Johann Sebastian Bach
Was mir behagt, ist nur die muntre Jagd! (BWV 208)
Geschreven voor Gelukwens
Voor het eerst uitgevoerd: 23 feb 1713
Libretto: Salomo Franck
Solisten SSTB koor SATB orkest str vsolo vc fl1,2 ob1,2 fgsolo cor1,2 cont
Totaal 16 delen, 2 koorwerken
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
Bespreking
Was mir behagt, ist nur die muntre Jagd! (BWV 208) is een niet-kerkelijke maar seculiere, wereldlijke gelukwenscantate die Bach in 1713 componeerde. Bach was nog organist en nog geen kapelmeester aan het hof van hertog Wilhelm Ernst von Sachsen-Weimar; hij had daar dus ook nog geen cantates gecomponeerd maar kreeg van zijn principaal al wel de opdracht om, met Oberkonsistorialsekretär Salomon Franck als tekstschrijver, een cantate te componeren voor de eenendertigste verjaardag van hertog Christian von Sachsen-Weißenfels (1682-1736), als cadeautje van Bachs broodheer aan diens bevriende relatie in het naburige Weißenfels, die als hartstochtelijk jager bekend stond.
BWV 208 is de oudste ons bekende wereldse cantate van Bach en het is de eerste keer dat we Bach het uit de Italiaanse opera afkomstige genre van de kamercantate zien beoefenen. Recitatieven en da-capoaria’s op madrigale, vrij gecomponeerde teksten hadden tot dat ogenblik nog geen plaats in de cantates die we van hem kennen.
Bachs zogeheten ‘Jagdkantate’ werd 23 februari 1713 uitgevoerd als tafelmuziek bij een banket in het jachtslot van hertog Christian, na een jachtpartij ter gelegenheid diens eerste verjaardag als hertog in functie, na het kinderloos overlijden van zijn oudere broer in 1712.
De cantate is opgezet als een ‘Dramma per musica’: de zangers zijn handelende personages, tussen wie de dramatische interactie trouwens tot een minimum beperkt blijft. De actoren die achtereenvolgens toesnellen om de hertog met zijn verjaardag te feliciteren zijn in dit geval (en vaker in dit genre) figuren uit de antieke mythologie, want gelukwensen zijn natuurlijk alleen memorabel als ze van hiërarchisch hoger geplaatsten afkomstig zijn, en dan zit je bij absolutistische vorsten al gauw in de Grieks/Romeinse godenwereld.
Diana, godin van de jacht (sopraan 1), maakt haar entree met een recitatief (1) en een aria (2). Haar geliefde, de schaapherder Endymion (tenor) verwijt haar in zijn recitatief en aria dat Diana hem niet meer ziet staan (3, 4), maar Diana legt uit (5) dat ze vandaag voorrang moet geven aan de verjaardag van Christian, waarin Endymion meegaat. Dan blijken ook Pan, de god van herders en landerijen (bas) en Pales, vruchtbaarheidsgodin van kudden en weiden (sopraan 2), op weg naar Weißenfels: resp. recitatieven (6) en (8) en aria’s (7) en (9). Als Diana met een zeer kort recitatief (10) allen oproept tot een gezamenlijk huldebetoon is de handeling, en daarmee de reeks recitatieven, afgelopen en kan de huldiging beginnen met het ‘koor’ (11): overduidelijk een gezamenlijk optreden van niet meer dan de vier felicitanten die zichzelf zojuist hebben geïntroduceerd. Koor betekent dus kwartet. Hiermee had de cantate kunnen eindigen, maar Bach gaat verder; iedereen krijgt nog een solo voordat het slotkoor volgt.
De ‘Jagdkantate’ werd, zoals gezegd, uitgevoerd tijdens een banket en ongetwijfeld door de Weißenfelser Hofkapelle, met vocale solisten van de Weißenfelser opera. Ondanks de afwezigheid van substantiële dramatische handeling zal de uitvoering wel (semi-)scenisch zijn geweest, met decors, kostuums en rekwisieten. Daarop duiden in de tekst de pijl die Diana inderdaad zal hebben afgeschoten (1) en de herdersstaf (6) die Pan aan de jarige zal hebben aangeboden.
Bachs cantate kreeg in latere jaren nog diverse heruitvoeringen; waarschijnlijk al snel nog eens aan het Weißenfelser hof, gezien het toegevoegde slotcouplet. En dan enkele jaren later (1716 of 1717) in Bachs thuisbasis Weimar ter ere van de mede-regent aldaar, hertog Ernst-August (1688-1748), wiens naam in het libretto eenvoudig in de plaats van Christian werd geplaatst, ondanks de verschillende klemtonen (zie hiernaast).
Ook in Leipzig klonk de cantate nog omstreeks 1740 als lofzang op de koning/keurvorst Friedrich August.
Van enkele delen van de Jagdkantate komen we de muziek weer tegen als latere parodieën in kerkcantates. Nummer (7), Ein Fürst ist seines Landes Pan, keert terug als de basaria Du bist geboren mir zu gute in de pinkstercantate BWV 68/4; voor dezelfde cantate bewerkte Bach aria (13) tot de bekende sopraanaria (2) met violoncello piccolo Mein gläubiges Herze, frohlocke, sing, scherze. Als openingskoor van Michaeliscantate BWV 149, Man singet mit Freuden vom Sieg, fungeert een bewerking van het slotkoor (15), met drie trompetten in de plaats van de twee hoorns.
De Weißenfelser Hofkapelle die Bach voor deze gelegenheid ten dienste stond moet behalve strijkers en continuo tenminste (en geheel passend bij het onderwerp van de lofzang) twee jachthoorns, corni da caccia, hebben omvat, benevens drie hobo’s, waaronder een ‘taille’ (althobo) en twee blokfluiten, die naar toenmalige praktijk waarschijnlijk door de hoboïsten werden bespeeld, want zelfs in het slotkoor treden ze niet tegelijk op. De continuogroep omvatte in elk geval ook een fagot, en als toetsinstrument was er natuurlijk geen orgel beschikbaar, maar fungeerde een clavecimbel, uiteraard bespeeld door Bach zelf. Gezien de vele delen waarin de zangers slechts door continuo worden begeleid, zouden we graag gehoord hebben hoe de ‘maestro al cembalo’ met zijn rechterhand de basso-continuolijnen improviserend uitwerkte.
Zoals een kritische lezer van het libretto al kan vermoeden, stoelt al deze flatterende pluimstrijkerij op weinig feiten: hertog Christian werd enkele jaren later wegens verwaarlozing van zijn grondbezit en financieel wanbeheer onder keizerlijke curatele geplaatst.
0. Sinfonia
Hoogstwaarschijnlijk is de cantate geopend met een instrumentaal stuk, dat ons echter niet tezamen met de partituur of de partijen is overgeleverd. Waarschijnlijk gaat het hier om het afzonderlijk teruggevonden instrumentale stuk BWV 1040, waarvan de thematiek in het slotkoor terugkeert. Sommige uitvoeringen gaan aan deze mogelijkheid voorbij.
1. Recitatief (S1)
sopraan 1, continuo
Diana | |
Was mir behagt, | Wat mij behaagt |
ist nur die muntre Jagd! | is alleen de vrolijke jacht! |
Eh noch Aurora pranget, | Nog voordat Aurora straalt, |
eh sie sich an den Himmel wagt, | nog voordat zij aan de hemel durft te verschijnen, |
hat dieser Pfeil schon | heeft deze pijl al |
angenehme Beut erlanget. | voor een aangename prooi gezorgd. |
Het korte recitatief (1) waarmee jachtgodin Diana haar opwachting maakt eist al direct alle aandacht op: reeds na vier maten schiet ze met een reeks snelle zestiende noten haar pijl af en volgt die aandachtig (adagio) in zijn loop, die door het continuo wordt verbeeld. Dan haast ze zich (presto) om haar prooi te pakken.
2. Aria (S1)
sopraan 1, hoorn 1/2, continuo
Diana | |
Jagen ist die Lust der Götter, | Jagen is het plezier van de goden, |
Jagen steht den Helden an. | jagen past de helden. |
Weichet, meiner Nymphen Spötter, | Ga weg, bespotters van mijn nimfen, |
weichet von Dianen Bahn! | maak ruim baan voor Diana! |
In haar aria (2) bezingt Diana de jacht als een prerogatief van goden en helden, waar Christian uiteraard impliciet toe gerekend wordt. Twee jachthoorns zijn hier de aangewezen begeleidingsinstrumenten; het imiteren van elkaars motieven illustreert de jacht, terwijl het continuo regelmatig aan de rondvliegende pijlen herinnert.
3. Recitatief (T)
tenor, continuo
Endymion | |
Wie, schönste Göttin, wie? | Wat, mooie godin, wat? |
Kennst du nicht mehr dein vormals halbes Leben? | Ken je je vroegere halve leven niet meer? |
Hast du nicht dem Endymion | Heb je aan Endymion |
in seiner sanfte Ruh | tijdens zijn zachte rust |
so manchen Zuckerkuss gegeben? | niet heel wat suikerkusjes gegeven? |
Bist du denn, Schönste, nu | Ben je dan nu, schoonheid, |
von Liebesbanden frei? | vrij van liefdesbanden |
Und folgest nur der Jägerei? | en wil je alleen nog maar jagen? |
Na het extraverte F-groot van Diana en haar hoorns in (2) is d-klein de toonsoort waarin we in (3) Diana’s geliefde Endymion pruilend aantreffen. Op het woord folgest volgt hem het continuo in een canon, na twee tellen en een kwint lager.
4. Aria (T)
tenor, continuo
Endymion | |
Willst du dich nicht mehr ergötzen | Wil je niet meer genieten |
an den Netzen, | van de netten |
die dir Amor legt? | waarin Amor je verstrikt? |
Wo man auch, wenn man gefangen, | Waar je, ook al zit je gevangen, |
nach Verlangen | naar hartelust |
Lust und Lieb in Banden pflegt. | geboeid en wel de liefde koestert? |
Endymions smachtende aria (4) wordt weliswaar slechts door continuo begeleid, maar is door de beperkingen van de natuurhoorns in (2) kunstiger uitgewerkt dan die van Diana, met een beweeglijk thema van de continuobas (illustratie), dat wellicht Amors netten moet verbeelden, maar in elk geval voortdurend (ostinaat) wordt herhaald en daarbij door allerlei toonsoorten schuift. De tenorpartij vergt competenties van een operazanger.
5. Recitatief (S1, T)
sopraan 1, tenor, continuo
Diana | |
Ich liebe dich zwar noch! | Ik houd nog wel van je, |
Jedoch | maar |
ist heut ein hohes Licht erschienen, | er is nu een verheven licht verschenen, |
das ich vor allem muss | dat ik bovenal |
mit meinem Liebeskuss | met mijn liefdeskus |
empfangen und bedienen. | moet ontvangen en bedienen. |
Der teure Christian, | De dierbare Christan, |
der Wälder Pan, | de Pan van de wouden, |
kann in erwünschtem Wohlergehen | kan nu heel tevreden |
sein hohes Ursprungsfest itzt sehen. | zijn hoge verjaardagsfeest tegemoetzien. |
Endymion | |
So gönne mir, | Sta mij dan toe, |
Diana, dass ich mich mit dir | Diana, dat ik mij nu |
itzund verbinde, | bij jou aansluit |
und an "ein Freudenopfer" zünde. | en met jou een ''vreugdeoffer'' aansteek. |
Beide | |
Ja! Ja! Wir tragen unsre Flammen | Ja, ja! Wij brengen onze vlammen |
mit Wunsch und Freuden itzt zusammen! | nu tevreden en blij bij elkaar! |
De dialoog tussen Diana en Endymion in recitatief (5) blijft beperkt tot een verklaring van Diana en het voorstel van Endymion om dan maar een gezamenlijk Freudenopfer te gaan brengen. Daartoe wordt enthousiast besloten in een langdurig tweestemmig arioso, waarbij opnieuw de één de ander in canon volgt. En opnieuw gaat het continuo nog even door waar de zangers zijn opgehouden en kan onze nieuwsgierigheid naar wat de toetsenist van dienst er met zijn rechterhand heeft bijbedacht helaas niet meer bevredigd worden.
6. Recitatief (B)
bas, continuo
Pan | |
Ich, der ich sonst ein Gott | Ik, die normaliter de god |
in diesen Feldern bin, | van deze velden ben, |
ich lege meinen Schäferstab | ik leg mijn herdersstaf neer |
vor Christians Regierungs-Szepter hin! | voor de regeringsscepter van Christian! |
Weil der durchlauchte Pan | Omdat de doorluchtige Pan |
das Land so glücklich machet, | het land zo gelukkig maakt |
dass Wald und Feld und alles lebt und lachet! | dat bos en veld en alles leeft en lacht! |
Nu Diana Christian heeft aangeduid als Pan, d.w.z. de heerser over de wouden, is de komst van Pan zelf onvermijdelijk geworden. Het basrecitatief (6) waarmee hij zichzelf voorstelt contrasteert met het vorige door zijn bondigheid en het ontbreken van enige thematiek in het continuo. De herdersstaf die hij en passant zal hebben neergelegd aan de voeten van de hertog, is in handen van een godheid natuurlijk enigszins bevreemdend.
7. Aria (B)
bas, hobo 1/2, continuo
Pan | |
Ein Fürst ist seines Landes Pan, | Een vorst is de Pan van zijn land, |
gleich wie der Körper ohne Seele | en zoals het lichaam zonder ziel |
nicht leben, noch sich regen kann, | niet kan leven of bewegen, |
so ist das Land die Totenhöhle, | zo is het land een grot van doden |
das sonder Haupt und Fürsten ist | als het geen hoofd en geen vorst heeft |
und so das beste Teil vermisst. | en dus het beste deel mist. |
Geheel op zijn plaats is daarentegen het aan schalmeien herinnerende hobotrio dat Pan begeleidt in zijn aria (7); herinner u de vele hobo’s in de Sinfonia van Bachs tweede cantate van het Weihnachts-Oratorium. Het plechtig gepuncteerde ritme zal bij Bach ook later steeds fungeren als muzikaal attribuut van hoogwaardigheidsbekleders. Een land zonder vorst is als een lichaam zonder hoofd, aldus Pan.
8. Recitatief (S2)
sopraan 2, continuo
Pales | |
Soll denn der Pales Opfer hier das letzte sein? | Zal dan het offer van Pales hier het laatste zijn? |
Nein! nein! | Nee, nee! |
ich will die Pflicht auch niederlegen, | ik wil mijn plicht ook opgeven |
und da das ganze Land von Vivat schallt, | en omdat in het hele land het Vivat klinkt |
auch dieses schöne Feld | ook dit fraaie veld |
zu Ehren unsrem Sachsenheld | tot eer van onze Saksische held |
zur Freud und Lust bewegen! | blij en vrolijk maken! |
Na Pan maakt nog een minder bekende godin haar opwachting: Pales, een meestal als vrouwelijk beschouwde (hier: sopraan 2) vruchtbaarheidsbevorderende god van herders, kudden en landbouwers. Voor haar is het vierde recitatief/aria-paar beschikbaar. Het weer alleen door continuo begeleide recitatief (8) eindigt ook weer arioso, met een basso continuo die ritmisch een Freudencoloratuur van de sopraan ondersteunt.
9. Aria (S2)
sopraan 2, blokfluit 1/2, continuo
Pales | |
Schafe können sicher weiden, | Schapen kunnen veilig grazen |
wo ein guter Hirte wacht. | daar waar een goede herder waakt. |
Wo Regenten wohl regieren, | Waar vorsten hun land goed besturen |
kann man Ruh und Friede spüren | zie je rust en vrede |
und was Länder glücklich macht. | en dat wat landen gelukkig maakt. |
Pales’ aria (9), Schafe können sicher weiden, is ontegenzeggelijk het populairste hoogtepunt van de cantate. De instrumentale begeleiding komt van twee blokfluiten, als ‘armeluis’ fluitjes’ een typisch herdersinstrument. Ze gaan voortdurend met elkaar in terts- en sextparallellen, opereren dus eigenlijk als slechts één stem. Daaronder klinken de repeterende basnoten, zeker ook van de fagot, als de bourdontonen van een doedelzak.
Het is verwonderlijk dat Bach deze aria nimmer heeft geparodieerd in één van zijn ons bekende kerkcantates, terwijl ‘de goede herder’ toch een zeer gangbare metafoor voor Christus is. Ook de eerste generaties Bachliefhebbers (Schweitzer) was dit stuk ontgaan, totdat Percy Grainger het in 1930 arrangeerde onder de titel Blithe Bells (hij vatte de tertsparallellen op als koeienbellen), eerst voor symfonieorkest, later voor pianosolo. Groter publiek kreeg het stuk in de wat minder modernistische bewerking van William Walton (1940) voor groot symfonieorkest, als Deel 5 van de suite The Wise Virgins, inclusief het voorafgaande recitatief!
10. Recitatief (S1)
sopraan 1, continuo
Diana | |
So stimmt mit ein | Dus doe mee |
und lasst des Tages Lust vollkommen sein! | en laat de vreugde van deze dag volmaakt zijn! |
Met het kortste recitatief (10) kan Diana nu allen uitnodigen met een loflied in te stemmen. Het handelingsgedeelte van de cantate is daarmee beëindigd en dus ook de reeks recitatieven.
11. Koor
SATB, strijkers, solo cello, hobo 1/2, solo fagot, hoorn 1/2, continuo
Lebe, Sonne dieser Erden, | Leef, zon van deze aarde, |
weil Diana bei der Nacht | want Diana waakt 's nachts |
an der Burg des Himmels wacht, | bij de burcht van de hemel, |
weil die Wälder grünen werden, | want de bossen zullen groen worden, |
lebe, Sonne dieser Erden! | leef, zon van deze aarde! |
Als een ‘zon van deze aarde’ wordt de jarige bezongen in koor (11), een vierstemmig koor, maar met twee sopranen en geen alt. De eerste tekstregel, Lebe, Sonne dieser Erden, wordt uitgevoerd als een vierstemmige permutatiefuga: in elke maat een nieuwe inzet van het thema, waarvan de contrapunten, de tegenstemmen, op dezelfde manier achter elkaar aan lopen. De vier koorstemmen worden colla parte gesteund door de vier strijkers en de vier dubbelrietblazers. Na een korte doorwerking komt de vocale fuga in maat 10 tot een homofoon slot, waarna blazers en strijkers een nieuwe themaexpositie beginnen, die wordt begeleid door hoorngeschal; wegens hun beperkte toonvoorraad kunnen de hoorns geen thematische bijdrage leveren. In het B-deel klinken de overige vier regels tekst tweemaal liedachtig homofoon, de eerste keer zonder, de tweede keer met instrumentale verdubbeling, maar steeds zonder hoorns. Ten slotte wordt de eerste regel ongewijzigd herhaald: een zuivere da-capovorm, A-B-A.
Van veel ‘Drammae per musica’ zou dit het einde zijn, maar Bach geeft nog een rondje: een aria of duet voor iedereen plus een slotkoor.
12. Aria (S1, T)
sopraan 1, tenor, solo viool, continuo
Diana, Endymion | |
Entzücket uns beide, | Verruk ons beiden |
ihr Strahlen der Freude, | o vreugdestralen, |
und zieret den Himmel mit Demantgeschmeide, | en tooi de hemel met diamanten sieraden, |
Fürst Christian weide | moge vorst Christian |
Auf lieblichsten Rosen, befreiet vom Leide! | over lieflijke rozen gaan, bevrijd van leed! |
Diana en Endymion zongen al wel een recitatief in duet, maar geen aria. Daartoe krijgen ze nu (12) gelegenheid, begeleid door een virtuoze soloviool en continuo. Terwijl ze elkaar in (5) nog canonisch volgden en imiteerden, een duet in Italiaanse stijl, zingen ze nu hun tekst in aanminnige parallellen en volkomen eensgezindheid, de Franse duetstijl. Het Leide wordt gekleurd met enkele dissonanten en duisterder harmonieën, hoewel de tekst Christian daarvan nu juist wil bevrijden: in de tekst/muziek-relatie prevaleert het woord boven de strekking.
13. Aria (S2)
sopraan 2, continuo
Pales | |
Weil die wollenreichen Herden | Omdat de wolrijke kudden |
durch dies weitgepriesne Feld | vrolijk kunnen grazen |
lustig ausgetrieben werden, | in dit veelgeprezen veld, |
lebe dieser Sachsenheld! | moge deze Saksische held leven! |
Van Pales' aria (13) is, in retrospectief, de basso continuo eigenlijk de belangrijkste stem; hij zou ruim tien jaar later, omgewerkt voor violoncello piccolo, bekend worden in de sopraanaria Mein gläubiges Herze, frohlocke, sing, scherze uit cantate BWV 68; ook de partij van Pales beklijft minder dan de sopraanpartij in de kerkcantate.
In Bachs partituur werd ook nog een instrumentaal stuk met dezelfde thematiek aangetroffen, voor viool, hobo en continuo; de bedoeling daarvan is onduidelijk. In BWV 68 is dit stuk, met zijn afwijkende bezetting, geïntegreerd in de aria, die daardoor meer dan twee keer zo lang werd.
14. Aria (B)
bas, continuo
Pan | |
Ihr Felder und Auen, | O velden en weiden, |
lasst grünend euch schauen, | vertoon je groenend, |
ruft Vivat itzt zu! | roep nu Vivat! |
Es lebe der Herzog in Segen und Ruh! | Leve de hertog in zegen en rust! |
Bas Pan komt op herhaling met een louter door continuo begeleide aria (14). De dansante 3/8-maat doet denken aan een gigue, maar heeft door zijn punctering (lang - kort - lang) een huppelend effect. (Pan wordt altijd afgebeeld met bokkepoten.)
15. Koor
SATB, strijkers, solo cello, hobo 1/2, solo fagot, hoorn 1/2, continuo
Ihr lieblichste Blicke, | O lieflijke blikken, |
ihr freudige Stunden, | o vrolijke uren, |
euch bleibe das Glücke | moge het geluk |
auf ewig verbunden! | voor eeuwig bij jullie blijven! |
Euch kröne der Himmel mit süßester Lust! | Moge de hemel jullie kronen met zoete vreugde! |
Fürst Christian lebe! Ihm bleibe bewußt, | Leve vorst Christian! Moge hij blijven beseffen |
was Herzen vergnüget, was Trauern besieget! | wat harten goeddoet, wat droefheid overwint! |
[Die Anmut umfange, | Moge de hertog en zijn Luise Christine |
das Glücke bediene den Herzog und seine | omringd worden met lieflijkheid |
Luise Christine! | en voorzien worden van geluk! |
Sie weiden in Freuden auf Blumen und Klee, | Mogen zij vol vreugde gaan |
es prange die Zierde der fürstlichen Eh, | over een pad van bloemen en klaver |
die andre Dione, Fürst Christians Krone!] | moge het sieraad van het vorstelijke huwelijk |
schitteren, de andere Dione, de kroon van vorst Christian! |
Voor het uitgelaten slotkoor (15) treden uiteraard tutti, allen aan, maar zonder blokfluiten. Het omhoogstrevende hoofdmotief dat de hobo's in maat 1 presenteren wordt gaandeweg door allen overgenomen, maar kan door de hoorns slechts met eenvoudige fanfares worden bezegeld. Het stuk is antifonaal opgebouwd: koper- en houtblazers, strijkers en zangers treden blokvormig met elkaar in dialoog.
De woorden was Trauren besieget krijgen ten slotte meer nadruk dankzij een polyfone uitwerking door het koor met achter elkaar aan rollende zestienden, onder instrumentale begeleiding met het hoofdmotief. Dan keert het begin weer terug: een gave da-capostructuur.
Op de partituur werd een tweede tekst voor dit slotkoor aangetroffen, die waarschijnlijk verwijst naar een heruitvoering in Weißenfels, waarbij Christians echtgenote, Louise Christine van Stolberg, in de gelukwensen werd betrokken; de tekst vergelijkt haar met Dione, een minder welomschreven godin en één van de geliefden van oppergod Zeus.