Johann Sebastian Bach
Laß, Fürstin, laß noch einen Strahl (Trauer-Ode) (BWV 198)
Geschreven voor Rouwplechtigheid
Voor het eerst uitgevoerd: 17 okt 1727
Libretto: Johann Christoph Gottsched
Solisten SATB koor SATB orkest str vlagamb1,2 trav1,2 ob1,2 obd'am1,2 lt1,2 cont
Totaal 10 delen, 3 koorwerken
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren vaak uitgevoerd
beluister
- Leonhardt
- Koopman
- Richter?
- Rilling
- András Vass
- Carsten Schmidt
- Akadémia
Francoise Lasserre - Suzuki
- All of Bach
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Trauer-Ode auf den Tod der Königin/Kurfürstin Christiane Eberhardine
Toen de Saksische keurvorst August der Starke zich ter verwerving van de Poolse koningskroon in 1696 tot het katholicisme bekeerde, bleef zijn vrouw Christiane Eberhardine het lutheranisme trouw. Zij werd daarom in Saksen, en vooral in Leipzig, op handen gedragen, als ‘Landesmutter' vereerd en na haar dood op 5 september 1727 diep betreurd. Toen kerkelijke rouwplechtigheden wegens het formeel katholieke karakter van het koningshuis onmogelijk bleken, verkreeg de adellijke en bemiddelde Leipziger student Hans Carl von Kirchbach (1704-1753) op persoonlijke titel koninklijke toestemming voor een herdenking. Hij bewoog de universitaire autoriteiten tot een representatieve academische rouwplechtigheid in de universitaire St Paulikirche op vrijdag 17 oktober 1727, die hij uit eigen zak financierde. Hij vroeg de filosoof en dichter Prof. Johann Christoph Gottsched (1700-1766), een literair-politieke coryfee van de Leipziger universiteit en voorvechter van de Vroegduitse Verlichting, om een Trauer-Ode te dichten, een seculier, niet-liturgisch huldegedicht. En Bach kreeg het verzoek om daarbij de muziek te schrijven. Beide verzoeken zijn opmerkelijk. Als genoegdoening voor Bachs ‘inbraak' in het universitaire domein moest het prerogatief van de universitaire director musices Gottlieb Görner, na diens protesten, voor twaalf daalders worden afgekocht. En Bach heeft blijkbaar geen gelegenheid gehad duidelijk te maken dat er voor een componist weinig eer te behalen valt aan een ode; de verheven klassieke ode is het meest formele en ceremoniële soort lyrische poëzie, hier bestaand uit driemaal drie identieke strofen die elk weer zijn opgebouwd uit twee (vierregelige) kwatrijnen. Die vorm vraagt om een veelvuldige, negenmalige herhaling van dezelfde muziek, zoals we ons kunnen herinneren uit die laatste Bachvondst uit 2005, het twaalfstrofige lofdicht op Bachs werkgever te Weimar, graaf Wilhelm Ernst van Saksen-Weimar (BWV 1127). Dat is Bach te min voor de beoogde plechtige gelegenheid. Wanneer de eminente Gottsched zijn tekst waarschijnlijk slechts enkele dagen tevoren bij Bach laat afleveren, besluit deze de strenge strofische opbouw om te vormen tot libretto voor een cantate, een aanzienlijk prestigieuzere muzikale vorm. Daartoe hakt hij vijf van de negen coupletten doormidden en voegt hij sommige kwatrijnen met andere samen tot een tiendelige cantatetekst, im Italienischen Stil opgebouwd uit koren, recitatieven en aria's. Zo behandelde Bach trouwens ook de strofische koraalteksten van sommige koraalcantates. Het is niet bekend wat Gottsched, overigens één van Bachs supporters, van deze tamelijk respectloze ingreep heeft gevonden; hij heeft zijn ode in elk geval nooit meer gepubliceerd.
(Een gedetailleerd verslag van de herdenking is hier te vinden.)
Bachs Trauer-Music, met het opschrift Tombeau de S.M. la Reine de Pologne, heeft een sterk van zijn cantates afwijkende, uitzonderlijk grote en opvallend Frans aandoende bezetting: buiten de gebruikelijke vierstemmige vocale en strijkerskoren en continuo telkens twee traverso's, oboi d'amore, viole da gamba en luiten; instrumenten waarvan de zachte timbres niet alleen zeer geschikt zijn voor een plechtige treurmuziek, maar waarvan het aantal ook het enthousiasme en de bereidwilligheid weerspiegelt waarop Bach kon rekenen bij de studenten en alumni van het seculiere Collegium Musicum waarvan hij twee jaar later dirigent zou worden. Luiten komen in Bachs cantates verder niet voor; we kennen ze alleen uit zijn beide passionen. (Het schema van Rens Bijma hiernaast toont Bachs veelzijdige gebruik van de luit(en) in deze cantate.) Geen van de tien delen heeft een zelfde bezetting; de drie grote koren hebben achtereenvolgens de vorm van een concerto, een fuga en een lied.
BWV 198 bestaat uit twee delen, bij de première onderbroken door de door Von Kirchbach uitgesproken ‘lof- en treurrede'. De uitvoering, mit Clave di Cembalo, welches Herr Bach selbst spielete, vond plaats voor een uitgelezen schare universitaire, adellijke en burgerlijke autoriteiten uit binnen- en buitenland, waaronder personen die de Leipziger Messe bezochten en eine große Anzahl vornehmer Damen. Ze is één der hoogtepunten in Bachs carrière geweest. De sombere, dreigende sfeer van de muziek gelijkt, niet verwonderlijk, op die der passies; Bach hergebruikte de muziek dan ook in de verloren gegane Markus-Passion van 1731 (die daardoor met materiaal van de Trauer-Ode kon worden gereconstrueerd) en in de treurmuziek voor Leopold van Anhalt-Köthen van 1729 (BWV244a,) waarin ook veel uit de Matthäus-Passion werd hergebruikt.
De BWV-catalogus nummert de Trauer-Ode op de grens tussen wereldlijke en geestelijke cantates. Er komen geen bijbel- of koraalteksten in voor, de cantate werd weliswaar uitgevoerd in een kerk, de St Pauli, maar deze fungeert dan als universitaire aula. De verlichter Gottsched was zeker geen religieus dichter, maar hij gebruikt wel christelijke noties als eeuwig leven, de ideale stad Salem (Jeruzalem), het heiligen-aureool en de troon ‘des Lammes' (= Christus). Niet alleen grijpt Bach - zoals gezegd - nogal schaamteloos in in Gottscheds Ode-structuur, hij vervangt ook afzonderlijke woorden door woorden waar hij muzikaal wat meer mee kan, zoals erstaunt door erstarrt (2) en Muster door Fürbild (7).
DEEL I
1. Koor
SATB, strijkers, viola da gamba 1/2, traverso 1/2, hobo d'amore 1/2, luit 1/2, continuo
Laß, Fürstin, laß noch einen Strahl | Laat, vorstin, laat nog een straal |
aus Salems Sterngewölben schießen. | uit de sterrenhemel van Salem springen. |
Und sieh, mit wieviel Tränengüssen | En zie met hoeveel tranenstromen |
umringen wir dein Ehrenmal! | wij uw gedenkteken omringen! |
Het statige openingskoor (1) klinkt als onvervalste hoofse rouwmuziek, met veel schrijnende dissonanten en voorhoudingen. Het smeekt de overleden koningin vanuit het hemelse Jeruzalem nog éénmaal haar stralende schoonheid te tonen. Een gepuncteerd ritme herinnert aan het begin van Franse ouvertures waarop de koning placht binnen te schrijden. Het centrale woord Strahl bepaalt de thematiek.
De elf instrumentalisten opereren veelal in vijf concerterende groepen: traverso's, hobo's, kinstrijkers, gamba's en continuo, Ze vlechten een compact polyfoon weefsel, dat het koor slechts ruimte laat voor een tamelijk homofone declamatie van de rouwklacht, die tweemaal wordt voorgedragen (maat 11 = maat 43 etc.)
2. Recitatief (S)
sopraan, strijkers, continuo
Dein Sachsen, dein bestürztes Meißen | Uw Saksen, uw ontstelde Meissen |
erstarrt bei deiner Königsgruft; | verstarren bij uw koningsgraf; |
das Auge tränt, die Zunge ruft: | mijn ogen tranen, mijn tong roept, |
mein Schmerz kann unbeschreiblich heißen! | mijn verdriet kan wel onbeschrijflijk worden genoemd! |
Hier klagt August und Prinz und Land, | Hier klagen August, de prins en het land, |
der Adel ächzt, der Bürger trauert, | de adel kreunt, de burger rouwt, |
wie hat dich nicht das Volk bedauert, | hoe treurde het volk niet om u |
sobald es deinen Fall empfand! | toen het van uw dood hoorde! |
In het klaaglijke sopraanrecitatief (2) illustreren de strijkers eerst erstarrt met kortaffe akkoorden, om vervolgens de tranen golvend te laten vloeien. (Meissen is de stad waar Christiane Eberhardine aanvankelijk haar toevlucht zocht, alvorens jarenlang te leven (en uiteindelijk te overlijden) in het renaissancekasteel te Pretzsch (zie deel (9)), ver van het maitresse-huishouden van haar katholieke gemaal in Dresden.
3. Aria (S)
sopraan, strijkers, continuo
Verstummt! verstummt, ihr holden Saiten! | Zwijg, zwijg, lieflijke snaren! |
Kein Ton vermag der Länder Not | Geen geluid kan de nood van de landen |
bei ihrer teuren Mutter Tod | bij de dood - o, woord van smart - |
- o Schmerzenswort! - recht anzudeuten. | van hun dierbare moeder goed weergeven. |
Ook in aria (3) wordt de sopraan door strijkers begeleid, maar deze geven terstond gehoor aan haar bevel Verstummt ihr Saiten; ook hier klinken herhaalde dalende secundes als korte snikjes.
De tweede en derde regel worden aanvankelijk slechts door continuo begeleid: Kein Ton.
Met de da-capo-achtige herhaling van de eerste regel zal Gottsched niet blij zijn geweest.
4. Recitatief (A)
tutti
Der Glokken bebendes Getön | Het bevende gebeier van de klokken |
soll unsrer trüben Seelen Schrekken | moet de ontsteltenis van onze sombere zielen |
durch ihr geschwungnes Erze wekken | met hun gewelfde brons oproepen |
und uns durch Mark und Adern gehn. | en ons door merg en been gaan. |
O, könnte nur dies bange Klingen, | O, konden die angstige klanken, |
davon das Ohr uns täglich gellt, | die dagelijks in onze oren schallen |
der ganzen Europäerwelt | maar aan de hele Europese wereld |
ein Zeugnis unsres Jammers bringen! | de boodschap van ons verdriet brengen! |
Voor het imposante, slechts elf maten lange accompagnato-recitatief van de alt (4) beginnen alle instrumentale groepen achtereenvolgens, van hoog tot laag (zie het muziekvoorbeeld) en elk op eigen wijze de klokken te luiden, Der Glocken bebendes Getön: het schelle geklepel van hoge doodsklokjes als zestienden in (blok)fluiten, zoals we die ook tegenkomen in BWV 8 en 161; pizzicati van strijkers die we kennen uit BWV 73/4 en 95/5, achtsten voor de lagere klokken in de gamba's en tenslotte kwartnoten van het continuo (met de twee luiten) voor de sonore laagste en trage klokken.(klik op en beluister de partituur hiernaast.)
En zoals het gebeier zich opbouwt in tweeënhalve maat, zo sterft het tenslotte weg in de twee laatste maten, in dezelfde volgorde.
5. Aria (Alt)
alt, viola da gamba 1/2, luit 1/2, continuo
Wie starb die Heldin so vergnügt! | Hoe vredig is de heldin gestorven! |
Wie mutig hat ihr Geist gerungen, | Hoe dapper heeft haar geest gevochten |
da sie des Todes Arm bezwungen, | toen de dood haar in zijn greep kreeg |
noch eh er ihre Brust besiegt. | voordat hij haar levensdraad afsneed. |
Voor het eerst in een optimistische majeur toonsoort (D-groot) bezingt de alt de stervensmoed van de eigenzinnige overledene in een sobere triosonate (5) met de twee gamba's, rouwinstrumenten bij uitstek, zoals we ze kennen uit Bachs Matthäus-Passion (nr. 57, Komm, süßes Kreuz) en de Johannes-Passion (nr. 30, Es ist vollbracht) boven een door de twee luiten donker getimbreerd continuo: een in Bachs oeuvre unieke bezetting, zonder blazers of kinstrijkers, het intiemste stuk van de cantate.
Hier levert een half couplet van Gottscheds ode, een kwatrijn, de tekst voor een hele da-capoaria (5). In de hoekdelen (A en A') begeleiden wiegende triolen het vreedzaam inslapen, in het middendeel (B), Wie mutig hat ihr Geist gerungen, spelen de gamba's strijdlustige zestienden.
6. Recitatief (T)
tenor, hobo d'amore 1/2, continuo
Ihr Leben ließ die Kunst zu sterben | Haar leven liet zien hoe ze zich |
in unverrückter Übung sehn; | in de kunst van het sterven onwrikbaar oefende; |
unmöglich konnt es denn geschehn, | het was dus ondenkbaar dat ze |
sich vor dem Tode zu entfärben. | zou verbleken in het aanzien van de dood. |
Ach selig! wessen großer Geist | Ach, zalig is degene wier grote geest |
sich über die Natur erhebet, | zich boven de natuur verheft, |
vor Gruft und Särgen nicht erbebet, | die niet siddert voor graf en kist |
wenn ihn sein Schöpfer scheiden heißt. | wanneer haar schepper haar wegroept. |
Ook het derde recitatief (6) is accompagnato: de tenor wordt begeleid door continuo en het paar oboi d'amore, die elk volharden in hun eigen ostinate figuurtje. Voor het continuo zijn dat twee arpeggio's per maat op het akkoord-van-dienst en voor de hobo's is het een motiefje dat aan het vrolijke corta-figuurtje herinnert: pa-pa-dam-dam. Tode wordt met een verlaagde noot ingekleurd, de enige mol (♭) in het hele stuk en de Gruft met een verminderd-septiemakkoord.
7. Koor
tutti
An dir, du Fürbild großer Frauen, | Aan u, toonbeeld van grote vrouwen, |
an dir, erhabne Königin, | aan u, verheven koningin, |
an dir, du Glaubenspflegerin, | aan u, trouwe gelovige, |
war dieser Großmut Bild zu schauen. | was die grootsheid af te lezen. |
Aan het slot van het eerste deel (7) bevestigt Bach het beeld van een erhabne (verheven) koningin met een verheven vorm: een stuk in strenge oude kerkstijl, te weten een koorfuga, ter illustratie van het kernwoord Fürbild; instrumenten hebben geen eigen noten maar spelen colla parte met de koorstemmen.
Tweemaal introduceren alle vier de stemmen achtereenvolgens het thema (zie onder) en ronden dat af met een korte homofone behandeling van de tweede teksthelft. Deze twee exposities worden verbonden door een instrumentaal intermezzo, waarin de twee traverso's, die tot dan toe niet aan de fuga bijdroegen, het thema tweestemmig uitwerken, begeleid door de gamba's; zij voegen een instrumentale vijfde stem toe aan de tweede fuga.
Parte seconda
Nach gehaltener Trauerrede
8. Aria (T)
tenor, viool 1/2, viola da gamba 1/2, traverso 1, hobo d'amore 1, luit 1/2, continuo
Der Ewigkeit saphirnes Haus | Het saffieren huis van de eeuwigheid |
zieht, Fürstin, deine heitern Blicke | trekt, vorstin, uw blijmoedige blikken |
vor unsrer Niedrigkeit zurücke | bij onze geringheid vandaan |
und tilgt der Erden Denkbild aus. | en vaagt het beeld van de aarde weg. |
Ein starker Glanz von hundert Sonnen, | Een sterke glans van honderd zonnen, |
der unsern Tag zur Mitternacht | die van onze dag middernacht maakt |
und unsre Sonne finster macht, | en van onze zon iets duisters, |
hat dein verklärtes Haupt umsponnen. | straalt om uw verheerlijkte hoofd. |
Het tweede deel van de cantate (Nach gehaltener Trauerrede) behandelt niet meer de dood, maar het benijdenswaardige eeuwig leven dat nu voor de koningin is aangebroken in haar saphirnes Haus: saffier was één van de bouwmaterialen van het hemelse Jeruzalem (Openbaringen 21:19). In de stralende tenor-aria (8) concerteren fluit, hobo en tenor voor een kleurrijk vierstemmig decor van violen, gamba's, luiten en continuo, die eigenlijk slechts gezamenlijk de continuofunctie vervullen. De aria heeft geen da-capostructuur maar twee delen, die keurig Gottscheds kwatrijnen volgen. Er is geen overkoepelend muzikaal thema maar regelmatig klinkt in het continuo de dalende kwartgang, de lamentokwart.
De nieuwe Bachausgabe meent in de vierde regel van (8) uit Bachs op deze plaats vrijwel onleesbare handschrift het woord Dreckbild in plaats van Denkbild te lezen; aangezien Gottsched hier Denkbild schrijft, zou dit op een eigen interventie van Bach in diens tekst berusten. Die zijn er weliswaar vaker, maar niet met zo'n verstrekkende verandering van betekenis. Aldus Dürr, Schulze en ik. |
9. Recitatief (B)
bas, traverso 1/2, hobo 1/2, continuo
Was Wunder ists? Du bist es wert, | Dat is toch geen wonder? U bent het waard, |
du Fürbild aller Königinnen! | u, de ideale koningin! |
Du mußtest allen Schmuck gewinnen, | U hebt alle sieraden moeten verwerven |
der deine Scheitel itzt verklärt. | die uw hoofd nu doen schitteren. |
Nun trägst du vor des Lammes Throne | Nu draagt u voor de troon van het Lam |
anstatt des Purpurs Eitelkeit | in plaats van de ijdelheid van het purper |
ein perlenreines Unschuldskleid | het parelvrije kleed van de onschuld |
und spottest der verlaßnen Krone. | en u spot met de achtergelaten kroon. |
Soweit der volle Weichselstrand, | Zo ver de oevers van de Weichsel reiken, |
der Niester und die Warthe fließet, | zo ver de Niester en de Warthe stromen, |
soweit sich Elb' und Muld' ergießet, | zo ver de Elbe en de Mulde uitvloeien, |
erhebt dich beides, Stadt und Land. | wordt u door stad en land geprezen. |
Dein Torgau geht im Trauerkleide, | Uw Torgau draagt rouwkleding, |
dein Pretzsch wird kraftlos, starr und matt; | uw Pretzsch wordt krachteloos, star en dof; |
denn da es dich verloren hat, | want nu ze u hebben verloren |
verliert es seiner Augen Weide. | zijn ze geen lust meer voor het oog. |
Voor de bas (9) zijn vervolgens twee volledige strofen (zestien regels) beschikbaar; waarschijnlijk had Bach hier ook een aria voorzien, die er door tijdgebrek niet is gekomen. De eerste strofe klinkt als onbegeleid recitativo secco. Het volgende kwatrijn, waarin de vijf rivieren in het rijk van de gestorvene langskomen, gaat (‘stromend') als een ritmisch arioso, waarbij het continuo het land tot in alle uithoeken lijkt te doorkruisen; de tekst wordt tweemaal doorgenomen. Het laatste kwatrijn, refererend aan de laatste residenties van de overledene, wordt begeleid door lange liggende akkoorden van de vier houtblazers; de sfeer van droefenis en ontreddering is weer helemaal terug, harmonisch horen we voornamelijk dissonante verminderd-septiemakkoorden. Terwijl alle geografische hotspots de revue passeren wordt de hofstad Dresden niet eens genoemd.
10. Koor
tutti
Doch, Königin! du stirbest nicht, | Maar, koningin, u sterft niet, |
man weiß, was man an dir besessen; | men weet wat u hebt betekend; |
die Nachwelt wird dich nicht vergessen, | het nageslacht zal u niet vergeten |
bis dieser Weltbau einst zerbricht. | totdat deze wereld eens vergaat. |
Ihr Dichter, schreibt! wir wollens lesen: | Dichters, schrijf! wij willen het lezen: |
Sie ist der Tugend Eigentum, | Zij is een en al deugd, |
der Untertanen Lust und Ruhm, | de vreugde en de eer van haar onderdanen, |
der Königinnen Preis gewesen. | de allerhoogste koningin. |
De Trauer-Ode eindigt (10) berustend en ontegenzeggelijk opgewekter dan ze begon: met een weemoedig lied in dansvorm voor het gehele ensemble. In een pastorale 12/8-maat, symmetrisch opgebouwd met voor- en naspel en twee herhaalde kwatrijnen, en een daarbij passende, veel transparantere orkestklank. De sfeer is die van de slotkoren van Bachs beide passionen (en per definitie die van de Markus-Passion waarvan het slotkoor zijn muziek immers ontleent aan de Trauer-Ode!). Het grafschrift, uitnodiging aan alle schrijvers, wordt unisono, als een citaat gedeclameerd, als ware het in marmer gebeiteld.
Omdat de originele tekst van deze cantate ons thans niets meer te zeggen zou hebben, vervaardigde Wilhelm Rust, redacteur van de oude Bachausgabe, in 1865 een christelijke "Umdichtung" (Laß, Höchster, laß der Hoffnung Strahl etc.), waarbij hij het werk bovendien met vijf koralen lardeerde. Deze vertaling figureert in de klavieruittreksels van de oude Bachausgabe.