Johann Sebastian Bach
Ehre sei Gott in der Höhe (BWV 197a)
Geschreven voor Eerste Kerstdag
Voor het eerst uitgevoerd: 25 dec 1728?
Libretto: Christian Friedrich Henrici (alias Picander)
Solisten SATB koor SATB orkest str trav1,2 ob1,2 obd'am fgsolo trp1-3 timp cont
Totaal 7 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren nooit uitgevoerd
naar de reconstructie van Pieter Dirksen (2022)
beluister
Bespreking
Van Cantate 197a is de muziek slechts ten dele bewaard gebleven; van Bachs partituur resteren alleen de laatste negentien maten van aria (4) en de drie laatste delen. Maar uit de tekst blijkt dat deze afkomstig is uit de door Bachs vertrouwde tekstdichter C.F.Henrici alias Picander zelf gepubliceerde bundel cantateteksten uit 1728, waarbij de auteur de hoop uitspreekt dat deze door de voortreffelijke Bach zullen worden getoonzet. Zo kennen we van de verdwenen muziek tenminste de waarschijnlijke teksten en zijn bestemming voor Eerste Kerstdag; de cantate zou dus op zijn vroegst op 25 december 1728 kunnen zijn uitgevoerd.
Bovendien blijkt Bach de muziek van sopraanaria (4) en basaria (6) later (1736/7) te hebben hergebruikt in de delen (6) en (8) van de huwelijkscantate BWV 197; dat vereenvoudigt de reconstructie van aria (4) die al 1964 geschiedde door Diethard Hellmann. (De hoop dat Bach ook de geheel verdwenen delen in BWV 197 zou hebben gerecycled bleek - gezien de teksten - illusoir.)
In onderstaande bespreking volg ik de reconstructie van BWV 197a die in 2022 werd gemaakt door de Nederlandse clavecinist en musicoloog Pieter Dirksen (Culemborg).
1. Koor
tutti
Ehre sei Gott in der Höhe, | Ere zij God in de hoge |
Friede auf Erden | en vrede op aarde |
und den Menschen ein Wohlgefallen. | en in de mensen een welbehagen. |
Op een grote feestdag zoals Eerste Kerstdag treedt de Thomaskantor zoals gebruikelijk aan met zijn maximale ensemble: drie trompetten en pauken, twee hobo’s, twee traverso’s, strijkers, een continuogroep en een fagot in een opmerkelijke solorol. En met een vierstemmig vocaal koor.
Als tekst voor het uitgebreide openingskoor kiest Bach het laatste vers van de voor Eerste Kerstdag voorgeschreven evangelielezing, Lukas 2:1-14, de lofzang van de engelen die aan herders in het veld zojuist de geboorte van Christus hebben aangekondigd. Een tekst die eeuwen later in zijn Latijnse vertaling als Gloria in excelsis in de katholieke mis zal terechtkomen, een stap die Bach dus volgt wanneer hij in de Kyrie+Gloriamis van 1734 voor zijn nieuwe koning/keurvorst de muziek van BWV 197a/1 hergebruikt op de Latijnse tekst.
Hij splitst de tekst in twee delen die muzikale vorm krijgen als een preludium & fuga.
Het Ehre sei Gott in der Höhe klinkt als een uitbundig, modern, hoogbarok stuk, met prominente instrumentale bijdragen, weinig dissonanten en eenvoudige harmonieën, syllabisch gedeclameerd, afgezien van wat canonische inzetten. De vorm, met het dansante ritme van de 3/8-maat en zijn structuur in periodes van acht maten verraden de gigue of de passepied als inspiratiebron.
Het Friede auf Erden und den Menschen ein Wohlgefallen daarentegen is in principe een strenge, ingetogen fuga in oude polyfone stijl, hoofdzakelijk voor het koor (a cappella), zonder zelfstandige rol voor de instrumentalisten. Er zijn twee volledige reeksen inzetten van het fugathema door de achtereenvolgende vier koorstemmen (fuga-exposities), de eerste keer (m.121-137) slechts door continuo begeleid, de tweede keer (m.146-160) met colla parte meespelende instrumentalisten. Als thema fungeert een slepende, langzaam stijgende (vreedzame) notenreeks van drieëneenhalve maat, waartegenover de voorgaande fugastem een eerste contrapunt, tegenstem, plaatst die met een opgewekte zestienden guirlande het woord Wohlgefallen nog eens illustreert.
Deze vertrouwde fugastructuur wordt echter versierd met diverse moderne snufjes. Zo wordt de eerste helft van het fugathema, op de woorden Friede auf Erden al direct na het slotakkoord van het in der Höhe enkele malen door allen gezamenlijk voorgedragen, alvorens strijkers en houtblazers er zich over ontfermen in een soort instrumentale inleiding. Wanneer vervolgens de fuga begint, worden de korte, normaliter slechts door continuo uitgevoerde begeleidingsakkoorden ook door de instrumentalisten meegespeeld. Tussen de twee fugaexposities is er een niet-fugatisch tussenspel waaraan ook de trompetten weer deelnemen en de tweede fugaexpositie wordt besloten met een themainzet van de eerste trompet.
Pièce de Résistance in een reconstructie van BWV 197a is natuurlijk het geheel ontbrekende openingskoor. Dirksen heeft zich laten leiden door het al veel langer geopperde vermoeden dat het Gloria van de Hohe Messe, gecomponeerd in 1734, toen al geen nieuwe compositie was maar een bewerking (‘parodie’) van iets ouders. Dat valt namelijk al snel te zien aan het manuscript van de partituur: allerlei doorhalingen en verbeteringen hadden erop kunnen duiden dat Bach een nieuw werk componeert, het smetteloze handschrift daarentegen suggereert dat hij bestaand werk kopieert. Aan de - voor de Hohe Messe karakteristieke - vijfstemmigheid in de Et-in-terra-pax-fuga valt bovendien te zien dat de vijfde stem er pas bij de herziening is tussen geprutst, en dan nog onvolledig; het stuk zou dus van oorsprong vierstemmig zijn geweest. En dan is er nog de tekst: is immers Ehre sei Gott in der Höhe niet gewoon Luthers vertaling van Gloria in excelsis Deo? Dirksen heeft dus gepoogd uit het vijfstemmige Gloria van de Hohe Messe een vierstemmig origineel af te leiden en de Latijnse tekst door de Duitse te vervangen. |
2. Aria
sopraan, strijkers, continuo
Erzählet, ihr Himmel, die Ehre Gottes, | Vertel, o hemelen, de eer van God, |
ihr Feste, verkündiget seine Macht. | firmament, verkondig zijn macht. |
Doch vergesset nicht dabei | Maar vergeet daarbij niet |
seine Liebe, seine Treu, | zijn liefde, zijn trouw, |
die er an denen Verlornen vollbracht. | die hij de verlorenen heeft bewezen. |
De sopraan wordt in de eerste aria begeleid door het strijkersensemble. Ze parafraseert Psalm 19:2 en vraagt in de twee delen van haar tekst aandacht voor de twee paradoxale aspecten van God: zijn almacht en zijn liefde. Bach had deze tegenstelling met een contrasterend middendeel muzikaal kunnen uitwerken, maar de keuze van de reconstructeur biedt daarvoor geen gelegenheid.
Veel willekeuriger moest Dirksen te werk gaan bij de reconstructie van aria (2). De cantate heeft al aria’s voor alt en bas dus waarschijnlijk was (2) voor een alt of tenor bestemd. De beide andere aria’s worden begeleid door soloinstrumenten, resp. twee traverso’s en een hobo d’amore, dus zou een aria met strijkersbegeleiding welkom zijn. Dan moet je ook nog letten op de toonsoort: niet te ver verwijderd van (1) (D-groot, 2 #) en (4) (G-groot, 1#), dus bijvoorbeeld B-klein (2#). En tenslotte moet de tekst qua omvang, structuur en metriek zo goed mogelijk passen bij de gegeven tekst van Picander. Aan al die eisen komt voor Dirksen slechts één van Bach aria’s het best tegemoet: de sopraanaria Verstummt, ihr holden Saiten, deel 3 uit de Trauer-Ode (BWV 198) die Bach dan één jaar eerder heeft gecomponeerd. |
3. Recitatief
tenor, strijkers, continuo
O Liebe, der kein Lieben gleich! | O liefde, waar geen liefde aan kan tippen! |
Der hochgelobte Gottessohn | De hooggeprezen Zoon van god |
verläßt sein Himmelreich; | verlaat zijn hemelrijk; |
ein Prinz verläßt den Königsthron | een prins verlaat de koningstroon |
und wird ein Knecht | en wordt een knecht |
und als ein armer Mensch geboren, | en wordt als een arme mens geboren, |
damit das menschliche Geschlecht | opdat het menselijke geslacht |
nicht ewig sei verloren. | niet voor eeuwig verloren gaat. |
Was wird denn dir, | Wat krijgt u, |
mein treuer Jesu, nun dafür? | mijn trouwe Jezus, nu daarvoor terug? |
Ook bij de reconstructie van het, op de tekst na geheel verloren gegane recitatief (3) toont Dirksen zich niet geheel stuurloos. Picander blijkt in zijn cantatebundel van 1728 een vergelijkbaar gestructureerde tekst te hebben ontworpen die Bach voor een tenor heeft gecomponeerd als recitatief met strijkersbegeleiding (accompagnato): O Liebe, welcher keine gleich!, deel 3 van de Pinkstercantate Ich liebe den Höchsten von ganzem Gemüte (BWV 174). Dirksen besluit in zijn reconstructie het accompagnatokarakter van dit origineel te handhaven en neemt zelfs de eerste noten ervan over, maar ontwerpt verder uit de vrije hand noten en harmonieën bij de nieuwe tekst. Zo krijgt ook de vierde concertist een solorol, die qua tekst bovendien nogal aansluit bij die van een evangelist. |
4. Aria
alt, traverso 1/2, solo fagot, continuo
O! du angenehmer Schatz, | O, weldadige schat, |
hebe dich aus denen Krippen, | sta op uit de kribbe, |
nimm dafür auf meinen Lippen | en neem dan plaats |
und in meinem Herzen Platz. | op mijn lippen en in mijn hart. |
In aria (4) richt de alt zich als met een wiegelied tot het kind in de kribbe. De alt wordt begeleid door de continuogroep en twee traverso’s, maar bovenal door een uitzonderlijk virtuoze partij van de fagot die verantwoordelijk is voor het wiegende ritme.
De aria heeft geen da-capostructuur; afgewisseld door kortere of langere versies van het inleidend ritornel wordt de tekst drie maal in zijn geheel doorgenomen.
5. Recitatief
bas, continuo
Das Kind ist mein, | Het kind is van mij |
und ich bin sein, | en ik ben van hem, |
du bist mein alles unter allen, | u bent mijn alles |
und außer dir soll mir | en behalve u zal mij |
kein Gut, kein Kleinod wohlgefallen. | geen goed, geen kleinood bevallen. |
In Mangel hab ich Überfluß, | In gebrek heb ik overvloed, |
in Leide hab ich Freude, | in leed heb ik vreugde, |
bin ich krank, so heilt er mich, | ben ik ziek, dan geneest hij mij, |
bin ich schwach, so trägt er mich, | ben ik zwak, dan draagt hij mij, |
bin ich verirrt, so sucht er mich, | ben ik verdwaald, dan zoekt hij mij, |
und wenn ich falle, hält er mich, | en als ik val, houdt hij me vast, |
ja, wenn ich endlich sterben muß, | ja, als ik ten slotte moet sterven, |
so bringt er mich zum Himmelsleben. | dan brengt hij me naar het hemelse leven. |
Geliebter Schatz, durch dich | Geliefde schat, door u |
wird mir noch auf der Welt | wordt mij nog op aarde |
der Himmel selbst gegeben. | de hemel zelf gegeven. |
Het basrecitatief (5) wordt slechts door het continuo begeleid. De tekst tracteert de componist op een lange reeks tegenstellingen die verdwijnen voor wie zich aan het kind overgeeft. Bach belicht alle contrasten met uiteenlopende muzikale middelen.
6. Aria
bas, hobo d'amore, continuo
Ich lasse dich nicht, | Ik laat u niet gaan, |
ich schließe dich ein | ik sluit u in mijn hart |
im Herzen durch Lieben und Glauben. | in liefde en geloof. |
Es soll dich, mein Licht, | O, mijn licht, |
noch Marter, noch Pein, | noch marteling, noch pijn, |
Ja! selber die Hölle nicht rauben. | ja, zelfs de hel zal me niet van u beroven. |
De bas bevestigt in zijn zelfverzekerde aria (6) zijn liefde voor Christus en wordt derhalve begeleid door een hobo d’amore, de liefdeshobo. De - nu en dan gepuncteerde - 6/8 maat suggereert de pastorale setting van de cantate.
Thematisch gaat Bach nog even door met zijn contrasterend componeren: hoewel de twee eerste zinsdelen (dankzij het woordje nicht) vrijwel hetzelfde betekenen, accentueert Bach de tegenstelling tussen het lassen en het schließen met een opgaand, resp, dalend motief waarna het vervolg van het thema de vereniging van de gelovige met Jezus uitdrukt.
Een opmerkelijk drie maten lang melisma op rauben verviel bij het hergebruik van de muziek in BWV 197.
7. Koraal
tutti
Wohlan! so will ich mich | Komaan, ik wil me dus |
an dich, o Jesu, halten, | aan u, Jezus vasthouden, |
und sollte gleich die Welt | ook al zou de wereld |
in tausend Stükke spalten. | in duizend stukken splijten. |
O Jesu, dir, nur dir, | O Jezus, voor u, alleen voor u, |
dir leb ich ganz allein, | voor u alleen leef ik, |
auf dich allein, auf dich, | vertrouwend op u alleen, op u, |
o Jesu, schlaf ich ein. | o Jezus, slaap ik in. |
Als slotkoraal kiest Bach (of zijn tekstdichter) het vierde couplet van het lied Ich freue mich in dir van Caspar Ziegler uit 1697. Bach noteert slechts de harmonisering, maar diens gewoonten volgend laat de reconstructeur alle instrumenten met koorpartijen meespelen en schrijft bovendien zelfstandige partijen voor de trompetten en pauken, wier notenvoorraad immers colla partespel uitsluit; de toonsoort van Bachs koraalzetting (D-groot, de toonsoort van de trompetten) en de weinig avontuurlijke harmonisering nodigen daartoe nadrukkelijk uit. De voortdurend doorlopende achtsten van de bas geven het koraal zijn resoluut karakter.