naar de bespreking van BWV 199

Mein Herze schwimmt im Blut (BWV 199)

Johann Sebastian Bach

1. Recitatief (S)

Mein Herze schwimmt im Blut, Mijn hart drijft in het bloed
weil mich der Sünden Brut omdat het gebroed van de zonden
in Gottes heilgen Augen in Gods heilige ogen
zum Ungeheuer macht; van mij een monster maakt;
und mein Gewissen fühlet Pein, en mijn geweten voelt pijn,
weil mir die Sünden omdat de zonden voor mij
nichts als Höllenhenker sein. niets anders zijn dan helse beulen.
Verhaßte Lasternacht, du, du allein Gehate zondennacht, jij, jij alleen
hast mich in solche Not gebracht! hebt me in die nood gebracht!
Und du, du böser Adamssamen, En jij, lelijk zaad van Adam,
raubst meiner Seelen alle Ruh berooft mijn ziel van alle rust
und schließest ihr den Himmel zu! en sluit de hemel voor haar!
Ach! unerhörter Schmerz! Ach, ongehoorde smart!
Mein ausgedorrtes Herz Geen troost kan mijn verdorde hart
will ferner mehr kein Trost befeuchten; nu nog bevochtigen;
und ich muß mich vor dem verstecken, en ik moet mij verbergen voor hem
vor dem die Engel selbst ihr Angesicht verdecken.voor wie zelfs de engelen hun aangezicht bedekken.

2. Aria (S)

Stumme Seufzer, stille Klagen, Zwijgende zuchten, stille klachten;
ihr mögt meine Schmerzen sagen, spreken jullie nu maar mijn pijn uit,
weil der Mund geschlossen ist. want mijn mond is gesloten.
Und ihr nassen Tränenquellen    En jullie, natte tranen
könnt ein sichres Zeugnus stellen    kunnen er betrouwbaar van getuigen
wie mein sündlich Herz gebüßt.    hoezeer mijn zondige hart heeft geboet.
Mein Herz ist itzt ein Tränenbrunn,    Mijn hart is nu een bron van tranen,
die Augen heiße Quellen.    mijn ogen zijn hete bronnen.
Ach Gott! Wer wird dich doch zufriedenstellen?   Ach God, wie kan u toch tevredenstellen?

3. Recitatief (S)

Doch Gott muß mir genädig sein,Maar God moet mij genadig zijn,
weil ich das Haupt mit Asche,want ik was mijn hoofd met as
das Angesicht mit Tränen wasche,en mijn gezicht met tranen,
mein Herz in Reu und Leid zerschlageik sla mij op de borst vol berouw en verdriet
und voller Wehmut sage:en vol weemoed zeg ik:
»Gott sei mir Sünder gnädig!«'Moge God mij zondaar genadig zijn!'
Ach ja! sein Herze bricht,Ach ja, zijn hart breekt,
und meine Seele spricht:en mijn ziel spreekt:

4. Aria (S)

Tief gebückt und voller ReueDiep gebogen en vol berouw
lieg ich, liebster Gott, vor dir.lig ik, liefste God, vóór u.
Ich bekenne meine Schuld,   Ik beken mijn schuld,
aber habe doch Geduld,   maar heb toch geduld,
habe doch Geduld mit mir!   heb toch geduld met mij!

5. Recitatief (S)

Auf diese SchmerzensreuAls antwoord op dit smartelijke berouw
fällt mir alsdenn dies Trostwort bei:vallen mij deze troostende woorden toe:

6. Aria/koraal (S)

Ich, dein betrübtes Kind,Ik, uw bedroefde kind,
werf alle meine Sünd’,werp al mijn zonden,
so viel ihr’ in mir steckendie in mij zitten
und mich so heftig schrecken,en mij zo hevig bang maken,
in deine tiefen Wunden,in uw diepe wonden,
da ich stets Heil gefunden.waar ik altijd verlossing heb gevonden.

7. Recitatief (S)

Ich lege mich in diese WundenIk ga liggen in die wonden
als in den rechten Felsenstein;als in het juiste stenen graf;
die sollen meine Ruhstatt sein.zij moeten mijn rustplaats zijn.
In diese will ich mich im Glauben schwingenDaarheen wil ik gelovig zweven
und drauf vergnügt und fröhlich singen.en vervolgens wil ik verheugd en vrolijk zingen.

8. Aria (S)

Wie freudig ist mein Herz, Wat verheugt mijn hart zich
da Gott versöhnet ist nu God verzoend is
und mir auf Reu und Leid en mij na berouw en leed
nicht mehr die Seligkeit de zaligheid niet meer onthoudt,
noch auch sein Herz verschließt, en zijn hart niet meer voor me sluit.
  
Libretto: Georg Christian Lehms Vertaling: Ria van Hengel

Kale tekst origineel

1. Recitatief (S)

Mein Herze schwimmt im Blut,
weil mich der Sünden Brut
in Gottes heilgen Augen
zum Ungeheuer macht;
und mein Gewissen fühlet Pein,
weil mir die Sünden
nichts als Höllenhenker sein.
Verhaßte Lasternacht, du, du allein
hast mich in solche Not gebracht!
Und du, du böser Adamssamen,
raubst meiner Seelen alle Ruh
und schließest ihr den Himmel zu!
Ach! unerhörter Schmerz!
Mein ausgedorrtes Herz
will ferner mehr kein Trost befeuchten;
und ich muß mich vor dem verstecken,
vor dem die Engel selbst ihr Angesicht verdecken.

2. Aria (S)

Stumme Seufzer, stille Klagen,
ihr mögt meine Schmerzen sagen,
weil der Mund geschlossen ist.
  Und ihr nassen Tränenquellen
  könnt ein sichres Zeugnus stellen
  wie mein sündlich Herz gebüßt.
  Mein Herz ist itzt ein Tränenbrunn,
  die Augen heiße Quellen.
  Ach Gott! Wer wird dich doch zufriedenstellen?

3. Recitatief (S)

Doch Gott muß mir genädig sein,
weil ich das Haupt mit Asche,
das Angesicht mit Tränen wasche,
mein Herz in Reu und Leid zerschlage
und voller Wehmut sage:
»Gott sei mir Sünder gnädig!«
Ach ja! sein Herze bricht,
und meine Seele spricht:

4. Aria (S)

Tief gebückt und voller Reue
lieg ich, liebster Gott, vor dir.
  Ich bekenne meine Schuld,
  aber habe doch Geduld,
  habe doch Geduld mit mir!

5. Recitatief (S)

Auf diese Schmerzensreu
fällt mir alsdenn dies Trostwort bei:

6. Aria/koraal (S)

Ich, dein betrübtes Kind,
werf alle meine Sünd’,
so viel ihr’ in mir stecken
und mich so heftig schrecken,
in deine tiefen Wunden,
da ich stets Heil gefunden.


7. Recitatief (S)

Ich lege mich in diese Wunden
als in den rechten Felsenstein;
die sollen meine Ruhstatt sein.
In diese will ich mich im Glauben schwingen
und drauf vergnügt und fröhlich singen.

8. Aria (S)

Wie freudig ist mein Herz,
da Gott versöhnet ist
  und mir auf Reu und Leid
  nicht mehr die Seligkeit
  noch auch sein Herz verschließt,


Libretto: Georg Christian Lehms
	

Kale tekst Nederlandse vertaling

1. Recitatief (S)

Mijn hart drijft in het bloed
omdat het gebroed van de zonden
in Gods heilige ogen
van mij een monster maakt;
en mijn geweten voelt pijn,
omdat de zonden voor mij
niets anders zijn dan helse beulen.
Gehate zondennacht, jij, jij alleen
hebt me in die nood gebracht!
En jij, lelijk zaad van Adam,
berooft mijn ziel van alle rust
en sluit de hemel voor haar!
Ach, ongehoorde smart!
Geen troost kan mijn verdorde hart
nu nog bevochtigen;
en ik moet mij verbergen voor hem
voor wie zelfs de engelen hun aangezicht bedekken.

2. Aria (S)

Zwijgende zuchten, stille klachten;
spreken jullie nu maar mijn pijn uit,
want mijn mond is gesloten.
   En jullie, natte tranen
   kunnen er betrouwbaar van getuigen
   hoezeer mijn zondige hart heeft geboet.
   Mijn hart is nu een bron van tranen,
   mijn ogen zijn hete bronnen.
   Ach God, wie kan u toch tevredenstellen?

3. Recitatief (S)

Maar God moet mij genadig zijn,
want ik was mijn hoofd met as
en mijn gezicht met tranen,
ik sla mij op de borst vol berouw en verdriet
en vol weemoed zeg ik:
'Moge God mij zondaar genadig zijn!'
Ach ja, zijn hart breekt,
en mijn ziel spreekt:

4. Aria (S)

Diep gebogen en vol berouw
lig ik, liefste God, vóór u.
   Ik beken mijn schuld,
   maar heb toch geduld,
   heb toch geduld met mij!

5. Recitatief (S)

Als antwoord op dit smartelijke berouw
vallen mij deze troostende woorden toe:

6. Aria/koraal (S)

Ik, uw bedroefde kind,
werp al mijn zonden,
die in mij zitten
en mij zo hevig bang maken,
in uw diepe wonden,
waar ik altijd verlossing heb gevonden.

7. Recitatief (S)

Ik ga liggen in die wonden
als in het juiste stenen graf;
zij moeten mijn rustplaats zijn.
Daarheen wil ik gelovig zweven
en vervolgens wil ik verheugd en vrolijk zingen.

8. Aria (S)

Wat verheugt mijn hart zich
nu God verzoend is
   en mij na berouw en leed
   de zaligheid niet meer onthoudt,
   en zijn hart niet meer voor me sluit.


		Vertaling: Ria van Hengel