Johann Sebastian Bach
Schleicht, spielende Wellen und murmelt gelinde (BWV 206)
Geschreven voor Gelukwens
Voor het eerst uitgevoerd: 7 okt 1736
Solisten SATB koor SATB orkest str vsolo trav1-3 ob1,2 obd'am1,2 trp1-3 timp cont
Totaal 11 delen, 2 koorwerken
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren nooit uitgevoerd
Bespreking
Dramma per musica auf das Geburtsfest August III.
Bach componeerde Schleicht, spielende Wellen (BWV 206) voor de verjaardag van de Saksische Keurvorst en Koning van Polen op 7 oktober 1734, als onderdeel van de reeks seculiere cantates (zoals BWV 213 en 214) waarmee Bach de in 1733 aangetreden Friedrich August III (1696 –1763) wilde herinneren aan zijn sollicitatie naar de titel van königlicher Hofcompositeur. Maar enkele dagen tevoren bleek de koning persoonlijk van 2-6 oktober naar Leipzig te willen komen om de eerste verjaardag van zijn troonsbestijging te vieren, en daarvoor was geheel andere muziek nodig die Bach nog op het laatste moment wist te componeren: het dubbelkorige Preise dein Glücke, gesegnetes Sachsen (BWV 215). Dat werd op 5 oktober als serenade uitgevoerd op het Marktplein onder het raam van het koninklijk verblijf.
De première van de verjaardagscantate BWV 206 werd daarom uitgesteld tot 7 oktober 1736.
Een Dramma per Musica zouden we een kameropera kunnen noemen: kleinschaliger dan een opera maar met het gemeenschappelijk kenmerk dat er verschillende sprekende en zingende personages op elkaar reageren, veelal griekse of romeinse goden of allegorische figuren.
In deze verjaardagscantate wordt de koning/keurvorst toegezongen en gefeliciteerd door vier zangers die optreden als allegorische representanten van de vier rivieren in Augusts rijk: achtereenvolgens de Weichsel (Polen, bas), de Elbe (Saksen, tenor), de Donau (Oostenrijk, alt) en de Pleiße (Leipzig, sopraan); de Donau stroomt weliswaar (nog) niet door aan August onderhorige gebieden, maar mag toch in dit kwartet meedoen omdat August strategisch was gehuwd met de Oostenrijkse prinses Maria Josepha, dochter van keizer Joseph I, wat hem op dat ogenblik nog uitzicht bood op de Habsburgse keizerstroon. (Voor een verjaardag van Maria Josepha schreef Bach in 1733 zijn BWV 214.)
Terwijl de Saksische keurvorst oorspronkelijk uitsluitend in Dresden resideerde, was hij sinds vader August der Starke (1670-1733) in 1697 de Poolse koningskroon verwierf ook regelmatig in Polen; zijn zoon verkeerde door diens huwelijk bovendien regelmatig in Wenen. In de cantate betreuren de eerste drie rivieren/landen telkens in een recitatief en een aria ‘s konings veelvuldige afwezigheid en concurreren om zijn aandacht; Leipzig/Pleiße werpt zich ten slotte op als bemiddelaar, bij wier oproep iedereen zich aansluit.
Het instrumentaal ensemble omvat behalve strijkers en continuo twee hobo’s, drie (!) traverso’s en drie trompetten en pauken.
De vier recitatief/aria-combinaties worden omlijst door een feestelijk openings- en slotkoor. Uiteraard horen we op allerlei plekken stromende, rollende en golvende bewegingen; dit is Bachs Watermusic, aldus Jos van Veldhoven.
Anders dan in Bachs kerkelijke cantates hebben in dit stuk alle koren en aria’s (op één na) een volledig da capo.
Na de première in 1736 werd dit Dramma per Musica in 1740 nogmaals uitgevoerd, nu op de naamdag, 3 augustus, van de koning en in de tuin van Café Zimmermann; daartoe werd de tekst enigszins aangepast.
Aria | rivier | land | stem | begeleiding |
3 | Weichsel | Polen | bas | strijkers |
5 | Elbe | Sachsen | tenor | soloviool |
7 | Donau | Oostenrijk | alt | 2 oboi d'amore |
9 | Pleiße | Leipzig | sopraan | 3 traverso's |
1. Koor
tutti
Schleicht, spielende Wellen, | Stroom langzaam, spelende golven, |
und murmelt gelinde! | en murmel zacht! |
Nein, rauschet geschwinde, | Nee, ruis snel |
daß Ufer und Klippe zum öftern erklingt! | zodat oever en klip steeds weer weergalmen! |
Die Freude, die unsere Fluten erreget, | De vreugde die onze wateren opwindt, |
die jegliche Welle zum Rauschen beweget, | die elke golf aan het ruisen brengt, |
durchreißet die Dämme, | breekt de dammen waarbinnen |
worein sie Verwundrung | verwondering en schuchterheid |
und Schüchternheit zwingt. | haar gevangen houden. |
Het openingskoor voor alle zangers en spelers roept de wateren op van zich te laten horen, zij het door vredig gemurmel en gekabbel (8 maten piano), zij het (Nein!) door heftige, stormachtig beukende golfslag (8 maten forte). In het bedachtzamer B-deel zwijgen de trompetten.
2. Recitatief (B)
bas, continuo
Weichsel | |
O glückliche Veränderung! | O gelukkige verandering! |
Mein Fluss, der neulich dem Cocytus gliche, | Mijn rivier, die zopas nog op Cocytus leek |
weil er von toten Leichen | omdat hij vanwege dode lijken |
und ganz zerstückten Körpern | en in stukken gehakte lichamen |
langsam schliche, | langzaam stroomde, |
wird nun nicht dem Alpheus weichen, | zal nu niet wijken voor de Alpheus, |
der das gesegnete Arkadien benetzte. | die het gezegende Arcadië bevochtigde. |
Des Rostes mürber Zahn | De verweerde tand van de roest |
frisst die verworfnen Waffen an, | vreet aan de verworpen wapens |
die jüngst des Himmels harter Schluß | die onlangs door het harde besluit van de hemel |
auf meiner Völker Nacken wetzte. | op de nek van mijn volkeren werden geslepen. |
Wer bringt mir aber dieses Glükke? | Maar wie brengt mij dit geluk? |
August, der Untertanen Lust, | August, de lust van zijn onderdanen, |
der Schutzgott seiner Lande, | de beschermgod van zijn land, |
vor dessen Zepter ich mich bükke, | voor wiens scepter ik buig, |
und dessen Huld für mich alleine wacht, | en wiens gunst voor mij alleen waakt, |
bringt dieses Werk zum Stande. | die brengt dit tot stand. |
Drum singt ein jeder, der mein Wasser trinkt: | Daarom zingt iedereen die mijn water drinkt: |
De bas, namens Polens grootste rivier, de Weichsel, herinnert aan het geweld dat het land nog onlangs teisterde tijdens de Poolse successieoorlog na de dood van August der Starke in 1733 en beschouwt zijn opvolger als grote vredestichter. De harmonieën schuiven door instabiele akkoorden tijdens het oorlogsgeweld maar komen tot rust bij de nieuwe machthebber.
De Cocytus, de rivier der klachten, is een van de mythologische rivieren die de onderwereld (Hades) begrenzen; de Alphaeus daarentegen is de rivier die het utopische Arcadië, land van de eeuwige zomer, bevloeit.
3. Aria (B)
bas, strijkers, continuo
Weichsel | |
Schleuß des Janustempels Türen, | Sluit de poorten van de Janustempel, |
unsre Herzen öffnen wir. | wij openen onze harten. |
Nächst den dir getanen Schwüren | Naast de aan u gezworen eden |
treibt allein, Herr, deine Güte | brengt alleen uw goedheid, heer, |
unser reuiges Gemüte | ons rouwend gemoed |
zum Gehorsam gegen dir. | tot gehoorzaamheid aan u. |
De aria van de bas bekrachtigt de Poolse vredeswens. Twee dwingende akkoorden zetten de toon.
De deuren van de tempel van de oud- Romeinse god Janus plachten open te staan in tijden van oorlog en dicht te gaan als vrede werd gesloten. (Omdat de tempel als een doorgang fungeerde moest Janus twee gezichten hebben om beide zijden in de gaten te houden, de Januskop.)
Wanneer de cantate in 1740 opnieuw wordt uitgevoerd ligt de rouw om de dood van ‘s konings voorganger intussen zo lang geleden dat het rouwend gemoed wordt vervangen door een kinderlijk gemoed.
4. Recitatief (T)
tenor, continuo
Elbe | |
So recht! beglückter Weichselstrom! | Zeker, verheugde Weichselstroom! |
Dein Schluß ist lobenswert, | Jouw conclusie is te prijzen |
wenn deine Treue nur | als jouw trouw tenminste |
mit meinen Wünschen stimmt, | overeenkomt met mijn wensen |
und nicht etwann | en niet op een gegeven moment |
mir gar den König nimmt. | mijn koning van me afpakt. |
Geborgt ist nicht geschenkt: | Geleend is niet geschonken: |
du hast den gütigsten August von mir begehrt, | jij hebt mij om de goede August gevraagd |
des holde Mienen | wiens lieflijke gelaat |
das Bild des großen Vaters weisen, | aan zijn grote vader herinnert, |
den hab ich dir geliehn, | die heb ik je uitgeleend, |
verehren und bewundern sollst du ihn, | vereren en bewonderen moet je hem, |
nicht gar aus meinem Schoß | niet hem uit mijn schoot |
und Armen reißen. | en uit mijn armen rukken. |
Dies schwör ich, O Herr! | Dit zweer ik, o heer, |
bei deines Vaters Asche, | bij de as van uw vader, |
bei deinen Siegs- und Ehrenbühnen. | bij al uw overwinnings- en erepodia. |
Eh sollen meine Wasser sich | Nog eerder zullen mijn wateren |
noch mit dem reichen Ganges mischen | zich vermengen met de rijke Ganges |
und ihren Ursprung nicht mehr wissen. | en hun oorsprong niet meer kennen. |
Eh soll der Malabar | Nog eerder zal de Malabar |
an meinen Ufern fischen, | aan mijn oevers vissen |
Eh ich will ganz und gar | dan dat ik u geheel en al, |
dich, teuerster Augustus, missen. | dierbare August, wil missen. |
De Elbe (tenor), waarlangs de Saksische hofstad Dresden ligt, kan zich de vreugde van Polen indenken maar vreest de frequente afwezigheid van zijn keurvorst: hij mag geleend worden maar niet blijven. De tenor bezweert zijn overtuiging met een onvervulbare overdrijving: nog eerder zullen de Elbe en de Ganges samenvloeien en Indiase vissers (Malabar) hier hun netten uitwerpen dan dat wij afstand doen van onze Friedrich August. Het continuo onderstreept de onverbiddelijkheid van deze eed met een strenge kwintcanon om vervolgens weer golvend verder te kabbelen.
5. Aria (T)
tenor, solo viool, continuo
Elbe | |
Jede Woge meiner Wellen | Elke golf van mijn wateren |
ruft das goldne Wort August! | roept het gouden woord August! |
Seht, Tritonen, muntre Söhne, | Kijk, tritonen, vrolijke zonen, |
wie von nie gespürter Lust | hoe uit nooit eerder gevoelde lust |
meines Reiches Fluten schwellen, | de stromen van mijn rijk zwellen |
wenn in dem Zurükkeprallen | als bij het terugkaatsen |
dieses Namens süße Töne | de zoete klanken van die naam |
hundertfältig widerschallen. | honderdvoudig weerklinken. |
De tenor wordt in zijn loflied gesecondeerd door het continuo en een enkele vioolpartij; deze maakt een tamelijk virtuoze indruk en wordt daarom vaak als vioolsolo beschouwd, maar blijkt in beide vioolpartijen te zijn genoteerd en dient dus door gehele eerste-violengroep te worden uitgevoerd. Uiteraard horen we weer alom golvende bewegingen, al was het alleen al in de dansende 6/8-maat. Het hundertfältig widerschallen geeft aanleiding tot echoeffecten tussen tenor en violen, waaraan zelfs het continuo deelneemt. De naam August wordt ten slotte met een octaafsprong uitgeroepen.
6. Recitatief (A)
alt, continuo
Donau | |
Ich nehm zugleich an deiner Freude teil, | Ook ik wil delen in jouw vreugde, |
betagter Vater vieler Flüsse! | bejaarde vader van vele rivieren! |
Denn wisse, daß ich ein großes Recht | Want je moet weten dat ook ik |
auch mit an deinem Helden habe. | heel veel recht op jouw held heb. |
Zwar blick ich nicht dein Heil, | Weliswaar kijk ik naar het heil |
so dir dein Salomo gebiert, | dat jouw Salomo je brengt |
mit scheelen Augen an, | niet met scheve ogen, |
weil Karlens Hand, | want de hand van Karl, |
des Himmels seltne Gabe, | die zeldzame gave van de hemel, |
bei uns den Reichsstab führt. | zwaait bij ons de rijksscepter. |
Wem aber ist wohl unbekannt, | Maar wie weet niet meer |
wie noch die Wurzel jener Lust, | dat de wortel van de vreugde |
die deinem gütigsten Trajan | waarmee jouw goede Trajanus |
von dem Genuß der holden Josephine | geniet van zijn lieftallige Josephine, |
allein bewußt, an meinen Ufern grüne? | aan mijn oevers groeide? |
Ook Oostenrijk, bij monde van het personage Donau (alt), gunt zichzelf aanspraken op August omdat deze immers al veertien jaar met de keizersdochter Maria Josepha was gehuwd voor hij koning/keurvorst werd.
De in de tekst genoemde Karl was de toen in Wenen heersende Habsburgse keizer, broer van zijn voorganger Jozef I en oom van Maria Josepha. Trajanus gold als een van de goede Romeinse keizers en fungeert dus als zinnebeeld van August.
Het vraagteken waarmee de tekst eindigt vinden we ook terug in het harmonisch open einde dat naar de aria dringt.
7. Aria (A)
alt, hobo d'amore 1/2, continuo
Donau | |
Reis von Habsburgs hohem Stamme, | Loot aan Habsburgs hoge stam, |
deiner Tugend helle Flamme | de heldere vlam van uw deugd |
kennt, bewundert, rühmt mein Strand. | kent, bewondert, prijst mijn strand. |
Du stammst von den Lorbeerzweigen, | U komt voort uit de lauwertakken, |
drum muß deiner Ehe Band | daarom moet de band van uw huwelijk |
auch den fruchtbarn Lorbeern gleichen. | ook op de vruchtbare laurier lijken. |
Bach symboliseert de liefdesrelatie van het koninklijke echtpaar door in de altaria (7) twee oboi d’amore, liefdeshobo’s, als begeleidingsinstrumenten te kiezen. De degelijkheid en bestendigheid van de koninklijk/keizerlijke huwelijksband wordt uitgedrukt door een ouderwetse, streng contrapuntische stijl van componeren: imitaties (canon) tussen de drie gelijkwaardige melodiestemmen, waaraan ook het continuo poogt mee te doen, suggereren onverbrekelijke relaties.
8. Recitatief (S)
sopraan, continuo
Pleiße | |
Verzeiht, | Vergeef het, |
bemooste Häupter starker Ströme, | bemoste hoofden van sterke rivieren, |
wenn eine Nymphe euren Streit | als een nimf jullie strijd |
und euer Reden störet. | en jullie gesprekken komt storen. |
Der Streit ist ganz gerecht, | De strijd is heel terecht, |
die Sache groß und kostbar, die ihn nähret. | de zaak waar het om gaat is groot en kostbaar. |
Mir ist ja wohl Lust annoch bewusst, | Ik ben me nog steeds bewust van het plezier |
und meiner Nymphen frohes Scherzen, | en het vrolijke gescherts van mijn nimfen |
so wir bei unsers Siegeshelden | dat wij meemaakten toen hij aankwam, |
Ankunft spürten, der da verdient, | onze held en overwinnaar, die het verdient |
daß alle Untertanen ihre Herzen, | dat al zijn onderdanen hem hun harten, |
denn Hekatomben sind zu schlecht, | - want stierenoffers voldoen niet - |
ihm her zu einem Opfer führten. | als offer aanbieden. |
Doch hört, was sich mein Mund erkühnt, | Maar luister wat mijn mond |
euch vorzusagen: | jullie durft voor te zeggen: |
du, dessen Flut der Inn | Jij, die door het water van de Inn |
und Lech vermehren, | en de Lech wordt gevoed, |
du sollt mit uns dies Königspaar verehren, | jij moet met ons dit koningspaar vereren, |
doch uns dasselbe gänzlich überlassen. | maar het helemaal aan ons overlaten. |
Ihr beiden andern | Jullie twee anderen, jullie moeten elkaar |
sollt euch brüderlich vertragen | broederlijk verdragen, |
und, müßt ihr diese doppelte Regierungssonne | en als jullie deze dubbele regeringszon |
auf eine Zeit, doch wechselsweis, entbehren, | tijdelijk, maar om de beurt, moeten missen, |
euch in Geduld und Hoffnung fassen. | heb dan geduld en hoop. |
De sopraan, als tolk voor het Leipziger riviertje de Pleiße, werpt zich op als verzoenende scheidsrechter in de drie-rivierencompetitie: als Wenen er zich nu buiten houdt, komen Polen en Saksen er onderling wel uit.
9. Aria (S)
sopraan, traverso 1–3, continuo
Pleiße | |
Hört doch! Der sanften Flöten Chor | Luister toch! Het koor van de zachte fluiten |
erfreut die Brust, ergötzt das Ohr. | verblijdt het hart, vermaakt het oor. |
Der unzertrennten Eintracht Stärke | De kracht van de ongedeelde eendracht |
macht diese nette Harmonie | zorgt voor die schone harmonie |
und tut noch größre Wunderwerke, | en doet nog grotere wonderen, |
dies merkt und stimmt doch auch wie sie! | let daarop en stem met ze in! |
Met haar aria demonstreert de sopraan waartoe de gewenste eensgezindheid zal leiden: nette Harmonie, met een begeleidend instrumentaal koor van drie traverso’s, een combinatie die we bij Bach nergens elders aantreffen maar waar de tekst om vraagt. Alleen in deze aria wordt de tekst van het hoofddeel niet herhaald; er is geen da capo maar slechts het inleidend instrumentaal ritornel keert terug.
10. Recitatief (S, A, T, B)
sopraan, alt, tenor, bas, strijkers, continuo
Weichsel | |
Ich muß, ich will gehorsam sein. | Ik moet, ik wil gehoorzaam zijn. |
Elbe | |
Mir geht die Trennung bitter ein, | Ik vind de scheiding erg bitter, |
doch meines Königs Wink | maar aan de wenk van mijn koning |
gebietet meinen Willen. | onderwerpt zich mijn wil. |
Donau | |
Und ich bin fertig, euren Wunsch, | En ik ben bereid om uw wens |
so viel mir möglich, zu erfüllen. | zo goed als ik kan te vervullen. |
Pleiße | |
So krönt die Eintracht euren Schluß. | Zo is eendracht de bekroning van |
Doch schaut, wie kommt's, | jullie besluit. Maar kijk, |
daß man an eueren Gestaden | hoe komt het dat er aan jullie oevers |
so viel Altäre heute baut? | nu zoveel altaren worden gebouwd? |
Was soll das Tanzen der Najaden? | Wat moet dat dansen van de najaden? |
Ach! irr ich nicht, | Ach, als ik me niet vergis, |
so sieht man heut | dan zien we nu het licht |
das längst gewünschte Licht | waarnaar we al zo lang verlangen |
in frohem Glanze glühen, | in een vrolijke glans schijnen, |
das unsre Lust, | het licht dat onze lust, |
den gütigsten August, | de goede August, |
der Welt und uns geliehen. | aan de wereld en aan ons is geleend. |
Ei! nun wohlan! | Komaan nu, |
Da uns Gelegenheit und Zeit | nu we er de tijd |
die Hände beut, | en de gelegenheid voor hebben, |
so stimmt mit mir noch einmal an: | hef nog één keer met mij aan: |
In recitatief (10) komen, als in een opera (en in de Matthäus-Passion en het Weihnachts-Oratorium), de solisten voorafgaand aan de finale nog even langs. De eerste drie, grote rivieren blijken zich in het voorstel van Leipzig te kunnen vinden, zodat de sopraan, omkransd door een feestelijk strijkersaureool allen kan uitnodigen voor een slotkoor.
11. Koor
tutti
Die himmlische Vorsicht der ewigen Güte | Moge de hemelse zorg van de eeuwige goedheid |
beschirme dein Leben, durchlauchter August! | uw leven beschermen, doorluchtige August! |
So viel sich nur Tropfen in heutigen Stunden | Moge zoveel plezier en lust |
in unsern bemoosten Kanälen befunden, | uw verheven gemoed voortdurend omringen |
umfange beständig dein hohes Gemüte | als er vandaag druppels |
Vergnügen und Lust! | in onze bemoste kanalen zijn. |
Het slotkoor voor alle uitvoerenden heeft natuurlijk weer een golvend ritme, op de 12/8-maat van een gigue, die we ook vaak aantreffen als sluitstuk van een suite. Ook de opbouw in (herhaalde) eenheden van vier maten is die van een dans. De overkoepelende structuur is een rondo: een ‘refrein’ van 16 maten op de hoofdtekst wordt driemaal uitgevoerd, afgewisseld door twee passages van acht maten op de B-tekst So viel sich nur Tropfen etc. (A-B-A-B-A). In het refrein wisselen instrumentale en vocale passages van vier maten elkaar af. Van de twee ‘coupletten’ wordt het eerste door allen uitgevoerd, het tweede slechts door sopraan en alt, met een uiterst spaarzame begeleiding van een enkel lijntje door unisono spelende strijkers, waarin bovendien alle golven ontbreken: Leipzig en Wenen als stabiele bronnen van rust waar Saksen en Polen regelmatig ten oorlog trekken.
Anders dan in het openingskoor accentueren de trompetten en pauken slechts de afsluitingen (cadenzen); wellicht werden ze pas bij deze gelegenheid aan een reeds bestaande compositie toegevoegd.