naar de bespreking van BWV 207

Vereinigte Zwietracht der wechselnden Saiten (BWV 207)

Johann Sebastian Bach

1. Koor

Vereinigte Zwietracht der wechselnden Saiten, Verenigde tweedracht van de wisselende snaren,
der rollenden Pauken durchdringender Knall! doordringende knal van de dreunende pauken,
Locket den lüsternen Hörer herbei, lok de begerige luisteraar naar je toe,
saget mit euren frohlockenden Tönen vertel met je juichende klanken
und doppelt vermehretem Schall en je verdubbelde geschal
denen mir emsig ergebenen Söhnen, aan de ijverig mij toegewijde zonen
was hier der Lohn der Tugend sei!wat hier het loon van de deugd is.

2. Recitatief (T)

Fleiß IJver
Wen treibt ein edler Trieb zu dem, was Ehre heißt Wie wordt gedreven door een edel streven naar eer
und wessen lobbegierger Geist en wiens naar lof smachtende geest
sehnt sich, mit dem zu prangen, heel graag wil pronken met wat
was man durch Kunst, men met kunst,
Verstand und Tugend kann erlangen, verstand en deugd kan verkrijgen,
der trete meine Bahn laat die moedig mijn weg op gaan
beherzt mit stets verneuten Kräften an! met steeds vernieuwde krachten!
Was jetzt die junge Hand, der muntre Fuß erwirbt, Wat nu de jonge hand, de vrolijke voet verwerft
macht, dass das alte Haupt maakt dat het oude hoofd
in keiner Schmach und banger Not verdirbt. niet in smaad en bange nood te gronde gaat.
Der Jugend angewandte Säfte De sappen van de jeugd
erhalten denn des Alters matte Kräfte, bewaren dan de matte krachten van de ouderdom,
und die in ihrer besten Zeit, en zij die in hun beste tijd,
wie es den Faulen scheint, zoals de luiaards denken,
in nichts als lauter Müh und steter Arbeit schweben. voortdurend moeizaam moeten zwoegen,
Die können nach erlangtem Ziel, an Ehren satt, die kunnen na het bereiken van het doel,
in stolzer Ruhe leben; met eer beladen, in trotse rust leven;
denn sie erfahren in der Tat, want zij ervaren werkelijk
dass der die Ruhe recht genießet, dat diegene echt van zijn rust geniet
dem sie ein saurer Schweiß versüßet.voor wie daarin het zure zweet wordt verzoet.

3. Aria (T)

Fleiß IJver
Zieht euren Fuß nur nicht zurücke, Trek je voet toch niet terug,
ihr, die ihr meinen Weg erwählt! jullie, die mijn weg hebben gekozen!
Das Glücke merket eure Schritte, Geluk merkt jullie stappen op,
die Ehre zählt die sauren Tritte, Eer telt de zure passen,
damit, dass nach vollbrachter Straße zodat die aan het eind van de tocht
euch werd in gleichem Übermaße aan jullie even overdadig
der Lohn von ihnen zugezählt.het loon uitbetalen.

4. Recitatief (S, B)

Ehre Eer:
Dem nur allein Alleen voor diegene
soll meine Wohnung offen sein, zal mijn woning open staan
der sich zu deinen Söhnen zählet die zich tot jouw zonen rekent
und statt der Rosenbahn, die ihm die Wollust zeigt, en in plaats van het rozenpad
sich deinen Dornenweg erwählet. dat de wellust hem wijst jouw doornige pad kiest.
Mein Lorbeer soll hinfort nur solche Scheitel zieren, Mijn lauwerkrans zal voortaan
in denen sich ein immerregend Blut, alleen hoofden sieren waarin altijd vurig bloed,
ein unerschrocknes Herz und unverdrossner Mut een onverschrokken hart en onverdroten moed
zu aller Arbeit lässt verspüren. tot alle arbeid valt op te merken.
Glück Geluk:
Auch ich will mich mit meinen Schätzen Ook ik wil mij met mijn schatten
bei dem, den du erwählst, stets lassen finden. altijd laten vinden bij diegene die jij kiest.
Den will ich mir zu einem angenehmen Ziel Ik wil van hem een aangenaam doel
von meiner Liebe setzen, van mijn liefde maken
der stets vor sich genung, vor andre nie zu viel die altijd vindt dat hijzelf genoeg heeft
von denen sich durch Müh und Fleiß erworbnen Gaben en anderen nooit te veel van de gaven
vermeint zu haben. die hij met moeite en ijver heeft verworven.
Ziert denn die unermüdte Hand Wanneer dan de onvermoeide hand,
nach meiner Freundin ihr Versprechen zoals mijn vriendin heeft beloofd,
ein ihrer Taten würdger Stand, een positie siert die haar daden waardig is,
so soll sie auch die Frucht des Überflusses brechen. dan moet zij ook de vrucht van overvloed plukken.
So kann man die, die sich befleißen, Dan kan men hen die ernaar streven
des Lorbeers Würdige zu heißen, de lauwerkrans waardig te zijn,
zugleich glückselig preisen.tegelijk gelukkig prijzen.

5. Aria / Duet (S, B)

Ehre Eer:
Den soll mein Lorbeer schützend decken, Mijn lauwerkrans moet diegene beschermen,
Glück Geluk:
Der soll die Frucht des Segens schmecken, Diegene moet de vrucht van de zegen proeven
Beide Beiden:
Der durch den Fleiß zum Sternen steigt. die met zijn ijver naar de sterren opstijgt.
Ehre Eer:
Benetzt des Schweißes Tau die Glieder, Als dauw van zweet zijn ledematen bevochtigt,
so fällt er in die Muscheln nieder, dan valt hij neer in de schelpen,
wo er der Ehre Perlen zeugt. waar hij parels van eer voortbrengt.
Glück Geluk:
Wo die erhitzten Tropfen fließen, Waar de verhitte druppels vloeien,
da wird ein Strom daraus entsprießen, daar zal er een stroom uit voortkomen
der denen Segensbächen gleicht.die op een beek van zegen lijkt.

6. Recitatief (A)

Dankbarkeit Dankbaarheid:
Es ist kein leeres Wort, Het zijn geen holle woorden,
kein ohne Grund erregtes Hoffen, het is geen ongegronde hoop
Was euch der Fleiß als euren Lohn gezeigt; die IJver jullie als je loon heeft laten zien;
obgleich der harte Sinn der Unvergnügten schweigt, hoewel de harde geest van de ontevredenen zwijgt
wenn sie nach ihrem Tun ein gleiches Glück betroffen. wanneer hetzelfde geluk hen na de arbeid treft.
Ja, zeiget nur in der Asträa Ja, toon toch in de Astraea
durch den Fleiß geöffneten und aufgeschlossnen Tempel, de door Vlijt geopende tempel
an einem so beliebt als teuren Lehrer, aan een geliefde en dierbare leraar,
ihr, ihm so sehr getreu als wie verpflicht'ten Hörer, jullie, luisteraars die hem trouw zijn en aan hem
der Welt zufolge ein Exempel, verplicht, volgens de wereld een voorbeeld
An dem der Neid waaraan de afgunst het verenigde einde
der Ehre, Glück und Fleiß vereinten Schluss van Eer, Geluk en IJver
verwundern muss. moet verbazen.
Es müsse diese Zeit nicht so vorübergehn! Deze tijd zou niet zo voorbij moeten gaan!
Lasst durch die Glut der angezündten Kerzen Laat door het vuur van de aangestoken kaarsen
die Flammen eurer ihm ergebnen Herzen de vlammen van jullie hem toegewijde harten
den Gönnern so als wie den Neidern sehn!zowel aan de gunners als aan de afgunstigen zien!

7. Aria (A)

Dankbarkeit Dankbaarheid:
Ätzet dieses Angedenken in den härtsten Marmor ein! Kerf die herinnering in het hardste marmer!
Doch die Zeit verdirbt den Stein. Maar de tijd ruïneert de steen.
Lasst vielmehr aus euren Taten Laat liever uit jullie daden
eures Lehrers Tun erraten! het doen van jullie leraar blijken!
Kann man aus den Früchten lesen, Als je uit de vruchten kunt aflezen
wie die Wurzel sei gewesen, hoe de wortel was,
muss sie unvergänglich sein.dan moet die onvergankelijk zijn.

8. Recitatief (S, A, T, B)

Fleiß IJver
Ihr Schläfrigen, herbei! Slaperigen, kom hier!
Erblickt an meinem mir beliebten Kortten, Zie aan mijn geliefde Dr. Kortte
wie dass in meinen Worten hoe in mijn woorden
kein eitler Wahn verborgen sei. geen ijdele waan verborgen zit.
Sein annoch zarter Fuß fing kaum zu gehen an, Zijn nog prille voet kon nog maar nauwelijks lopen
sogleich betrat er meine Bahn, of hij koos al voor mijn weg,
und, da er nun so zeitig angefangen, en omdat hij nu zo vroeg is begonnen, is het
was Wunder, dass er kann sein Ziel so früh erlangen! geen wonder dat hij zijn doel zo vroeg kan bereiken!
Wie sehr er mich geliebt, Hoezeer hij mij heeft liefgehad,
wie eifrig er in meinem Dienst gewesen, hoe ijverig hij in mijn dienst is geweest,
lässt die gelehrte Schrift laten de geleerde geschriften
auch andern Ländern lesen. ook aan andere landen lezen.
Allein, was such ich ihn zu loben? Maar waarom probeer ik hem te prijzen?
Ist der nicht schon genung erhoben, Is hij al niet genoeg verheven,
den der großmächtige Monarch, hij die door de machtige monarch August
der als August Gelehrte kennet, zijn leraar wordt genoemd.
zu seinen Lehrer nennet.
Ehre Eer:
Ja, ja, ihr edlen Freunde, seht! Ja, ja, kijk, edele vrienden,
wie ich mit Kortten bin verbunden. hoe ik met Kortte verbonden ben.
Es hat ihm die gewogne Hand De welgezinde hand heeft voor hem
schon manchen Kranz gewunden. al menige krans gevlochten.
Jetzt soll sein höhrer Stand Nu moet zijn hogere positie hem dienen
ihm zu dem Lorbeer dienen, tot lauwerkrans die onder machtige bescherming
der unter einem mächtgen Schutz altijd groen zal blijven.
wird immerwährend grünen.
Glück Geluk:
So kann er sich an meinen Schätzen, Zo kan hij van mijn schatten,
da er durch eure Gunst sich mir in Schoß gebracht, omdat hij door uw gunst in mijn schoot is gebracht,
wenn er in stolzer Ruhe lacht, wanneer hij lacht in trotse rust,
nach eigner Lust ergötzen. genieten zoveel hij wil.
Dankbarkeit Dankbaarheid:
So ist, was ich gehofft, erfüllt, Zo is vervuld wat ik heb gehoopt,
da ein so unverhofftes Glück, omdat een zo onverhoopt geluk,
mein nie genung gepriesner Kortte, mijn onvolprezen Kortte,
der Freunde Wünschen stillt. de wensen van zijn vrienden vervult.
Drum denkt ein jeder auch an seine Pflicht zurück Daarom denkt iedereen ook terug aan zijn plicht
und sucht dir itzt durch sein Bezeigen en probeert u nu door zijn dankbetuiging
die Früchte seiner Gunst zu reichen. de vruchten van zijn gunst aan te reiken.
Es stimmt, wer nur ein wahrer Freund will sein, Laat al wie een ware vriend wil zijn
itzt mit uns ein.nu met ons instemmen.

9. Koor

Alle Allen
Kortte lebe, Kortte blühe! Leve Kortte! Bloeie Kortte!
Ehre: Den mein Lorbeer unterstützt, Eer: Hij die door mijn lauwerkrans wordt gesteund,
Glück: Der mir selbst im Schoße sitzt, Geluk: die in mijn schoot zit,
Fleiß: Der durch mich stets höher steigt, IJver: die door mij steeds hoger stijgt,
Dankbarkeit: Der die Herzen zu sich neigt, Dankbaarheid: die de harten naar zich toe trekt,
Alle Allen
Muss in ungezählten Jahren moet in talloze jaren
stets geehrt in Segen stehn, voortdurend zegenrijk geëerd worden
und zwar wohl der Neider Scharen, en wel scharen afgunstigen zien
aber nicht der Feinde sehn.maar geen scharen vijanden.
  
Libretto: onbekend Vertaling: Ria van Hengel

Kale tekst origineel

1. Koor

Vereinigte Zwietracht der wechselnden Saiten,
der rollenden Pauken durchdringender Knall!
Locket den lüsternen Hörer herbei,
saget mit euren frohlockenden Tönen
und doppelt vermehretem Schall
denen mir emsig ergebenen Söhnen,
was hier der Lohn der Tugend sei!

2. Recitatief (T)

Fleiß
Wen treibt ein edler Trieb zu dem, was Ehre heißt
und wessen lobbegierger Geist
sehnt sich, mit dem zu prangen,
was man durch Kunst, 
Verstand und Tugend kann erlangen,
der trete meine Bahn
beherzt mit stets verneuten Kräften an!
Was jetzt die junge Hand, der muntre Fuß erwirbt,
macht, dass das alte Haupt 
in keiner Schmach und banger Not verdirbt.
Der Jugend angewandte Säfte
erhalten denn des Alters matte Kräfte,
und die in ihrer besten Zeit,
wie es den Faulen scheint,
in nichts als lauter Müh und steter Arbeit schweben.
Die können nach erlangtem Ziel, an Ehren satt,
in stolzer Ruhe leben;
denn sie erfahren in der Tat,
dass der die Ruhe recht genießet,
dem sie ein saurer Schweiß versüßet.

3. Aria (T)

Fleiß
Zieht euren Fuß nur nicht zurücke,
ihr, die ihr meinen Weg erwählt!
Das Glücke merket eure Schritte,
die Ehre zählt die sauren Tritte,
damit, dass nach vollbrachter Straße
euch werd in gleichem Übermaße
der Lohn von ihnen zugezählt.

4. Recitatief (S, B)

Ehre
Dem nur allein
soll meine Wohnung offen sein,
der sich zu deinen Söhnen zählet
und statt der Rosenbahn, die ihm die Wollust zeigt,
sich deinen Dornenweg erwählet.
Mein Lorbeer soll hinfort nur solche Scheitel zieren,
in denen sich ein immerregend Blut,
ein unerschrocknes Herz und unverdrossner Mut
zu aller Arbeit lässt verspüren.
Glück
Auch ich will mich mit meinen Schätzen
bei dem, den du erwählst, stets lassen finden.
Den will ich mir zu einem angenehmen Ziel
von meiner Liebe setzen,
der stets vor sich genung, vor andre nie zu viel
von denen sich durch Müh und Fleiß erworbnen Gaben
vermeint zu haben.
Ziert denn die unermüdte Hand
nach meiner Freundin ihr Versprechen
ein ihrer Taten würdger Stand,
so soll sie auch die Frucht des Überflusses brechen.
So kann man die, die sich befleißen,
des Lorbeers Würdige zu heißen,
zugleich glückselig preisen.

5. Aria / Duet (S, B)

Ehre
Den soll mein Lorbeer schützend decken,
Glück
Der soll die Frucht des Segens schmecken,
Beide
Der durch den Fleiß zum Sternen steigt.
Ehre
Benetzt des Schweißes Tau die Glieder,
so fällt er in die Muscheln nieder,
wo er der Ehre Perlen zeugt.
Glück
Wo die erhitzten Tropfen fließen,
da wird ein Strom daraus entsprießen,
der denen Segensbächen gleicht.

6. Recitatief (A)

Dankbarkeit
Es ist kein leeres Wort, 
kein ohne Grund erregtes Hoffen,
Was euch der Fleiß als euren Lohn gezeigt;
obgleich der harte Sinn der Unvergnügten schweigt,
wenn sie nach ihrem Tun ein gleiches Glück betroffen.
Ja, zeiget nur in der Asträa
durch den Fleiß geöffneten und aufgeschlossnen Tempel,
an einem so beliebt als teuren Lehrer,
ihr, ihm so sehr getreu als wie verpflicht'ten Hörer,
der Welt zufolge ein Exempel,
An dem der Neid
der Ehre, Glück und Fleiß vereinten Schluss
verwundern muss.
Es müsse diese Zeit nicht so vorübergehn!
Lasst durch die Glut der angezündten Kerzen
die Flammen eurer ihm ergebnen Herzen
den Gönnern so als wie den Neidern sehn!

7. Aria (A)

Dankbarkeit
Ätzet dieses Angedenken in den härtsten Marmor ein!
Doch die Zeit verdirbt den Stein.
Lasst vielmehr aus euren Taten
eures Lehrers Tun erraten!
Kann man aus den Früchten lesen,
wie die Wurzel sei gewesen,
muss sie unvergänglich sein.

8. Recitatief (S, A, T, B)

Fleiß
Ihr Schläfrigen, herbei!
Erblickt an meinem mir beliebten Kortten,
wie dass in meinen Worten
kein eitler Wahn verborgen sei.
Sein annoch zarter Fuß fing kaum zu gehen an,
sogleich betrat er meine Bahn,
und, da er nun so zeitig angefangen,
was Wunder, dass er kann sein Ziel so früh erlangen!
Wie sehr er mich geliebt, 
wie eifrig er in meinem Dienst gewesen,
lässt die gelehrte Schrift 
auch andern Ländern lesen.
Allein, was such ich ihn zu loben?
Ist der nicht schon genung erhoben,
den der großmächtige Monarch, 
der als August Gelehrte kennet,
zu seinen Lehrer nennet.
Ehre
Ja, ja, ihr edlen Freunde, seht! 
wie ich mit Kortten bin verbunden.
Es hat ihm die gewogne Hand
schon manchen Kranz gewunden.
Jetzt soll sein höhrer Stand
ihm zu dem Lorbeer dienen,
der unter einem mächtgen Schutz 
wird immerwährend grünen.
Glück
So kann er sich an meinen Schätzen,
da er durch eure Gunst sich mir in Schoß gebracht,
wenn er in stolzer Ruhe lacht,
nach eigner Lust ergötzen.
Dankbarkeit
So ist, was ich gehofft, erfüllt,
da ein so unverhofftes Glück,
mein nie genung gepriesner Kortte,
der Freunde Wünschen stillt.
Drum denkt ein jeder auch an seine Pflicht zurück
und sucht dir itzt durch sein Bezeigen
die Früchte seiner Gunst zu reichen.
Es stimmt, wer nur ein wahrer Freund will sein,
itzt mit uns ein.

9. Koor

Alle
Kortte lebe, Kortte blühe!
 Ehre: Den mein Lorbeer unterstützt,
 Glück: Der mir selbst im Schoße sitzt,
 Fleiß: Der durch mich stets höher steigt,
 Dankbarkeit: Der die Herzen zu sich neigt,
Alle
Muss in ungezählten Jahren
stets geehrt in Segen stehn,
und zwar wohl der Neider Scharen,
aber nicht der Feinde sehn.


Libretto: onbekend
	

Kale tekst Nederlandse vertaling

1. Koor

Verenigde tweedracht van de wisselende snaren,
doordringende knal van de dreunende pauken,
lok de begerige luisteraar naar je toe,
vertel met je juichende klanken
en je verdubbelde geschal
aan de ijverig mij toegewijde zonen
wat hier het loon van de deugd is.

2. Recitatief (T)

IJver
Wie wordt gedreven door een edel streven naar eer
en wiens naar lof smachtende geest
heel graag wil pronken met wat
men met kunst, 
verstand en deugd kan verkrijgen,
laat die moedig mijn weg op gaan
met steeds vernieuwde krachten!
Wat nu de jonge hand, de  vrolijke voet verwerft
maakt dat het oude hoofd
niet in smaad en bange nood te gronde gaat.
De sappen van de jeugd
bewaren dan de matte krachten van de ouderdom,
en zij die in hun beste tijd,
zoals de luiaards denken,
voortdurend moeizaam moeten zwoegen,
die kunnen na het bereiken van het doel, 
met eer beladen, in trotse rust leven;
want zij ervaren werkelijk
dat diegene echt van zijn rust geniet
voor wie daarin het zure zweet wordt  verzoet.

3. Aria (T)

IJver
Trek je voet toch niet terug,
jullie, die mijn weg hebben gekozen!
Geluk merkt jullie stappen op,
Eer telt de zure passen,
zodat die aan het eind van de tocht
aan jullie even overdadig
het loon uitbetalen.

4. Recitatief (S, B)

Eer: 
Alleen voor diegene
zal mijn woning open staan
die zich tot jouw zonen rekent
en in plaats van het rozenpad 
dat de wellust hem wijst jouw doornige pad kiest.
Mijn lauwerkrans zal voortaan 
alleen hoofden sieren waarin altijd vurig  bloed,
een onverschrokken hart en onverdroten moed
tot alle arbeid valt op te merken.
Geluk: 
Ook ik wil mij met mijn schatten
altijd laten vinden bij diegene die jij kiest.
Ik wil van hem een aangenaam doel
van mijn liefde maken
die altijd vindt dat hijzelf genoeg heeft 
en anderen nooit te veel van de gaven 
die hij met moeite en ijver heeft verworven.
Wanneer dan de onvermoeide hand,
zoals mijn vriendin heeft beloofd,
een positie siert die haar daden waardig is,
dan moet zij ook de vrucht van overvloed plukken.
Dan kan men hen die ernaar streven
de lauwerkrans waardig te zijn,
tegelijk gelukkig prijzen.

5. Aria / Duet (S, B)

Eer: 
Mijn lauwerkrans moet diegene beschermen,
Geluk: 
Diegene moet de vrucht van de zegen proeven
Beiden: 
die met zijn ijver naar de sterren opstijgt.
Eer: 
Als dauw van zweet zijn ledematen bevochtigt,
dan valt hij neer in de schelpen,
waar hij parels van eer voortbrengt.
Geluk: 
Waar de verhitte druppels vloeien,
daar zal er een stroom uit voortkomen
die op een beek van zegen lijkt.

6. Recitatief (A)

Dankbaarheid: 
Het zijn geen holle woorden, 
het is geen ongegronde hoop
die IJver jullie als je loon heeft laten zien;
hoewel de harde geest van de ontevredenen zwijgt
wanneer hetzelfde geluk hen na de arbeid treft.
Ja, toon toch in de Astraea
de door Vlijt geopende tempel
aan een geliefde en dierbare leraar,
jullie, luisteraars die hem trouw zijn en aan hem 
verplicht, volgens de wereld een voorbeeld
waaraan de afgunst het verenigde einde
van Eer, Geluk en IJver
moet verbazen.
Deze tijd zou niet zo voorbij moeten gaan!
Laat door het vuur van de aangestoken kaarsen
de vlammen van jullie hem toegewijde harten
zowel aan de gunners als aan de afgunstigen zien!

7. Aria (A)

Dankbaarheid: 
Kerf die herinnering in het hardste marmer!
Maar de tijd  ruïneert de steen.
Laat liever uit jullie daden
het doen van jullie leraar blijken!
Als je uit de vruchten kunt aflezen
hoe de wortel was,
dan moet die onvergankelijk zijn.

8. Recitatief (S, A, T, B)

IJver
Slaperigen, kom hier!
Zie aan mijn geliefde Dr. Kortte
hoe in mijn woorden
geen ijdele waan verborgen zit.
Zijn nog prille voet kon nog maar nauwelijks lopen
of hij koos al voor mijn weg,
en omdat hij nu zo vroeg is begonnen, is het 
geen wonder dat hij zijn doel zo vroeg kan bereiken!
Hoezeer hij mij heeft liefgehad,
hoe ijverig hij in mijn dienst is geweest,
laten de geleerde geschriften 
ook aan andere landen lezen.
Maar waarom probeer ik hem te prijzen?
Is hij al niet genoeg verheven,
hij die door de machtige monarch August
zijn leraar wordt genoemd.

Eer: 
Ja, ja, kijk, edele vrienden, 
hoe ik met Kortte verbonden ben.
De welgezinde hand heeft voor hem
al menige krans gevlochten.
Nu moet zijn hogere positie hem dienen 
tot lauwerkrans die onder machtige bescherming 
altijd groen zal blijven.

Geluk: 
Zo kan hij van mijn schatten,
omdat hij door uw gunst in mijn schoot is gebracht,
wanneer hij lacht in trotse rust,
genieten zoveel hij wil.
Dankbaarheid: 
Zo is vervuld wat ik heb gehoopt,
omdat een zo onverhoopt geluk,
mijn onvolprezen Kortte,
de wensen van zijn vrienden vervult.
Daarom denkt iedereen ook terug aan zijn plicht
en probeert u nu door zijn dankbetuiging
de vruchten van zijn gunst aan te reiken.
Laat al wie een ware vriend wil zijn
nu met ons instemmen.

9. Koor

Allen
Leve Kortte! Bloeie Kortte!
Eer: Hij die door mijn lauwerkrans wordt gesteund,
Geluk: die in mijn schoot zit,
IJver: die door mij steeds hoger stijgt,
Dankbaarheid: die de harten naar zich toe trekt,
Allen
moet in talloze jaren
voortdurend zegenrijk geëerd worden
en wel scharen afgunstigen zien
maar geen scharen vijanden.


		Vertaling: Ria van Hengel