Johann Sebastian Bach
Gott ist unsre Zuversicht (BWV 197)
Geschreven voor Huwelijk
Voor het eerst uitgevoerd: 1736?
Solisten SAB koor SATB orkest str vsolo ob1,2 obd'am1,2 fgsolo trp1-3 timp cont
Totaal 10 delen, 1 koorwerk, 2 koralen
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
Bespreking
BWV 197, Gott ist unsre Zuversicht, is één van de drie ons van Bach overgeleverde huwelijkscantates, 'in diebus nuptiarum'; BWV 196 (Mühlhausen, 1707/8) en BWV 195 (Leipzig, 1748) zijn de andere. Huwelijkscantates zijn als kerkelijke cantates duidelijk te onderscheiden van de veel frivolere, wereldse bruiloftscantates zoals BWV 202 en 210; ze werden uitgevoerd als onderdeel van een kerkelijke huwelijksdienst (Brautmesse) voor welgestelden die zich een dergelijke kostbare productie konden veroorloven. Voor de cantor, de musici en leerlingen van de Thomasschule die het koor vormden, waren uitvoeringen van gelegenheidscomposities voor huwelijks- en begrafenisdiensten een belangrijke inkomstenbron. Minder gefortuneerden konden ook een ‘halve' huwelijksdienst bestellen, waarin (door Bachs tweede koor) slechts een motet werd gezongen. Bach moet in zijn Leipziger jaren zo'n zestig huwelijkscantates hebben uitgevoerd, die in hun teksten vaak refereerden aan speciale eigenschappen van de toekomstige echtelieden, zich daardoor niet voor heruitvoering leenden en wellicht om die reden verloren zijn gegaan. De tekst van de uit de jaren 1736/'37 daterende BWV 197 is dusdanig algemeen dat tot nu toe niemand erin slaagde het bruidspaar te identificeren. Wel is duidelijk dat het een huwelijk van rijke en prominente personen moet zijn geweest, want de cantate is buitengewoon royaal opgezet: in twee helften (vóór en na de huwelijkssluiting), met tien delen, voor koor, drie vocale solisten en het uitgebreidste instrumentale ensemble dat Bach op de been kon brengen: drie trompetten en pauken, twee hobo's (d'amore), strijkers en een continuogroep met een obligate (solo-)rol voor de fagot. Er is géén continuoaria, alle aria's hebben meerdere begeleidende instrumenten en er zijn twee accompagnato recitatieven. Thema van de cantate: God is een getrouw leidsman op het levenspad.
DEEL I
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
Gott ist unsre Zuversicht, | God is onze toeverlaat, |
wir vertrauen seinen Händen. | wij vertrouwen zijn handen. |
Wie er unsre Wege führt, | Zoals hij onze wegen leidt, |
wie er unser Herz regiert, | zoals hij ons hart regeert, |
da ist Segen aller Enden. | dat is eindeloze zegen. |
Het openingskoor (1) heeft een da-capostructuur, A-B-A: tweeledige tekst, driedelige muziek.
maat 1 - 24
Het begint met een uitbundige instrumentale sinfonia van tweemaal twaalf maten; stralende fanfares van trompetten en pauken trekken de aandacht, maar de strijkers spelen een opwaarts schuifelend motief, dat later het begrip führt (leidt) blijkt te illustreren (zie rechts). Vrijwel onopgemerkt spelen de twee hobo's in de eerste maten vier lange noten, die het koor zal citeren op de tekst vertraue seinen (Händen).
maat 25-57
Met een fugatisch gedeelte op de eerste twee tekstregels introduceert het koor een nieuw, levendig en syncopisch thema, waarvan de hamerende, herhaalde noten betrouwbaarheid uitdrukken. Eerst in canon tussen sopraan en alt, later tussen bas en tenor. De strijkers beperken hun begeleiding tot akkoordjes, een uitgewerkte continuopartij. Vanaf de vijfde en laatste themainzet verdubbelen de instrumenten de stemmen.
maat 58-69
De terugkeer van de trompetten signaleert dat het gedaan is met de polyfonie. Het orkest herhaalt de eerste helft van zijn inleiding; homofone koorpartijen worden - de hobo's volgend - daarin ingebouwd.
maat 70-89
Het schuifelende violenmotief begeleidt een vrij polyfone koorpassage; gaandeweg mengen ook de blazers zich weer in de begeleiding.
maat 90-102
Met de herhaling van het tweede deel van de sinfonia (m. 13-25) met koorinbouw wordt de Fine-fermate van dit da-capokoor bereikt.
maat 103-149
Het rustige en contrasterende B-deel (Wie er unsre Wege führt....) staat in mineur; de trompetten ontbreken vrijwel. Het karakter is a cappella: instrumenten verdubbelen slechts de vocale stemmen. Alleen de violen spelen voortdurend unisono hun schuifelende führtmotief. De twee vocale passages worden gescheiden door een triootje voor houtblazers.
maat 1-102
Ten slotte wordt het gehele eerste deel herhaald.
2. Recitatief (B)
bas, continuo
Gott ist und bleibt der beste Sorger, | God is en blijft de beste verzorger, |
er hält am besten Haus. | hij bestiert alles het beste. |
Er führet unser Tun zuweilen wunderlich, | Hij voert ons handelen soms op een wonderlijke |
jedennoch fröhlich aus. | manier, maar toch vrolijk uit. |
Wohin der Vorsatz nicht gedacht, | Wat niet de bedoeling was, |
was die Vernunft unmöglich macht, | wat volgens het verstand onmogelijk is, |
das füget sich. | dat gebeurt toch. |
Er hat das Glück der Kinder, die ihn lieben, | Het geluk van de kinderen die hem liefhebben |
von Jugend an in seine Hand geschrieben. | heeft hij vanaf hun jeugd in zijn hand geschreven. |
In het slechts door continuo begeleide (secco) recitatief (2) richt zich de bas op vaderlijke toon tot het bruidspaar; als de bas al geen Vox Christi is, dan toch altijd de verkondiger van gezaghebbende boodschappen. Zijn tekst omvat drie zinnen. De eerste wordt met voor de hand liggende akkoorden geharmoniseerd. De tweede echter, over het bijwijlen raadselachtige en onvoorspelbare handelen Gods, verloopt in duistere toonaarden en bijkans atonale harmonieën. De geruststellende laatste zin wordt door het continuo arioso onderstreept met een vijfmaal herhaald zangerig lijntje dat aan het führtmotief van (1) verwant is.
3. Aria (A)
alt, strijkers, hobo d'amore 1, continuo
Schläfert allen Sorgenkummer | Laat alle verdriet en zorgen |
in den Schlummer | inslapen in de sluimering |
kindlichen Vertrauens ein. | van het kinderlijke vertrouwen. |
Gottes Augen, welche wachen, | Gods ogen, die waken |
und die unser Leitstern sein, | en die onze leid-ster zijn, |
werden alles selber machen. | zullen zelf alles doen. |
Het bruidspaar kan rustig gaan slapen want God waakt, aldus de alt in aria (3). En inderdaad ontspint zich een naïef en zorgeloos slaapliedje, waarvoor Bach een beroep doet op diverse technieken van het in zijn tijd oprukkende (‘moderne') galante idioom. Het slaapliedje wordt echter ruw onderbroken voor een veel dynamischer B-deel, dat Gods waakzaamheid schetst: de maatsoort verandert (van 3/4 naar 4/4), rustige achtsten maken plaats voor drukke zestienden: een in Bachs da-capoaria's ongebruikelijk scherp contrast. Maar dan komt met een licht gewijzigd A-deel de doezelige sfeer weer terug.
Bach bereikt de opmerkelijke klankkleur van de hoekdelen (A) met enkele middelen:
- de door de hobo d'amore gespeelde melodie (in halve en kwartnoten) wordt in voortdurende achtsten meegespeeld door de eerste viool (zie het muziekvoorbeeld); de melodie ligt voornamelijk in het laagste register van de instrumenten;
- ook de overige strijkers spelen steeds pulserende achtsten, met veel toonherhalingen, waardoor het ritme zijn hoekigheid verliest en gaat stromen;
- de lagere strijkers, tweede en altviool, vervullen geen melodische functie, maar spelen slechts de akkoorden van een uitgewerkte continuopartij, ook wanneer zij, in de transparantere begeleiding van vocale passages, slechts geïsoleerde achtsten spelen.
Ook de partij van de altsolist ligt laag, met name op de lange noten van Schläfert en Schlummer. Dat de luisteraar niet echt in slaap valt is vooral de verdienste van de uitermate kleurrijke harmonieën, met name bij de tweede doorwerking van de hoofdzin (Schläfert .... Vertrauens ein, zowel in A als in A'): terwijl hobo en alt in canon een chromatisch (in halve tonen) dalende lijn volgen, passeren we met extra kruizen en herstellingstekens vreemde harmonieën zonder dat de warme sfeer daaronder lijdt. De hoofdzin strekt zich ten slotte uit over vele maten, doordat de harmonie telkens uitwijkt als we denken thuis te komen (m. 50-64, 131-145).
Het was Bachs bedoeling de muziek van de drie aria's in deze cantate aan bestaand werk te ontlenen, parodiëren, zie (6) en (8). Voor deze Schlummeraria (3) vroeg hij zijn tekstdichter een tekst met dezelfde structuur als die van de aria Wieget euch, ihr satten Schafe (BWV 249a/7) en de parodie daarvan, Sanfte soll mein Todeskummer in het Osteroratorium (BWV 249/7, 1725), die inderdaad een sterk gelijkende sfeer hebben; hij besloot uiteindelijk toch tot een nieuwe compositie, waarschijnlijk omdat hij meende het beoogde affect met modernere middelen nog dichter te kunnen benaderen.
4. Recitatief (B)
bas, strijkers, continuo
Drum folget Gott und seinem Triebe. | Volg dus God en zijn aanwijzingen, |
Das ist die rechte Bahn. | dat is de juiste weg. |
Die führet durch Gefahr | Die leidt door gevaar |
auch endlich in das Kanaan, | ten slotte ook naar Kanaän, |
und durch von ihm geprüfte Liebe, | en door de door hem beproefde liefde |
auch an sein heiliges Altar, | ook naar zijn heilige altaar, |
und bindet Herz und Herz zusammen, | en voegt twee harten samen, |
Herr! sei du selbst mit diesen Flammen! | Heer, wees zelf met deze vlammen! |
Opnieuw is het de bas die nu het bruidspaar maant tot een godvruchtige levenswandel, maar ditmaal in een accompagnato recitatief (4): ook de strijkers spelen akkoorden die een continuo-toetsenist zou aanslaan, eerst kort, maar ten slotte bij de woorden bindet etc. lange gebonden noten. (Kanaan = het beloofde land).
5. Koraal
tutti
Du süße Lieb, schenk uns deine Gunst, | O zoete liefde, schenk ons je gunst, |
laß uns empfinden der Liebe Brunst, | laat ons de vurigheid van de liefde ervaren, |
daß wir uns von Herzen einander lieben, | zodat wij elkaar van harte liefhebben |
und in Fried auf einem Sinne bleiben. | en in vrede één van zin blijven. |
Kyrie eleis! | Kyrie eleis! |
Het eerste deel van de cantate eindigt (5) met een vierstemmige harmonisering van couplet 3 van Martin Luthers pinksterkoraal Nun bitten wir den Heilgen Geist (1524), dat fungeert als een gebed vóór de huwelijkssluiting. Vergelijking met het slotkoraal (10) laat zien hoe totaal verschillend Bachs vierstemmige harmoniseringen kunnen uitpakken. Hier: een vloeiend ritme door voortdurende achtsten (doorgangs- en wisselnoten) in alle stemmen. Straks: pertinente, verticale harmonieën.
DEEL II
(post copulationem)
6. Aria (B)
bas, strijkers, hobo 1, solo fagot, continuo
O du angenehmes Paar, | O aangenaam paar, |
dir wird eitel Heil begegnen, | je zult louter heil ontmoeten, |
Gott wird dich aus Zion segnen | God zal je vanuit Sion zegenen |
und dich leiten immerdar, | en je altijd leiden, |
o du angenehmes Paar! | o aangenaam paar! |
Het tweede deel van de cantate (post copulationem = na de huwelijkssluiting) opent met een lange aria (6), waarin de bas wordt begeleid door een groter ensemble en dienovereenkomstig rijkere sound dan we in cantates gewend zijn: een kwintet bestaande uit een hobo, twee violen con sordino (met dempers), continuo en een obligate, niet met het continuo samenvallende partij voor de fagot. De aria is een bewerking van een onvolledig overgeleverde altaria uit een kerstcantate (BWV 197a/4) uit 1728, waarin twee traverso's speelden in plaats van twee violen. Oorspronkelijk was het een wiegelied aan de kribbe, waarin de alt zich op de tekst O angenehmer Schatz wil verbinden met het kind; het wiegende ritme van de fagot herinnert daaraan; in de nieuwe tekst O angenehmes Paar gaat het om de verbinding van de zojuist gehuwde geliefden met elkaar. Om de altaria voor een bas geschikt te maken transponeerde Bach het stuk een kwart omhoog (van D naar G), en omdat de klank daardoor wat iel werd voegde hij een hobo toe, die zijn rol in de hoekdelen van dit vierdelige stuk (A-A'-A''-A''') derhalve beperkt ziet tot korte interrupties en alleen in het middengedeelte in dialoog gaat met de bas; een onwelwillende interpretatie ziet hierin een dialoog tussen de jonggehuwden, waarin de hobo de vrouw representeert die slechts tijdelijk een gelijkwaardige partner vormt.
7. Recitatief (S)
sopraan, continuo
So wie es Gott mit dir | Zoals God |
getreu und väterlich | trouw en vaderlijk voor je is geweest |
von Kindesbeinen an gemeint, | van kindsbeen af, |
so will er für und für | zo wil hij voortdurend |
dein allerbester Freund | tot aan het einde je allerbeste |
bis an das Ende bleiben. | vriend blijven. |
Und also kannst du sicher gläuben, | En zo kun je er vast van overtuigd zijn |
er wird dir nie, | dat hij het je nooit |
bei deiner Hände Schweiß und Müh, | bij het zweet en de moeite van je handen |
kein Gutes lassen fehlen. | aan goeds zal laten ontbreken. |
Wohl dir, dein Glück ist nicht zu zählen. | Gelukkig ben je, je geluk is niet te tellen. |
In de twee resterende recitatieven richten resp. sopraan en bas zich, in het enkelvoud, tot bruid en bruidegom. Het sopraanrecitatief (7) wordt slechts door continuo begeleid, maar eindigt arioso, met een ritmisch meemusicerende continuogroep die de sopraan gelegenheid geeft met ontelbare nootjes het nicht-zu-zählen Glück te illustreren.
8. Aria (S)
sopraan, solo viool, hobo d'amore 1/2, continuo
Vergnügen und Lust, | Plezier en lust, |
Gedeihen und Heil | voorspoed en heil |
wird wachsen und stärken und laben. | zullen groeien en je sterken en laven. |
Das Auge, die Brust | je ogen, je gemoed |
wird ewig sein Teil | zullen eeuwig hun deel |
an süßer Zufriedenheit haben. | aan zoete tevredenheid hebben. |
Ook de laatste aria (8) heeft een bovennormale instrumentale bezetting. In het parodiemodel (eveneens uit BWV 197a) moest de sopraan zich tevreden stellen met één soloinstrument (hobo d'amore) en continuo, hier speelt de viool de solopartij, gesecondeerd door twee oboi d'amore (de één terts lager gestemde hobo's, met peervormige beker en een ronder geluid), die echter slechts een harmonie vullende rol spelen. Ze blazen akkoorden op de tweede en derde tel van de maat en behoren dus feitelijk tot de continuogroep. Hun volhardende (oem)-pa-pa begeleiding herinnert Whittaker aan de 'Deutsche Ländlers' op boerenbruiloften. Bach loopt ermee vooruit op de rol die blazers in de klassieke orkestmuziek zullen krijgen.
Het ritornellothema, dat door de sopraan wordt overgenomen, bestaat uit twee motiefjes: eerst omhoog, dan omlaag, enerzijds/anderzijds; in het parodiemodel dekte dat de woorden Ich lasse dich nicht, ich schließe dich ein, hier Vergnügen und Lust tegenover Gedeihen und Heil. Het overheersende ritme is dat van een luchtige siciliano, een gepuncteerde 6/8-maat met pastorale connotaties ('Hirtenmusik' in het Weihnachtsoratorium), die hier niet beoogd lijken; in het B-deel ontbreekt dit ritme. Daarna volgt een verkorte herhaling van het begin.
9. Recitatief (B)
bas, strijkers, hobo 1/2, continuo
Und dieser frohe Lebenslauf | En deze verheugde levensloop |
wird bis in späte Jahre währen. | zal duren tot in je ouderdom. |
Denn Gottes Güte hat kein Ziel, | Want Gods goedheid heeft geen eind, |
die schenkt dir viel, | ze schenkt je veel, |
ja mehr, als selbst das Herze kann begehren. | ja, zelfs meer dan het hart kan begeren. |
Verlasse dich gewiß darauf. | Vertrouw daar maar op. |
Ten slotte wendt de bas (9) zich tot de bruidegom in een - alweer - ongewoon rijk geïnstrumenteerd (zevenstemmig) accompagnato recitatief; de drie strijkersgroepen begeleiden met korte akkoorden, de twee hobo's met lange liggende noten. Bach lijkt hier een argument te leveren ten gunste van het 'Doppelaccompagnement', de nog nooit beslechte controverse over de uitvoeringspraktijk van kerkmuziek in de barok: mag daar alleen het orgel klinken, met zijn doorklinkende akkoorden of is er soms ook behoefte aan de ritmische functie van het clavecimbel, met zijn felle attaque maar snel wegstervende tonen?
10. Koraal
SATB, continuo
So wandelt froh auf Gottes Wegen, | Wandel dus vrolijk over Gods wegen, |
und was ihr tut, das tut getreu! | en wat je doet, doe dat getrouw! |
Verdienet eures Gottes Segen, | Zorg dat je Gods zegen waard bent, |
denn der ist alle Morgen neu: | want die is elke morgen nieuw: |
denn welcher seine Zuversicht | want wie zijn vertrouwen |
auf Gott setzt, den verläßt er nicht. | op God vestigt, die verlaat hij niet. |
De cantate wordt besloten (10) met een couplet van Georg Neumarks koraal Wer nur den lieben Gott läßt walten. Daarvan is ons alleen de vierstemmige harmonisering overgeleverd (waaraan ik boven refereerde), maar men is het er wel over eens dat het zevende en laatste couplet hier op zijn plaats is. De meeste uitgaven drukken daarvan een tekst af die begint met So wandelt froh auf Gottes Wegen, maar dat is - aldus Dürr (p. 827) - een ten tijde van Bach nog niet bestaande nieuwere berijming. Destijds luidde de tekst Sing, bet und geh auf Gottes Wegen etc., zoals Bach die ook gebruikt aan het slot van Cantate 93.
Ook de instrumentale bezetting is niet overgeleverd; zoals gebruikelijk zullen strijkers en houtblazers de stemmen hebben versterkt, en ook tenminste één trompet zal hebben meegespeeld.