Johann Sebastian Bach
Auf, schmetternde Töne der muntern Trompeten (BWV 207a)
Geschreven voor Gelukwens
Voor het eerst uitgevoerd: 3 aug 1735
Solisten SATB koor SATB orkest str trav1,2 ob obd'am1,2 obcacc trp1-3 timp cont
Totaal 11 delen, 2 koorwerken
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
Bespreking
De huldigingscantate BWV 207a werd door Bach gecomponeerd voor en uitgevoerd op de naamdag van de in Dresden residerende Saksische keurvorst en koning van Polen, Friedrich August II, 3 augustus 1735. Uitvoerenden waren het Leipziger studenenkoor en -orkest Collegium Musicum, dat Bach sinds 1729 leidde en waarmee hij wekelijkse ‘ordinaire' en incidentele ‘extraordinaire' concerten verzorgde in Gotfried Zimmermanns Kaffeehaus in de Catharinenstraße of zomers in de open lucht, in Zimmermanns Kaffeegarten aan de Grimmschen Steinweg buiten de stad.
"Auf den Hohen Nahmens-Tag Ihro Königlichen Majestät in Polen und Churfürstlichen Durchlaucht zu Sachsen etc. Wird das Bachische Collegium Musicum heute Abends eine solenne Music bey einer illumination im Zimmermannischen Garten vor dem Grimmischen Thore unterthänigst aufführen." (Leipziger Zeitungen, 3/8/1735)
De solenne music van 3 augustus 1735 behoort tot een reeks door de universiteit gesponsorde "extraordinaire Konzerte" ter gelegenheid van heugelijke gebeurtenissen in het koningshuis (kroning, naam- en verjaardagen) tussen 1732 en ‘34, concerten die Bach niet alleen een half jaarsalaris per stuk opleverden, maar ook de parodiemodellen waarmee hij eind ‘34 zijn Weihnachts-Oratorium zou assembleren, en ten slotte via de pers bekendheid in Dresden, ter ondersteuning van zijn nog onbeantwoorde, met het Kyrie en Gloria van de Hohe Messe ingediende sollicitatie naar de titel van KuK Hofcompositeur en wellicht ook naar de vacante post van Hofcapellmeister. De koning zelf, sinds 1733 opvolger van August der Starke, was bij de uitvoering van Auf, schmetternde Töne, zoals meestal bij dergelijke gelegenheden, niet aanwezig, hij was in Polen, maar onder de 150-200 aanwezigen bevonden zich vele Leipziger hoogwaardigheidsbekleders. De plaatselijke pers maakte melding van feestverlichting.
Bach maakte het zich niet al te moeilijk en liet de belangrijkste klus over aan zijn - ons onbekende - tekstdichter, die hij verzocht een nieuwe tekst te fabriceren op de muziek die negen jaar eerder was uitgevoerd ter ere van de inauguratie op 11 december 1726 van de Leipziger hoogleraar Romeins Recht, Dr Gottlieb Kortte; dat was het Dramma per Musica Vereinigte Zwietracht der wechselnden Saiten, ons bekend als Cantate BWV 207. Zodoende hoefde Bach alleen nog nieuwe muziek te schrijven voor drie recitatieven (nrs 2, 4 en 6), die naar hun aard zodanig tekstgebonden zijn dat de muziek ervan nooit kan worden hergebruikt (en waarin de tekstdichter derhalve wat vrijer zijn gang kon gaan). Hij kon de instrumentale partijen ongewijzigd hergebruiken en het aan zijn kopiïsten overlaten om de vocale partijen van de nieuwe, qua metriek en verslengte identieke tekst te voorzien.
Muziek ter ondersteuning van de lofrede op een academicus werd zo soepel omgevormd (geparodieerd) ter huldiging van een vorst. De tekst is, onder aanroeping van allerhande mythologische figuren en idyllische beelden, een oeverloze uitweiding over de voortreffelijke eigenschappen van de vorst en de daaruit voortvloeiende voorspoed van zijn onderdanen; als ik het zeggen mag: een kruiperig eerbetoon in fletse poëzie, die welhaast doet terugverlangen naar de toch ook niet zo sterke teksten van de kerkelijke cantates.
De instrumentale bezetting daarentegen overtreft die van de meeste cantates, en is illustratief voor het arsenaal aan gekwalificeerde musici waarover Bach in zijn Collegium Musicum kon beschikken: drie trompetten, pauken, drie hobo's, twee fluiten, strijkers en continuo.
Hoewel Auf, schmetternde Töne evenals zijn parodiemodel Vereinigte Zwietracht het opschrift Dramma per Musica draagt, de toenmalige aanduiding voor ‘opera', is dramatische interactie er ver te zoeken. In Vereinigte Zwietracht vertolkten de solisten nog allegorische personages, resp. Geluk, Dankbaarheid, IJver en Eer. Omdat ons geen enkel exemplaar is overgeleverd van het tekstboekje van BWV 207a weten wij niet of de solisten daarin wellicht ook bepaalde personages representeerden. Bach-deskundige Alfred Dürr gokt op: sopraan = Vrede / Irene; bas = oorlog / Mars c.q. Mavors; tenor = wijsheid / Apollo maar het karakter van de alt moet hij open laten.
Structureel omkaderen twee koren in BWV 207a drie recitatief/aria-paren, op hun beurt symmetrisch gerangschikt rond de duet-delen voor de twee uiterste stemmen, bas en sopraan.
Op de omslag van de partituur is nog een niet tot de eigenlijke cantate behorende mars (10) genoteerd die vermoedelijk werd gespeeld tijdens een aan de uitvoering voorafgaande optocht door de stad, zoals geschiedde in een vergelijkbaar geval bij de fakkeloptocht voor de uitvoering van BWV 215, Preise dein Glücke, gesegnetes Sachsen in oktober 1734.
1. Koor
SATB, strijkers, traverso 1/2, hobo, hobo d'amore 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
Auf, schmetternde Töne | Kom, schallende klanken |
der muntern Trompeten, | van de vrolijke trompetten, |
ihr donnernden Pauken, erhebet den Knall! | bonkende pauken, laat je geknal horen! |
Reizende Saiten, ergötzet das Ohr, | Bekoorlijke snaren, amuseer het oor, |
suchet auf Flöten das Schönste zu finden, | probeer op fluiten het mooiste te vinden, |
erfüllet mit lieblichem Schall | vervul met lieflijk geluid |
unsre so süße als grünende Linden | onze zoete, groenende linden (=Leipzig) |
und unser frohes Musenchor! | en ons vrolijke muzenkoor! |
Het openingskoor (1) is een bewerking (tweedegraads parodie) van het derde deel uit Bachs Eerste, in 1721 aan de Markgraf van Brandenburg opgestuurde Concert (BWV 1046), geschreven in zijn Köthense periode, een omstandigheid die in Leipzig volledig onbekend moet zijn geweest. Bach heeft de twee hoorns vervangen door drie trompetten met pauken, er twee traverso's aan toegevoegd, de violino piccolo achterwege gelaten en er een vierstemmige koorpartij in gehangen. Wegens het metrum van de tekst moest hij het thema van een opmaat voorzien.
2. Recitatief (T)
tenor, continuo
Die stille Pleiße spielt | De stille Pleisse speelt |
mit ihren kleinen Wellen. | met zijn kleine golfjes. |
Das grüne Ufer fühlt | De groene oever voelt |
itzt gleichsam neue Kräfte | nu als het ware nieuwe krachten |
und doppelt innre rege Säfte. | en dubbel levendige sappen, |
Es prangt mit weichem Moos und Klee; | hij pronkt met zacht mos en klaver. |
dort blühet manche schöne Blume, | Daarginds bloeit menige fraaie bloem, |
hier hebt zur Flora großem Ruhme | hier richt zich tot grote roem van Flora |
sich eine Pflanze in die Höh | een plant op |
und will den Wachstum zeigen. | die zijn groei wil tonen. |
Der Pallas holder Hain | Het lieflijke bos van Pallas |
sucht sich in Schmuck und Schimmer zu erneun. | probeert zichzelf in tooi en glans te vernieuwen. |
Die Castalinnen singen Lieder, | De Castalinnen zingen liederen, |
die Nymphen gehen hin und wieder | de nimfen lopen heen en weer |
und wollen hier und dort bei unsern Linden, | en willen hier en daar bij onze linden, |
und was? den angenehmen Ort | willen wat? de aangename plaats |
ihres schönsten Gegenstandes finden. | van hun mooiste voorwerp vinden. |
Denn dieser Tag bringt allen Lust; | Want deze dag brengt iedereen plezier; |
doch in der Sachsen Brust | maar in de borst van de Saksen |
geht diese Lust am allerstärksten fort. | is dat plezier het grootst. |
De tenor introduceert zichzelf (2) in een lang recitatief, dat gekarakteriseerd wordt door de voortdurende golfjes van Leipzigs stadsrivier de Pleiße in de continuo; de herhaaldelijk opduikende Linden (latijn: lipa) verwijzen naar Leipzig dat er zijn naam aan dankt.
Castalinnen zijn Muzen, naar de bron Castalio op de Parnassus waar zij vertoeven.
3. Aria (T)
tenor, strijkers, hobo d'amore 1, continuo
Augustus' Namenstages Schimmer | De glans van Augustus' naamdag |
erklärt der Sachsen Angesicht. | verlicht het gelaat van de Saksen. |
Gott schützt die frommen Sachsen immer, | God beschermt de vrome Saksen altijd, |
denn unsers Landesvaters Zimmer | want de kamer van onze landsvader |
prangt heut in neuen Glückes Strahlen, | straalt vandaag in een nieuw geluk |
die soll itzt unsre Ehrfurcht malen | dat nu onze eerbied schildert |
bei dem erwünschten Namenslicht. | bij het gewenste licht van zijn naam. |
Het syncopische ritme van tenoraria (3) illustreerde oorspronkelijk het moeizame voortgaan op het pad van ijver, maar heeft hier geen specifieke functie. Ten opzichte van het origineel BWV 207 is aan de strijkersbezetting een hobo d'amore toegevoegd, die echter slechts colla parte de eerste viool volgt.
4. Recitatief (S, B)
sopraan, bas, continuo
(S) Augustus' Wohl | (S) Het welzijn van Augustus |
ist der treuen Sachsen Wohlergehn; | is de voorspoed van de trouwe Saksen; |
(B) Augustus' Arm beschützt | (B) de arm van Augustus beschermt |
der Sachsen grüne Weiden, | de groene weiden van de Saksen, |
(S) die Elbe nützt | (S) De Elbe is nuttig |
dem Kaufmann mit so vielen Freuden; | voor de koopman, met veel vreugde; |
(B) des Hofes Pracht und Flor | (B) De pracht en de bloei van het hof |
stellt uns Augustus' Glücke vor; | toont ons het geluk van Augustus; |
(S) die Untertanen sehn | (S) de onderdanen zien |
an jedem Ort ihr Wohlergehn; | overal hun voorspoed; |
(B) des Mavors heller Stahl | (B) het blinkende staal van Mars |
muss alle Feinde schrecken, | moet alle vijanden afschrikken |
um uns vor allem Unglück zu bedecken. | om ons tegen alle ongeluk te beschermen. |
(S) Drum freut sich heute der Merkur | (S) Daarom is Mercurius vandaag blij |
mit seinen weisen Söhnen | met zijn wijze zonen |
und findt bei diesen Freudentönen | en vindt hij bij deze vreugdeklanken |
der ersten güldnen Zeiten Spur. | het spoor van de eerste gouden tijden. |
(B) Augustus mehrt das Reich. | (B) Augustus vergroot het rijk. |
(S) Irenens Lorbeer wird nie bleich; | (S) De lauwerkrans van Irene [vrede] |
(S, B) Die Linden wollen schöner grünen, | verbleekt nooit; |
um uns mit ihrem Flor | (S, B) De linden zullen fraaier groenen |
bei diesem hohen Namenstag zu dienen. | om ons met hun bloei |
bij deze verheven naamdag te dienen. |
In secco-recitatief (4) bereiden sopraan en bas onafhankelijk van elkaar hun optreden voor als duet in (5). Hun bijdragen worden gescheiden door motivisch verwante continuo-tussenspelen .
5. Aria / Duet (S, B)
sopraan, bas, continuo
(B)Mich kann die süße Ruhe laben, | (B) Mij kan de zoete rust laven |
(S)Ich kann hier mein Vergnügen haben, | (S) Hier kan ik genieten, |
(S, B) wir beide stehn hier höchst beglückt. | (S, B) Wij tweeën staan hier zeer verheugd. |
(B)Denn unsre fette Saaten lachen | (B) Want onze rijke zaden lachen |
und können viel Vergnügen machen, | en kunnen ons veel plezier doen, |
weil sie kein Feind und Wetter drückt. | omdat vijanden en slecht weer ze niet verdrukken. |
(S)Wo solche holde Stunden kommen, | (S) Bij zulke lieflijke uren |
da hat das Glücke zugenommen, | is het geluk toegenomen |
das uns der heitre Himmel schickt. | dat de heldere hemel ons stuurt. |
Maar ook in het B-deel van dit da-capostuk trekken bas en sopraan weer gescheiden op en etaleren beurtelings verschillende motieven voor hun gezamenlijk beleden gelukzaligheid. Hun ‘duet' wordt slechts door continuo begeleid, maar loopt uit in een feestelijk instrumentaal intermezzo.
5a. Ritornello
strijkers, hobo d'amore 1/2, hobo da caccia, trompet 1/2, continuo
Het Ritornello (5a) staat thematisch en qua bezetting geheel los van het voorafgaande. Bach voegde het toe om het optreden van drie achtereenvolgende continuodelen te voorkomen en arrangeerde hiervoor een ander stuk, het laatste deel van zijn Eerste Brandenburgs Concert (BWV 1046/7): ten opzichte van het originele Trio zijn de twee hoorns weer vervangen door twee trompetten, het bassetje (een niet door continuo gesteunde baslijn) van de drie hobo's is gehandhaafd, maar krijgt telkens in de herhaling gezelschap van met strijkers geïnstrumenteerde continuoakkoorden.
6. Recitatief (A)
continuo
Augustus schützt die frohen Felder, | Augustus beschermt de verheugde velden, |
Augustus liebt die grünen Wälder, | Augustus heeft de groene bossen lief, |
wenn sein erhabner Mut | en zijn verheven moed |
im Jagen niemals eher ruht, | houdt pas op met jagen |
bis er ein schönes Tier gefället. | wanneer er een mooi dier is geschoten. |
Der Landmann sieht mit Lust | De boer kijkt met genoegen |
auf seinem Acker schöne Garben. | naar de fraaie schoven op zijn akker, |
Ihm ist stets wohl bewusst, | hij beseft voortdurend |
wie keiner darf in Sachsen darben, | dat niemand in Saksen gebrek mag lijden |
wer sich nur in sein Glücke findt | als hij maar in Augustus' geluk verblijft |
und seine Kräfte recht ergründt. | en zich bewust is van diens kracht. |
Zoals reeds gezegd: na recitatief (4) en duet (5) wordt ook de alt in recitatief (6) slechts door continuo begeleid.
7. Aria (A)
alt, viool 1, viool 2 + altviool colla parte viool, traverso 1/2, continuo
Preiset, späte Folgezeiten, | Prijs, latere generaties, |
nebst dem gütigen Geschick | behalve het gunstige lot |
des Augustus großes Glück. | ook het grote geluk van Augustus. |
Denn in des Monarchen Taten | Want in de daden van de monarch |
könnt ihr Sachsens Wohl erraten; | kunnen jullie het welzijn van Saksen zien; |
man kann aus dem Schimmer lesen, | uit de glans is te lezen |
wer Augustus sei gewesen. | wie Augustus is geweest. |
Aria (7) is in wezen een kwartet van de alt, het continuo en de twee traverso's, dat echter doorschoten wordt met gepuncteerde toonherhalingen van de unisono optredende strijkers, een figuur die oorspronkelijk een geëigende illustratie vormde van de tekst "kerf die herinnering in het hardste marmer" maar in de parodie geen correlaat heeft.
8. Recitatief (S, A, T, B)
sopraan, alt, tenor, bas, strijkers, hobo d'amore 1 colla parte viool, hobo d'amore 2 colla parte viool, hobo da caccia colla parte altviool, continuo
(T)Ihr Fröhlichen, herbei! | (T) Kom, vrolijke mensen! |
Erblickt, ihr Sachsen und ihr große Staaten, | Lees, Saksen en grote staten, |
aus Augustus' holden Taten, | aan de lieflijke daden van Augustus af |
was Weisheit und auch Stärke sei. | wat wijsheid is en kracht. |
Sein allzeit starker Arm stützt teils Sarmatien, | Zijn altijd sterke arm beschermt Sarmatia |
teils auch der Sachsen Wohlergehn. | en het welzijn van de Saksen. |
Wir sehen als getreue Untertanen | Wij zien als trouwe onderdanen |
durch Weisheit die vor uns erlangte Friedensfahne. | door wijsheid de voor ons verkregen vredesvlag. |
Wie sehr er uns geliebt, | Hoezeer hij ons heeft liefgehad, |
wie mächtig er die Sachsen stets geschützet, | hoe krachtig hij de Saksen altijd heeft beschermd, |
zeigt dessen Säbels Stahl, | toont het staal van zijn sabel, |
der vor uns Sachsen blitzet. | die voor ons Saksen blinkt. |
Wir können unsern Landesvater | Wij kunnen onze landsvader |
als einen Held und Siegesrater | als een held en advocaat van de overwinning |
in dem großmächtigsten August | in de machtige Augustus |
mit heißer Ehrfurcht itzt verehren | met vurige eerbied nu vereren |
und unsre Wünsche mehren. | en onze wensen vermeerderen. |
(B)Ja, ja, ihr starken Helden, | (B) Ja, ja, sterke helden, aanschouw |
seht der Sachsen unerschöpfte Kräfte | de onuitputtelijke kracht van de Saksen |
Und ihren hohen Schutzgott an | en hun hoge beschermheer |
und Sachsens Rautensäfte! | en de Saksische wijnruitsappen! |
Itzt soll der Saiten Ton | Nu moet de klank van de snaren |
die frohe Lust ausdrücken, | de vreugde uitdrukken, |
denn des Augustus fester Thron | want de stevige troon van Augustus |
muss uns allzeit beglücken. | moet ons altijd verheugen. |
(S)Augustus gibt uns steten Schatten, | (S) Augustus geeft ons blijvende schaduw |
der aller Sachsen und Sarmaten Glück erhält, | die geluk bevat voor alle Saksen en Sarmaten, |
der stete Augenmerk der Welt, | waar de hele wereld altijd |
den alle Augen hatten. | met aandacht naar keek. |
(A)O heitres, hohes Namenslicht! | (A) O vrolijk, verheven licht van de naam! |
O Name, der die Freude mehrt! | O naam, die de vreugde vergroot! |
O allerwünschtes Angedenken, | O zeer gewenste herinnering, |
wie stärkst du unsre Pflicht! | hoezeer versterk je onze plicht! |
Ihr frohe Wünsche und ihr starke Freuden, steigt! | Verheugde wensen en sterke vreugden, klim op! |
Die Pleiße sucht durch ihr Bezeigen | De Pleisse doet zijn best |
die Linden in so jungen Zweigen | de jonge takken van de linden |
der schönen Stunden Lust und Wohl zu krön'n | met het plezier en het welzijn van de mooie uren |
und zu erhöhn. | te kronen en te verhogen. |
Het slotkoor wordt voorafgegaan (8) door een uit opera-finales bekende licenza: alle vier de solisten (concertisten) komen nog eens langs om, trouw aan hun personage, hun bijdrage samen te vatten dan wel afscheid te nemen of een gelukwens uit te spreken. Dergelijke epilogen herinneren we ons ook uit de Matthäus-Passion en het Weihnachts-Oratorium. Bachs wens om de muziek van dit geïnstrumenteerde accompagnato-recitatief te handhaven dwong de arme tekstdichter om maar liefst 34 regels met 16 eindrijmen metrisch identiek te vervangen. (Ne tirez pas sur le librettiste!)
Sarmaten werden verondersteld de oorspronkelijke bewoners van Polen te zijn.
9. Koor
tutti
August lebe, lebe, König! | Leve Augustus, leef, koning! |
O Augustus, unser Schutz, | O Augustus, onze bescherming, |
sei der starren Feinde Trutz, | weersta de starre vijanden, |
lebe lange deinem Land, | leef lang voor uw land, |
Gott schütz' deinen Geist und Hand, | moge God uw geest en hand beschermen, |
so muss durch Augustus' Leben | dan moet het leven van Augustus |
unsers Sachsens Wohl bestehn, | heilzaam voor ons land Saksen zijn, |
so darf sich kein Feind erheben | dan mag er geen vijand opstaan |
wider unser Wohlergehn. | tegen ons welzijn. |
De omzetting van "Kortte lebe, Kortte blühe" in "August lebe, Lebe, König" en de acht daarop volgende regels van het slotkoor (9) moet vergeleken met het werk aan (8) kinderspel geweest zijn. Het stuk, een uitgelaten en helder gestructureerde mars of dans in tweetelsmaat, is primair instrumentaal gedacht ,met ingebouwde koorpassages. Twee identieke da-capodelen van 2 x 2 x 16 maten omlijsten een dynamisch bescheidener middendeel.
10. Marche
strijkers, traverso 1/2, hobo, hobo d'amore 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
Op de omslag van de partituur is nog een niet tot de eigenlijke cantate behorende mars (10) genoteerd, die vermoedelijk werd gespeeld tijdens een aan de uitvoering voorafgaande optocht door de stad, zoals geschiedde in een vergelijkbaar geval bij de fakkeloptocht voor de uitvoering van BWV 215, Preise dein Glücke, gesegnetes Sachsen in oktober 1734.