Johann Sebastian Bach
Dem Gerechten muß das Licht (BWV 195)
Geschreven voor Huwelijk
Voor het eerst uitgevoerd: 1748
Solisten STB koor SATB orkest str trav1,2 ob1,2 obd'am1,2 trp1-3 timp cont
Totaal 9 delen, 3 koorwerken, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Naar schatting moet Bach gedurende zijn ambtsperiode in Leipzig zo'n zestig huwelijkscantates hebben uitgevoerd tijdens kerkelijke huwelijksdiensten ('gantze Brautmessen') in Thomas- en Nicolaikirche, voor welgestelden die zich zo'n kostbare productie ('8 Thaler') konden veroorloven. Slechts drie daarvan (BWV 195, 196 en 197) zijn ons geheel of gedeeltelijk overgeleverd. Van BWV 195 bestaat een partituur uit Bachs laatste levensjaren, 1748/49, dus uit de tijd dat hij werkte aan zijn opus ultimum, de Hohe Messe; het is in elk geval de laatste cantate waaraan Bach heeft gewerkt, maar dat werk moet niet worden overschat: Bach zelf componeerde nog slechts de recitatieven en liet zijn kopiïsten reeds bestaande koren en aria's in de partituur schrijven. Aan het kopiëren van de partijen voor de uitgebreide bezetting van deze cantate kwamen liefst negentien verschillende schrijvers te pas; waarschijnlijk was het een haastklus, wat ook zou kunnen verklaren waarom Bach de drie laatste delen van een eerdere versie verving door een slotkoraal. Aan die voorlaatste versie gingen trouwens nog weer vroegere versies vooraf, wellicht op andere teksten; de oudste bestanddelen dateren reeds uit omstreeks 1730. (De hele vermoedelijke voorgeschiedenis toont hoe Bach voor deze gelegenheidsmuzieken volstrekt pragmatisch met veilige tussenpozen bestaand werk recyclede.)
De huwelijkscantate BWV 195 uit 1748/'49 heeft een uiterst luxueuze bezettting, die de meest feestelijke kerkcantate nog ver overtreft: drie trompetten en pauken, strijkers, twee traverso's en oboi (d'amore), in het slotkoraal twee hoorns en een koor van concertisten (die alle soli en koren zingen) en ripiënisten (tuttizangers, die hen in koren hier en daar versterken). Uiteraard hoeven niet alle eerdere versies dezelfde bezetting gehad te hebben. De verwijzing, in recitatief (2), naar Gerechtigkeit en Tugend suggereert dat de bruidegom een vooraanstaand jurist was, zoals het Hochedles Paar uit het (hieronder vermelde) oorspronkelijke deel (7) kan verwijzen naar een huwelijk in adellijke kring, wat ook het schrappen van de delen 6 - 8 in de laatste versie zou kunnen verklaren.
De vijf delen van het gedeelte vóór de huwelijkssluiting zijn symmetrisch gerangschikt rond de opmerkelijke aria (3):
koor - recitatief - aria - recitatief - koor
1. Koor
SATB, strijkers, traverso 1/2, hobo 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
»Dem Gerechten muß das Licht | Voor de rechtvaardige moet het licht |
immer wieder aufgehen | steeds weer opgaan, |
und Freude den frommen Herzen. | en vreugde voor de vrome harten. |
Ihr Gerechten, freuet euch des Herrn | O rechtvaardigen, verheug je in de Heer |
und danket ihm und preiset seine Heiligkeit.« | en dank hem en prijs zijn heiligheid. |
Het openingskoor (1) is een stralende feestmuziek met als tekst de verzen 11 en 12 van Psalm 97: er is licht en vreugde voor rechtvaardigen en vromen. De twee verzen leiden muzikaal tot twee gedeelten, respectievelijk in 4/4 en 6/8-maat. Hoewel beide delen fugaelementen bevatten, kun je ze toch beschouwen als een meer homofoon, akkoordisch preludium en een veel strengere fuga. Het eerste vers, Dem Gerechten .... den frommen Herzen, wordt ingeleid door een met juichende fanfares opgeluisterd instrumentaal ritornel, dat aan het slot wordt herhaald met koorpartijen daarin ingebouwd. Het introduceert twee motieven, waarop later de woorden Dem Gerechten blijken te passen, en een fugathema, eerst door hobo's en traversi unisono gespeeld, en dan door de strijkers. Het koor meldt zich met tutti-exclamaties op Dem Gerechten, waarna achtereenvolgens de sopraan-, alt-, tenor- en bas-concertist het fugathema zingen, gescheiden door tuttiblokken. Nadat alle vier de concertisten het thema hebben geïntroduceerd, met steeds schaarsere instrumentale begeleiding, volgt een tweede fugaopbouw, nu in omgekeerde volgorde en met ripiënisten en (colla voci) meespelende instrumenten, die een glorieuze climax bereikt wanneer het ritornel terugkeert. Ook de veel strengere fuga op het tweede psalmvers wordt eerst door concertisten opgezet (TASB), maar nu is er nog een extra themainzet van de trompet, die de brug slaat naar een tweede expositie met ripiënisten en versterkende instrumenten (SATB). Hier heeft de tweede halfzin (und danket ihm ...) een eigen thema, dat dient als contrapunt (tegenthema) bij het Ihr Gerechten freuet euch des Herrn.
2. Recitatief (B)
bas, continuo
Dem Freudenlicht gerechter Frommen | Het vreugdelicht van rechtvaardige vromen |
muß stets ein neuer Zuwachs kommen, | moet zich steeds opnieuw uitbreiden, |
der Wohl und Glück bei ihnen mehrt. | waardoor welzijn en geluk bij hen toenemen. |
Auch diesem neuen Paar, | Ook dit nieuwe paar, |
an dem man so Gerechtigkeit | waarvan men zowel de gerechtigheid |
als Tugend ehrt, | als de deugd eert, |
ist heut ein Freudenlicht bereit, | staat vandaag een vreugdelicht te wachten |
das stellet neues Wohlsein dar. | dat nieuw welzijn vertegenwoordigt. |
O! ein erwünscht Verbinden! | O, gewenste verbintenis! |
so können zwei ihr Glück, | Zo kunnen twee mensen |
eins an dem andern, finden. | hun geluk in elkaar vinden. |
In zijn recitatief (2) borduurt de bas voort op het licht dat volgens het psalmvers de rechtvaardigen toelacht. Hij wordt weliswaar slechts door continuo begeleid, maar deze partij is meer dan gebruikelijk uitgewerkt met een vrolijk triolenmotief dat het Freudenlicht weerspiegelt en de bas verplicht tot ritmische declamatie (arioso) van zijn tekst. Pas bij het woord Verbinden maken de triolen plaats voor twee aan twee gebonden noten.
3. Aria (B)
bas, strijkers, traverso 1/2, hobo 1/2, continuo
Rühmet Gottes Güt und Treu! | Roem Gods goedheid en trouw! |
Rühmet ihn mit reger Freude, | Roem hem met opgewekte vreugde, |
preiset Gott, Verlobten beide! | prijs God, verloofd tweetal! |
Denn eu'r heutiges Verbinden | Want uw verbintenis van vandaag |
läßt euch lauter Segen finden, | maakt dat jullie louter zegen vinden, |
Licht und Freude werden neu. | licht en vrede worden vernieuwd. |
De bas brengt God dank met - in deze laatste versie van BWV 195 - de enige aria (3). Ooit ontstond deze als tenoraria met louter strijkersbegeleiding; hier worden de violen voortdurend versterkt door twee traverso's en zo nu en dan door twee hobo's. Het is een lange da-capoaria (A-B-A') met luchtige en toegankelijke muziek, waarin vooral het zogeheten "Lombardische ritme" opvalt: kort/lang - kort/lang, oftewel een omgekeerde punctering, een modieuze vernieuwing in de jaren ‘30. Maar ook door zijn repeterende basnoten (‘trommelbas'), de syllabische tekstplaatsing (lettergreep voor lettergreep), voorhoudingen en ritmisch geprofileerde melisma's in plaats van lange slierten zestiende noten, toont Bach zich hier geheel bij de tijd. Het is een van Bachs modernste composities, zoals een tijdgenoot opmerkt 'vollkommen nach dem neuesten Geschmack eingerichtet' en geschikt voor de opera. Maar Bach veranderde zijn stijl niet, hij verbreedde slechts zijn stilistische palet.
4. Recitatief (S)
sopraan, traverso 1/2, hobo d'amore 1/2, continuo
Wohlan, so knüpfet denn ein Band, | Kom, knoop een band |
das so viel Wohlsein prophezeihet. | die zoveel welzijn belooft. |
Des Priesters Hand | De hand van de priester |
wird jetzt den Segen | zal nu de zegen |
auf euren Ehestand, | op jullie huwelijkse staat, |
auf eure Scheitel legen. | op jullie hoofd leggen. |
Und wenn des Segens Kraft | En als de zegenkracht |
hinfort an euch gedeihet | voortaan bij je gedijt, |
so rühmt des Höchsten Vaterhand! | roem dan de vaderhand van de Hoogste. |
Er knüpfte selbst eu'r Liebesband | Hijzelf heeft jullie liefdesband geknoopt, |
und ließ das, was er angefangen, | en heeft dat wat hij was begonnen |
auch ein erwünschtes End erlangen. | ook een gewenst einde laten krijgen. |
In tegenstelling tot basrecitatief (2) is het recitatief van de sopraan (4) kleurrijk geïnstrumenteerd, uitgebreider dan we uit cantates kennen. De twee oboi d'amore spelen hoofdzakelijk lange continuonoten, de twee traverso's richten met snelle stijgende toonladders de blik omhoog en illustreren het zegenen met dalende figuren.
5. Koor
SATB, strijkers, traverso 1/2, hobo 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
Wir kommen, deine Heiligkeit, | Wij komen uw heiligheid prijzen, |
unendlich großer Gott, zu preisen. | oneindig grote God. |
Der Anfang rührt von deinen Händen, | Het begin komt uit uw handen, |
durch Allmacht kannst du es vollenden | door uw almacht kunt u het voltooien |
und deinen Segen kräftig weisen. | en uw zegen krachtig bewijzen. |
Een vergelijkbaar omhoogstrevende figuur vinden we terug als thema in het levendige slotkoor (5) van het eerste gedeelte; het thema wordt herhaaldelijk canonisch verwerkt: bij elke maat voegt zich een nieuwe stem in, waardoor de indruk ontstaat van een aanzwellende massa, Wir kommen, namelijk om God te prijzen. De bezetting is als van koor (1); trompetten en pauken spelen een onafhankelijke partij, de twee hobo's en traverso's versterken eerste en tweede violen. In het koor worden korte solistische, slechts door continuo begeleide passages afgewisseld met langere tutti-episodes, gescheiden door instrumentale intermezzi. Het stuk heeft een volledige da-capostructuur: na een wat bedachtzamer middendeel (B) wordt het A-deel ongewijzigd herhaald. Dit deel is gebouwd op het voornoemde Wir-kommen-motief van stijgende achtsten en een door de trompet geïntroduceerd springerig, syncopisch motief voor preisen. In het kortere B-deel, waarin de trompetten geheel ontbreken, overheersen twee aan twee gebonden achtsten (Seufzer): Gods zegenende handen..
Post Copulationem
Uitgebreide huwelijkscantates hebben altijd een tweede gedeelte, uit te voeren na de huwelijkssluiting, post copulationem. Om onduidelijke redenen, maar waarschijnlijk door omstandigheden gedwongen, noteerde Bach als tweede gedeelte van de 1748/'49-versie van BWV 195 slechts een slotkoraal, hieronder als (6/9) besproken. Terwille van de volledigheid schenk ik toch aandacht aan de vervallen, oorspronkelijke drie delen 6 - 8, waarvan de tekst bekend is, terwijl de muziek van (6) en (8) uit bekende bronnen is geparodieerd.
6. Aria (A)
sopraan, strijkers, traverso 1, continuo
Auf und rühmet des Höchsten Güte | Komaan, roem de goedheid van de Hoogste, |
mit erkenntlichem Gemüte, | met een dankbaar gemoed, |
angenehm, vereintes Paar. | aangenaam, verenigd paar. |
Denn eu'r Wünschen, denn eu'r Hoffen | Want jullie wensen en verlangens |
ist nun völlig eingetroffen | zijn nu volkomen vervuld |
und eu'r Glück ist offenbar. | en je geluk is duidelijk zichtbaar. |
De gracieuze altaria (6) verdient het veel te worden uitgevoerd. Dat vond Bach zelf ook; aanvankelijk schreef hij de aria in 1737 als nr. 5 van de wereldse huldigingscantate Angenehmes Wiederau (BWV 30a) voor het allegorische personage Glück, op de tekst Was die Seele kann ergötzen. Vervolgens hergebruikte hij de muziek in de kerkcantate Freue dich, erlöste Schar (BWV 30) en daarna dus ook nog eens in de huwelijkscantate BWV 195. De unieke sound van deze aria ontstaat door een bijzondere instrumentatie: de traverso speelt meestentijds unisono met de van een demper voorziene (con sordino) eerste violen, terwijl de overige strijkers slechts harmonie vullende akkoorden tokkelen (pizzicato). Niet alleen door de ondergeschikte, begeleidende rol van deze strijkers toont Bach zich schatplichtig aan de opkomende galante stijl, ook het syncopische, naast de tel vallende ritme duidt daarop, en het veelvuldige gebruik van de aanwijzingen forte en piano (waardoor echoeffecten ontstaan), afgewisseld met aanwijzingen tutti (= allen) en alcuni (= sommigen), een begrip dat we bij Bach nergens elders tegenkomen. Het dansante ritme lijkt op een gavotte, en ook de vorm is die van een dans: een opbouw in eenheden van acht maten.
7. Recitatief (T)
tenor, continuo
Hochedles Paar, du bist nunmehr verbunden, | Edel paar, je bent nu verbonden, |
itzt warten schon die segensvollen Stunden, | nu wachten de zegenrijke uren |
auf dich und dein erhabnes Haus. | op jou en op je verheven huis. |
Der Höchste sprach durch seines Dieners Mund | De Hoogste heeft door de mond van zijn dienaar |
itzt über Dich den Segen aus. | de zegen nu over jou uitgesproken. |
Er wird gewiß bekleiben | Die zal zeker beklijven |
und edle Früchte treiben. | en edele vruchten afwerpen. |
So geht nun hin in Frieden | Ga dus nu heen in vrede, |
euch ist ein solches Wohl, | jullie is zo'n welzijn, |
ein dau'rhaft Wohl beschieden | een duurzaam welzijn geschonken |
das keine Zeit vermindern soll. | dat nooit zal afnemen. |
Du aber Herr, laß itzt Gebet und Flehen, | Maar u Heer, verhoor nu het gebed en de smeekbeden |
das noch einmal zu deinem Throne steigt, | die nog eenmaal naar uw troon opstijgen |
doch die Erhörung sehen | zodat zichtbaar wordt |
daß deine Gnade sich zu den Verlobten neigt. | dat uw genade zich over de verloofden uitstort. |
Van het recitatief (7) kennen we slechts de tekst: niet welke stem hier beoogd was en ook de muziek niet. Zoals bekend is de muziek van recitatieven, door hun sterke tekstgebondenheid, nooit een parodie van iets anders. Weg is weg. Wel wil ik er hier op wijzen dat de Bachpionier Hans Brandts Buys in de jaren ‘50 van de vorige eeuw zelf muziek componeerde op deze tekst, om volledige uitvoeringen van de cantate mogelijk te maken met de leden van zijn Utrechts Studenten Koor en Orkest, in - destijds zeer frequente - huwelijksdiensten van (oud-)leden. Deze muziek is elders op mijn website te vinden.
8. Koor
SATB, strijkers, traverso 1/2, hobo 1/2, trompet 1–3, timpani
Höchster, schenke diesem Paar | Allerhoogste, schenk dit paar |
Freude die dein Segen schenket! | de vreugde van uw zegen! |
Gib daß deine Gnadenhand | Geef dat uw genadige hand |
stets in ihrem Ehrenstand | altijd geluk en heil naar hen toestuurt |
Glück und Heil zu ihnen lenket. | in hun eervolle staat. |
Ook van het slotkoor, Höchster, schenke diesem Paar (8) is de muziek aan de Wiederau-cantate ontleend; het vormde daarvan het openingskoor en is één van de meest uitgelaten stukken die Bach ooit schreef. De instrumentale bezetting is identiek aan die van de eerdere koren, alleen speelt de eerste hobo hier voortdurend unisono met de eerste traverso. Evenals in (6) is het thema syncopisch, maar het muziekvoorbeeld laat zien hoe eenzelfde maatindeling met andere boogjes en accenten tot een heel ander ritme leidt. En ook de vorm is weer strak opgebouwd uit eenheden van acht maten. Koor en orkest vallen met de deur in huis, zonder instrumentale inleiding. Nadat de eerste tekstregels in acht maten zijn gedeclameerd, herhalen de instrumentalisten de muziek daarvan, waarna nog zo'n episode van 8+8 maten volgt, tesamen de 32 maten vormend van het A-deel dat, als een soort refrein, nog tweemaal zal worden herhaald na de twee delen B en B' op de laatste drie tekstregels. De B-delen, elk eveneens 32 maten lang, hebben geen instrumentale intermezzi en ook geen trompetten. De overkoepelende structuur is dus A-B-A-B'-A, een ‘rondovorm'.
9. Koraal
tutti
Nun danket all und bringet Ehr, | Dank nu allen en breng eer, |
ihr Menschen in der Welt, | o mensen in de wereld, |
dem, dessen Lob der Engel Heer | aan hem wiens lof de engelenschare |
im Himmel stets vermeldt. | in de hemel voortdurend meldt. |
Ermuntert euch und singt mit Schall | Verheug u en zing luid |
Gott, unserm höchsten Gut, | tot God, ons hoogste goed, |
der seine Wunder überall | die overal zijn wonderen |
und große Dinge tut! | en grote dingen doet! |
Als enig na de huwelijkssluiting uit te voeren deel noteerde Bach in de laatste versie van BWV 195 het slotkoraal (6/9), in het moeizame handschrift van zijn laatste jaren. Het is het eerste (en waarschijnlijk het tweede) couplet van Paul Gerhardts Nun danket all und bringet Ehr (1647), dat hier niet wordt gezongen op de gebruikelijke melodie van Johann Crüger, maar op die van Nikolaus Hermans Lobt Gott, ihr Christen alle gleich (1554). Bachs zetting vertoont een paar opmerkelijke afwijkingen van de standaard vierstemmige harmoniseringen die cantates plegen te besluiten. De drie trompetten blijken hier vervangen door twee hoorns (wat in Bachs praktijk geen andere spelers zal hebben gevergd), waarvan de tweede een eigen partij speelt omdat zijn notenvoorraad niet toelaat de altpartij te verdubbelen. De beide traverso's octaveren de sopraanpartij. Uitzonderlijk is de onbegeleide kwintsprong waarmee de sopranen (met de hen ondersteunende instrumenten) het koraal inzetten, als een martiale klaroenstoot; het dwingt de overige stemmen tot een wat haastige tekstdeclamatie. In het algemeen zijn de begeleidende stemmen opvallend beweeglijk: voortdurende achtsten als doorgangsnoten en zelfs, vooral in de laatste regel, trillers en zestienden versieringen.