo belangrijk vonden.
Koor
Mijn Jezus, goede nacht.
68. (I en II) Koor
Wij gaan zitten in tranen
en roepen u in het graf toe:
rust zacht, rust zacht.
Rust, uitgeputte ledematen,
jullie graf en lijksteen
moeten voor het angstige geweten
een gerieflijk hoofdkussen
en een rustplaats voor de ziel zijn,
heel tevreden vallen de ogen in slaap.
Vertaling: Ria van Hengel