Johann Sebastian Bach
Ach Gott, vom Himmel sieh darein (BWV 2)
Een koraalcantate
Geschreven voor 2e zondag na Trinitatis
Voor het eerst uitgevoerd: 18 jun 1724
Libretto: Andreas Stübel (?)
Solisten ATB koor SATB orkest str vsolo ob1,2 trb1-4 cont
Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren soms uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Toen de oude Bachgesellschaft in 1851 in haar eerste uitgave de cantate Ach Gott, vom Himmel sieh darein als tweede publiceerde, wist men weliswaar dat deze cantate was bestemd voor een tweede zondag na Trinitatis, drie weken na Pinksteren dus, maar men kon nog niet weten dat Bach deze cantate in 1724 had gecomponeerd, als tweede cantate van zijn tweede cantate-jaargang. Voor het begrip van de muzikale vorm van BWV 2 is dat niet onbelangrijk, want Bachs tweede cantatejaargang, begonnen na één jaar wekelijkse cantatecomposities, zou een heel bijzondere worden: een jaargang zogeheten 'koraalcantates', waarvan tekst en muziek gebaseerd zouden zijn op één van de voor de betreffende zondag voorgeschreven kerkliederen. Tot 1958 meende de Bachresearch dat dit indrukwekkende en grootste samenhangende project uit Bachs oeuvre pas in diens laatste decennium en verspreid over vele jaren door de gerijpte componist tot stand kon zijn gebracht; in feite produceerde Bach het grotendeels in wekelijkse afleveringen gedurende zijn tweede ambtsjaar in Leipzig.
Bach zelf, overtuigd van het gewicht van zijn omvangrijke project, markeerde de start ervan met enkele grote gebaren, waarvan men zich kan afvragen of hun betekenis tot zijn toehoorders is doorgedrongen. Hij gebruikt de eerste vier koraalcantates om stilistische piketpaaltjes te slaan: de koraalfantasieën waarmee ze beginnen ontwerpt hij achtereenvolgens als een plechtige Franse Ouverture (eerste zondag na Trinitatis, BWV 20), een ouderwets motet (tweede, BWV 2), een concert in Italiaanse stijl (derde, BWV 7) en een meer gangbare koraalfantasie (vierde, BWV 135); de cantus firmus wijst hij in deze eerste vier koraalcantates achtereenvolgens toe aan de sopraan, de alt, de tenor en de bas.
Bach vroeg zijn librettist - over wiens identiteit wij nog altijd moeten speculeren - van de gebruikte koralen het eerste en laatste couplet ongewijzigd te handhaven voor een openingskoor en een slotkoraal, en de 'binnencoupletten' te parafraseren tot recitatief- en ariateksten. De tekstschrijver attendeert de kerkgangers erop dat ook deze ‘vrije' teksten op de hun bekende koralen zijn gebaseerd door regelmatig enkele regels daaruit letterlijk te citeren.
Het kerklied waarop BWV 2 is gebaseerd is Luthers bewerking van Psalm 12: Ach Gott, vom Himmel sieh darein ('zie uit de hemel neer'), één van de eerste protestantse kerkliederen in de landstaal, die in 1524 werden gepubliceerd in het Erfurter Enchiridion: 'etlichen Psalm, zu geistlichen liedern deutsch gemacht Durch Dr Martinum Luther'. Een echte Lutherse klassieker derhalve, die werd gezongen op de melodie van een vóórreformatorisch seculier liedje in één van de oude kerktoonsoorten, het hypofrygisch, een toonladder die met een halve toonsafstand begint. Dat betekent dat, terwijl het liedje met een A begint en eindigt, de gebruikte noten behoren tot de toonladder die wij, tonaal denkenden maar ook Bach, interpreteren als d-klein. Het slotakkoord van het slotkoraal klinkt daarom in onze oren als een vraagteken: de sopranen zingen een A waar wij - in het slotakkoord van een stuk in D-groot - een D verwachten.
De tekst van Luthers lied en de cantate (zie de tekstenvergelijking onderaan) beklaagt de geloofsafval en vraagt om Gods hulp bij de bestrijding van dwaalleren; de strekking daarvan verschilt niet essentieel van de voorgeschreven evangelietekst voor deze zondag, Lucas 14: 16-24, de parabel van een heer die een feestmaal aanricht voor kreupelen en arme sloebers, uit woede jegens de voorname gasten die zijn aanvankelijke uitnodiging wegens drukke beslommeringen afwezen.
1. Koor
SATB, viool 1 + trombone 1 colla parte sopraan, viool 2 + hobo 1/2 + trombone 2 colla parte alt, altviool + trombone 3 colla parte tenor, trombone 4 colla parte bas, continuo
Ach Gott, vom Himmel sieh darein | Ach God, zie uit de hemel neer |
und laß dichs doch erbarmen, | en ontferm u toch, |
wie wenig sind der Heilgen dein, | van uw heiligen zijn er nog maar zo weinig, |
verlassen sind wir Armen. | verlaten zijn wij stakkers. |
Dein Wort man nicht läßt haben wahr, | Men wil uw woord niet erkennen, |
der Glaub ist auch verloschen gar | ook het geloof is geheel uitgedoofd |
bei allen Menschenkindern. | bij alle mensenkinderen. |
Voor het openingskoor (1) kiest Bach zoals gezegd de in zijn tijd buitengewoon ouderwets aandoende vorm van een a-cappellamotet. A-cappella betekent: er zijn alleen vier koorstemmen. In de a-cappellatraditie is instrumentale ondersteuning ad libitum, naar verkiezing van de uitvoerenden; Bach echter schrijft haar gedetailleerd voor: strijkers versterken de zangers (colla parte), de twee hobo's bovendien de alt, die als cantus firmus de koraalmelodie zingt. En Bach versterkt het antieke karakter van het stuk met een ander archaïsme: ook vier trombones verdubbelen de zangstemmen. Een dergelijke bezetting treffen we bij Bach vaker aan wanneer hij Lutherkoralen bewerkt (BWV 38/1, 80/1); hij onderstreept ermee hun van oudsher gezaghebbende status. Het enige barokke modernisme dat hij zich permitteert is de toevoeging van een continuopartij; de continuospelers zijn zodoende de enigen die hier een zelfstandige instrumentale rol spelen, ze geven het stuk een ritmische drive die de oude polyfonie ontbeerde.
Het motetkarakter van dit stuk impliceert dat de vier koorstemmen een tekst regel voor regel polyfoon verwerken, waarbij de tekst Luthers ongewijzigde koraaltekst is, en de muzikale substantie bovendien uitsluitend ontleend is aan de koraalmelodie; een 'koraalmotet‘ derhalve. Het is bovendien een cantus-firmusmotet, waarin één der stemmen (hier: de alt) de melodie in lange noten zingt. De drie overige stemmen bereiden deze koraalregels van de - door de beide hobo's gesteunde - alt telkens fugatisch voor, d.w.z. achtereenvolgens inzettend met de noten van de volgende regel als thema (voor-imitaties). Op twee punten introduceert Bach een minimale maar veelzeggende muziekretorische variant van de koraalmelodie: een klaaglijke halve-toonsgang (chromatiek) op de woorden erbarmen en wir Armen. Ook het continuo draagt met veel chromatische noten bij aan kleurrijke harmonieën, maar die kleur is wel streng en zwaarmoedig. Met een opvallend hamerend motief onderstreept het continuo de tekst dein Wort, verwijzend naar Luthers centrale 'sola scriptura' (door het woord alleen). Het koraal heeft de bekende 'Bar-vorm' : de melodie van de eerste twee regels wordt hergebruikt voor het tweede regelpaar. Daarom zijn ook in het motet de eerste 51 maten identiek aan de tweede.
Met zijn strakke opbouw, motivische zuinigheid, dicht verknoopte stemmenweefsel, complexe harmonische ontwikkeling en renaissancistische uitstraling is dit één van Bachs al vroeg beroemde koren geworden.
2. Recitatief (T).
tenor, continuo
Sie lehren eitel falsche List, | Zij onderwijzen holle, valse leer, |
was wider Gott und seine Wahrheit ist; | die in strijd is met God en zijn waarheid; |
und was der eigen Witz erdenket, | en hun eigen bedenksels |
– o Jammer! der die Kirche schmerzlich kränket – | - o ellende, die de kerk zo pijnlijk schaden - |
das muß anstatt der Bibel stehn. | komen in plaats van de Bijbel. |
Der eine wählet dies, der andre das, | De een kiest dit, de ander dat, |
die törichte Vernunft ist ihr Kompaß; | het dwaze verstand is hun kompas; |
sie gleichen denen Totengräbern, | ze lijken op die graven |
die, ob sie zwar von außen schön, | die, hoewel van buiten mooi, |
nur Stank und Moder in sich fassen | met stank en verrotting zijn gevuld |
und lauter Unflat sehen lassen. | en louter vuiligheid laten zien. |
De tenor stelt in zijn recitatief (2) dat dwaalleraren vanuit hun dwaas verstand (törichte Vernunft) eigen bedenksels (Witz), leugens verspreiden. Ter illustratie van falsche List (valse leer) eindigt de eerste regel met een afgrijselijke harmonische wending. In de eerste en zesde regel citeert de tenor letterlijk tekst en melodie van het koraal, in korte, met adagio aangeduide arioso-passages; de strenge canon waarmee het continuo de tenor volgt onderstreept het gezag van zijn woorden. In het tweede citaat, Der eine wählet dies, der andre das, blijken de noten de woorden perfect te illustreren: een loopje omlaag (dies), resp. omhoog (das). Negatieve begrippen als Jammer, kränket, Moder en Unflat worden onderstreept met schrijnende septiemakkoorden.
Het barokke realisme van Bachs tekstschrijver (Stank, Moder, Unflat) achtte de bezorger van de klavieruittreksels blijkbaar te schril voor huis-, tuin- en keukengebruik;
hij verving | door |
Sie gleichen denen Totengräbern die, ob sie zwar von außen schön, nur Stank und Moder in sich fassen und lauter Unflat sehen lassen. | Sie gleichen übertünchten Gräbern die, ob sie zwar von außen schön, bloß Todtenbeine in sich fassen und nur Verwesung sehen lassen. |
3. Aria (A)
alt, solo viool, continuo
Tilg, o Gott, die Lehren, | Vernietig, o God, de leerstellingen |
so dein Wort verkehren! | die uw woord verdraaien! |
Wehre doch der Ketzerei | Weer toch de ketterij |
und allen Rottengeistern; | en alle samenrottende geesten; |
denn sie sprechen ohne Scheu: | want zij zeggen zonder schroom: |
Trotz dem, der uns will meistern! | Trotseer degene die ons wil bedwingen! |
Altaria (3) is een bede om hulp bij de bestrijding van ketterijen en sectariërs, Rottengeister, Luthers benaming van de radicale scheurmakers in zijn eigen gelederen. Ondanks deze tekst vormt de aria met haar virtuoze figuraties van de soloviool een levendig contrast met het voorafgaande. Het is een triosonate, waarin alle drie partijen op hun beurt het dominerende drie-notenritme (pa-pa-dam) spelen dat blijkens de tekst van de alt Tilg', o Gott uitdrukt; we horen dit ritme maar liefst 63 keer in de continuobas en 37 keer in de viool (linker muziekvoorbeeld). Ook begrijpen we pas wanneer de alt het woord Rottengeistern vertolkt dat de voortdurende triolen van de viool (rechts) dat begrip verbeelden,
de modieuze vlotte babbel van scheurmakers, en waarom de twee andere partijen dat ‘sectarische' motief vermijden. Op de laatste regel Trotz dem... vertraagt het tempo van de alt én wordt de tekst uiteindelijk, met enige nadruk, op de koraalmelodie gezongen.
(In deze tekst is het Bachs librettist die matigend ingrijpt in Luthers plastisch taalgebruik wanneer hij ausrotten vervangt door tilgen.)
4. Recitatief (B)
bas, strijkers, continuo
Die Armen sind verstört, | De arme stakkers zijn van streek, |
ihr seufzend Ach! ihr ängstlich Klagen | hun zuchtende Ach!, hun angstige geklaag |
bei soviel Kreuz und Not, | bij zoveel kruis en nood |
wodurch die Feinde fromme Seelen plagen, | waarmee de vijanden vrome zielen plagen |
dringt in das Gnadenohr | dringt door tot het genadige oor |
des Allerhöchsten ein. | van de Allerhoogste. |
Darum spricht Gott: | Daarom spreekt God: |
Ich muß ihr Helfer sein! | Ik moet hun helper zijn! |
Ich hab ihr Flehn erhört, | Ik heb hun smeekbeden verhoord, |
der Hilfe Morgenrot, der reinen Wahrheit | het morgenrood van de hulp, |
heller Sonnenschein | de heldere zonneschijn van |
soll sie mit neuer Kraft, | de zuivere waarheid |
die Trost und Leben schafft, | zal hen met nieuwe kracht, |
erquicken und erfreun. | die troost en leven brengt, |
Ich will mich ihrer Not erbarmen, | verkwikken en verblijden. |
mein heilsam Wort | Ik wil mij ontfermen over hun nood, |
soll sein die Kraft der Armen. | mijn heilzame woord |
zal de kracht van de arme stakkers zijn. |
De bede wordt beantwoord door de bas als Vox Dei in het door strijkers begeleide (accompagnato) recitatief (4). Bachs librettist leidt de twee delen van de tekst in met een koraalcitaat, maar Bach verbindt daaraan geen melodische consequenties. Met name de eerste zin is rijk aan gedetailleerde tekstschildering: Armen (smartelijk verminderde septiem), verstört (storend verminderde sext op het dissonante verminderd-septiemakkoord), seufzend (met een rust/zucht middenin het woord), Ach (nog zo'n akkoord, gevolgd door een zucht), Klagen. Na een bevrijdend, open akkoord op Gott spreekt God vervolgens in de directe rede ('tussen aanhalingstekens') waarbij de muziek arioso wordt, met ritmische dictie en begeleiding. Bij heller Sonnenschein gaat ook muzikaal het licht aan (C-groot).
5. Aria (T)
tenor, strijkers, hobo 1/2, continuo
Durchs Feuer wird das Silber rein, | Door het vuur wordt het zilver gezuiverd, |
durchs Kreuz das Wort bewährt erfunden. | door het kruis wordt het woord bevestigd. |
Drum soll ein Christ zu allen Stunden | Daarom moet een christen altijd |
in Kreuz und Not geduldig sein. | in kruis en nood geduldig zijn. |
Zoals het zilver wordt gezuiverd in vuur, zo bewijst zich Gods woord in het kruis: aldus de ongecompliceerde en toegankelijke tenoraria (5). Twee hobo's versterken unisono de melodie van de eerste viool in het vierstemmige strijkersensemble, dat een compact en harmonisch rijk decor voor de tenor verzorgt. Tegendraadse stemvoering verwijst naar het kruis (dat uiteraard een Lutherse toevoeging is aan de oudtestamentische psalmtekst). Het vermanende middendeel (Drum soll ein Christ ... geduldig sein), grotendeels slechts door continuo begeleid, eindigt met een nadrukkelijk adagio op Kreuz und Not.
6. Koraal
SATB, viool 1 + hobo 1/2 + trombone 1 colla parte sopraan, viool 2 + trombone 2 colla parte alt, altviool + trombone 3 colla parte tenor, trombone 4 colla parte bas, continuo
Das wollst du, Gott, bewahren rein | Dat wilt u, God, zuiver bewaren |
für diesem arg’n Gschlechte, | voor dit boze geslacht, |
und laß uns dir befohlen sein, | en behoed ons, |
daß sichs in uns nicht flechte. | zodat het zich niet in ons nestelt. |
Der gottlos Hauf sich umher findt, | De goddeloze bende is overal |
wo solche lose Leute sind | waar zulke lelijke mensen |
in deinem Volk erhaben. | zich in uw volk doen gelden. |
Slotkoraal (6), op de letterlijke tekst van Luthers zesde en laatste couplet, krijgt, net zoals voorgaande stukken, een avontuurlijke harmonisering. Al in de tweede regel wordt diesem arg'n Geschlechte (dit boze geslacht) apart gezet met een wonderlijke modulatie van D-groot (twee kruizen) naar As-groot (vier mollen).
Met de frygische melodie in de sopraan moet deze tonale harmonisering (in D-groot) wel ‘verkeerd' aflopen: met de kwint (A, de 'dominant') als slotnoot, in plaats van de tonica (D).
Psalm 12 | Koraal | Cantatetekst | Ned. vertaling (Ria van Hengel) terug |
Hilf, HERR! die Heiligen haben abgenommen, und der Gläubigen ist wenig unter den Menschenkindern. | 1. Ach Gott, vom Himmel sieh' darein Und lass' dich des erbarmen, Wie wenig sind der Heil'gen dein, Verlassen sind wir Armen: Dein Wort man laesst nicht haben wahr, Der Glaub' ist auch verloschen gar Bei allen Menschenkindern.
| Ach Gott, vom Himmel sieh darein und lass dich's doch erbarmen! Wie wenig sind der Heilgen dein, verlassen sind wir Armen; dein Wort man nicht lässt haben wahr, der Glaub ist auch verloschen gar bei allen Menschenkindern | Ach God, zie uit de hemel neer en ontferm u toch, van uw heiligen zijn er nog maar zo weinig, verlaten zijn wij armen. Men bestrijdt de waarheid van uw woord, ook het geloof is helemaal uitgedoofd bij alle mensenkinderen. |
Einer redet mit dem andern unnütze Dinge; sie heucheln und lehren aus uneinigem Herzen. | 2. Sie lehren eitel falsche List, Was eigen Witz erfindet, Ihr Herz nicht eines Sinnes ist In Gottes Wort gegruendet; Der waehlet dies, der Ander das, Sie trennen uns ohn' alle Maas Und gleissen schoen von aussen.
| Sie lehren eitel falsche List, was wider Gott und seine Wahrheit ist; und was der eigen Witz erdenket, O Jammer! der die Kirche schmerzlich kränket das muss anstatt der Bibel stehn. Der eine wählet dies, der andre das, die törichte Vernunft ist ihr Kompass; sie gleichen denen Totengräbern die, ob sie zwar von außen schön, nur Stank und Moder in sich fassen und lauter Unflat sehen lassen. | Zij onderwijzen alleen maar een valse leer, die tegen God en zijn waarheid ingaat; en hun eigen verzinsels - o ellende! zo schadelijk voor de kerk - nemen de plaats in van de Bijbel. De een kiest dit, de ander dat, het dwaze verstand is hun kompas; ze lijken op die graven die van buiten wel mooi zijn, maar van binnen stinken en rotten en louter vuiligheid laten zien. . |
Der HERR wolle ausrotten alle Heuchelei und die Zunge, die da stolz redet, die da sagen: Unsere Zunge soll Oberhand haben, uns gebührt zu reden; wer ist unser HERR?
| 3. Gott woll' ausrotten alle Lahr, Die falschen Schein uns lehren; Dazu ihr' Zung' stolz offenbar Spricht: Trotz, wer will's uns wehren? Wir haben Recht und Macht allein, Was wir setzen dagilt gemein, Wer ist der uns soll meistern?
| Tilg, o Gott, die Lehren, so dein Wort verkehren! Wehre doch der Ketzerei und allen Rottengeistern; denn sie sprechen ohne Scheu: trotz dem, der uns will meistern! | Verdelg, o God, de leerstellingen die uw woord verdraaien! Weer toch de ketterij en alle sectarische geesten, want zij spreken zonder schroom: trotseer degene die ons wil overmeesteren! |
Weil denn die Elenden verstört werden und die Armen seufzen, will ich auf, spricht der HERR; ich will Hilfe schaffen dem, der sich darnach sehnt.
| 4. Darum spricht Gott, Ich muss auf sein, Die Armen sind verstoeret, Ihr Seufzen dringt zu mir herein, Ich hab' ihr' Klag' erhoeret. Mein heilsam Wort soll auf dem Plan, Getrost und frisch sie greifen an Und sein die Kraft der Armen.
| Die Armen sind verstört, ihr seufzend Ach, ihr ängstlich Klagen bei soviel Kreuz und Not, wodurch die Feinde fromme Seelen plagen, dringt in das Gnadenohr des Allerhöchsten ein. Darum spricht Gott: Ich muss ihr Helfer sein! Ich hab ihr Flehn erhört, der Hilfe Morgenrot, der reinen Wahrheit heller Sonnenschein soll sie mit neuer Kraft, die Trost und Leben schafft, erquicken und erfreun. Ich will mich ihrer Not erbarmen, mein heilsam Wort soll sein die Kraft der Armen. | De armen zijn ontsteld, hun zuchtende ‘Ach!’, hun angstige klagen bij zoveel kruis en nood waarmee de vijanden vrome zielen plagen, dringt door tot het genadige oor van de Allerhoogste. Daarom spreekt God: Ik moet hun helper zijn! Ik heb hun smeken verhoord, het morgenrood van de hulp, de heldere zonneschijn van de zuivere waarheid zal hen met nieuwe kracht, die troost en leven brengt, verkwikken en verheugen. Ik zal mij ontfermen over hun nood, mijn heilzame woord zal de kracht van de armen zijn. |
Die Rede des HERRN ist lauter wie durchläutert Silber im irdenen Tiegel, bewähret siebenmal. | 5. Das Silber, durchs Feu'r siebenmal Bewährt, wird lauter funden; Am Gotteswort man warten soll Desgleichen alle Stunden; Es will durchs Kreuz bewähret sein, Da wird sein' Kraft erkannt und Schein Und leucht't stark in die Lande. | Durchs Feuer wird das Silber rein, durchs Kreuz das Wort bewährt erfunden. Drum soll ein Christ zu allen Stunden im Kreuz und Not geduldig sein. | Door het vuur wordt het zilver gezuiverd, door het kruis wordt het woord bewaarheid. Daarom moet een christen altijd bij kruis en nood geduldig zijn. . |
Du, HERR, wollest sie bewahren und uns behüten vor diesem Geschlecht ewiglich! Denn es wird allenthalben voll Gottloser, wo solche nichtswürdige Leute unter den Menschen herrschen.
| 6. Das woll'st du, Gott, bewahren rein Vor diesem argen G'schlechte, Und laß uns dir befohlen sein, Daß sich's in uns nicht flechte! Der gottlos' Hauf' sich umher find't, Wo diese losen Leute sind In deinem Volk erhaben. | Das wollst du, Gott, bewahren rein für diesem arg'n Geschlechte; und lass uns dir befohlen sein, dass sichs in uns nicht flechte. Der gottlos Hauf sich umher findt, wo solche lose Leute sind in deinem Volk erhaben. | Wilt u het, God, zuiver bewaren voor dit boze geslacht, en laat ons aan u zijn toevertrouwd zodat het zich niet in ons nestelt. De goddeloze bende is overal aanwezig waar zulke onbetrouwbare mensen in uw volk de kop opsteken. |