Johann Sebastian Bach
Singet dem Herrn ein neues Lied (BWV 190)
Geschreven voor Nieuwjaar
Voor het eerst uitgevoerd: 1 jan 1724
Solisten ATB koor SATB orkest str ob1-3 obd'am trp1-3 timp cont
Totaal 7 delen, 2 koorwerken, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren soms uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Bach schreef Cantate 190 voor Nieuwjaarsdag 1724, de eerste keer dat hij in Leipzig een cantate componeerde voor deze grote feestdag en waarbij je dus mag verwachten dat hij al zijn beschikbare middelen heeft ingezet voor een luisterrijk muziekstuk. Later hergebruikte hij deze muziek met een nieuwe tekst van zijn toenmalige librettist Picander bij de tweehonderdste herdenking van de Augsburger Konfession op 25 juni 1730, de parodiecantate BWV 190a, waarvan slechts de tekst resteert. Waarschijnlijk zijn na deze 'heruitvoering', waarvoor immers alle instrumentale partijen ongewijzigd bruikbaar waren, deze partijen alsmede de partituur van de eerste twee delen verloren gegaan. Van die twee stukken zijn slechts bewaard gebleven de twee partijen van de tutti-violisten (doubletten) en de originele vocale partijen, die door de herteksting niet meer bruikbaar waren. (De hierboven aanklikbare partituren van BGA en NBA vermelden slechts deze resten.) Samen met de informatie over de zeer uitgebreide orkestbezetting, die blijkt uit het omslag van de partijen en het slotkoraal (naast strijkers en continuo drie trompetten, pauken, drie hobo's en een fagot), vormen deze overgebleven partijen het uitgangspunt voor alle reconstructies van BWV 190 waarop integrale uitvoeringen derhalve zijn aangewezen.
Vanwege de onvolledigheid van het overgeleverde materiaal publiceerde de negentiende-eeuwse Bachgesellschaft de resten van BWV 190 pas in 1891, in haar twintigste bundel van tien cantates, samen met andere onvolledige (192, 193, 196) of anderszins dubieuze cantates (191). Om dezelfde reden ontbreekt BWV 190 in de integrale opnamereeksen van Leonhardt/Harnoncourt (Teldec) en Leusink (Kruidvat). Na aanvankelijke reconstructies door Bernhard Todt (oude Bachausgabe, 1904, waarop bovenvermelde gratis koorpartituur is gebaseerd) en Walther Reinhart (1948) vervaardigde Olivier Alain (1971) op grond van nieuwere inzichten een reconstructie die door Rilling wordt gevolgd; voormalig Thomaskantor Diethard Hellmann maakte er één voor Breitkopf & Härtel (1972); Ton Koopman bediende zichzelf met een reconstructie die de mogelijkheden van oude instrumenten verdisconteert, terwijl vader Masaaki en zoon Masato Suzuki resp de delen 2 en 1 reconstrueerden voor de Neue Bachausgabe (gepubliceerd bij Carus Verlag) en voor de opname van Bach Collegium Japan (lees hier over hun reconstructie). Ook Harnoncourt blijkt nog een reconstructie te hebben uitgevoerd (hierboven aan te klikken via YouTube).
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1–3, trompet 1–3, timpani, continuo
»Singet dem Herrn ein neues Lied! | Zing de Heer een nieuw lied! |
Die Gemeine der Heiligen soll ihn loben! | Alle heiligen moeten hem loven! |
Lobet ihn mit Pauken und Reigen, | Loof hem met tamboerijn en reidans, |
lobet ihn mit Saiten und Pfeifen! | loof hem met snarenspel en fluit! |
Herr Gott, dich loben wir! | Heer God, u loven wij! |
Alles, was Odem hat, lobe den Herrn! | Alles wat adem heeft, love de Heer! |
Herr Gott, wir danken dir! | Heer God, wij danken u! |
Alleluja!« | Halleluja! |
Het openingskoor (1 ) moet een grandioos en overrompelend stuk zijn geweest, waarbij we erop moeten rekenen dat geen van de op degelijk onderzoek berustende reconstructies de verrassingen zal kunnen bieden die Bach ongetwijfeld in petto had. De onbekende tekstdichter (Bach werkte in 1724 nog niet met Picander) laat het nieuwe jaar beginnen met door de eeuwen heen door generaties componisten veelvuldig op muziek gezette teksten uit de laatste twee psalmen: Psalm 149, vers 1 (Singet etc.), Psalm 150, de verzen 4 (Lobet etc.) en 6 (Alles, was Odem hat), teksten die Bach ook gebruikt in zijn dubbelkorige motet BWV 225, Singet dem Herrn ein neues Lied. De verwerking van deze teksten in koor (1) wordt tweemaal afgewisseld met een unisono door het koor gescandeerd Herr Gott, dich loben wir, resp. wir danken dir; de eerste regels van Luthers (1529) vertaling/bewerking van de oude ambrosiaanse hymne Te Deum laudamus (vierde eeuw). Het ‘nieuwe lied' klinkt dus op modern concertante wijze, terwijl het eerbiedwaardige Te Deum stijlgetrouw op oudkerkelijke, gregoriaanse wijze onbegeleid en eenstemmig wordt gereciteerd. Intussen maakt Bach duidelijk dat dit christelijke, nieuwtestamentische lied het nieuwe lied is waartoe de psalmdichters opriepen. En tenslotte heeft dit Te-Deumcitaat op nieuwjaarsdag ook nog een polemische pointe: in de katholieke kerk leverde het integraal zingen of reciteren van het Te Deum op oudjaarsdag een volledige aflaat, kwijtschelding van zonden op.
Door de twee Te-Deumcitaten krijgt het openingskoor een symmetrische, vijfdelige structuur rond de centrale fuga over Alles, was Odem hat, de tekst die Bach ook in motet BWV 225 fugatisch behandelt. Na de tweede Te-Deumpassage keert de instrumentale muziek, waarmee dit koor begon, terug (althans in de overgeleverde vioolpartijen), maar nu zingt het koor daarop zijn - eveneens aan de psalmteksten ontleende - Alleluja.
Een indruk van de taak die de reconstructeur van deel (1) wacht, krijg je wanneer je bedenkt dat slechts twee vioolpartijen zijn overgeleverd, terwijl het partituuromslag de medewerking vermeldt van drie strijkersgroepen, drie trompetten, drie hobo’s, pauken, fagot en continuo. Er moeten dus maar liefst tien balken in de partituur worden verzonnen. De twee vioolpartijen (die pas in maat 3 beginnen) vertonen vooralsnog geen zinvolle thematiek; pas in maat 25 klinkt in de sopraan een thema (zie hieronder) waarvan alle reconstructeurs aannemen dat het in de voorafgaande passages van trompetten en hobo’s heeft gedomineerd, met zijn twee onderscheiden ritmes, resp. pam-pa-pa-dam en pam-pa-dam. |
2. Koor en Recitatief (B, T, A)
alt, tenor, bas, strijkers, hobo 1–3, trompet 1–3, timpani, continuo
Herr Gott, dich loben wir! | Heer God, u loven wij, |
(B) daß du mit diesem neuen Jahr | dat u ons met dit nieuwe jaar |
uns neues Glück und neuen Segen schenkest | nieuw geluk en nieuwe zegen schenkt |
und noch in Gnaden an uns denkest. | en nog steeds in genade aan ons denkt. |
Herr Gott, wir danken dir! | Heer God, wij danken u, |
(T) daß deine Gütigkeit in der vergangnen Zeit | dat uw goedheid de afgelopen tijd |
das ganze Land und unsre werte Stadt | het hele land en onze dierbare stad |
vor Teurung, Pestilenz und Krieg behütet hat. | heeft bewaard voor duurte, pest en oorlog. |
Herr Gott, dich loben wir! | Heer God, u loven wij, |
(A) denn deine Vatertreu hat noch kein Ende, | want aan uw vadertrouw is nog geen eind gekomen, |
sie wird bei uns noch alle Morgen neu. | die wordt bij ons nog elke morgen vernieuwd. |
Drum falten wir, barmherzger Gott, dafür | Daarom vouwen wij daarvoor, barmhartige God, |
in Demut unsre Hände | deemoedig onze handen |
und sagen lebenslang | en zeggen wij ons leven lang |
mit Mund und Herzen Lob und Dank. | met mond en hart lof en dank. |
Herr Gott, wir danken dir! | Heer God, wij danken u! |
Hoogst uitzonderlijk heeft het koor in deel (2) opnieuw een taak: het zingt viermaal een regel van Luthers Te Deum, maar nu in een vierstemmige harmonisering, als een litanie ter bekrachtiging van de drie korte secco recitatieven van achtereenvolgens bas, tenor en alt.
3. Aria (A)
alt, strijkers, continuo
Lobe, Zion, deinen Gott, | Loof je God, Sion, |
lobe deinen Gott mit Freuden, | loof je God met vreugde, |
auf! erzähle dessen Ruhm, | kom, vertel van zijn roem, |
der in seinem Heiligtum | van hem die je in zijn heiligdom |
fernerhin dich als dein Hirt | als je herder |
will auf grüner Auen weiden. | zal blijven weiden in groene velden. |
De ontspannen altaria (3) Lobe Zion, deinen Gott is een opgewekte lofzang in dansvorm, een polonaise, in eenheden van vier maten, met echo-effecten en een dwingende basfiguur. Zulke muziek moet Bach tot een jaar tevoren aan het hof te Köthen veel meer geschreven hebben.
4. Recitatief (B)
bas, continuo
Es wünsche sich die Welt, | Laat de wereld maar verlangen |
was Fleisch und Blute wohlgefällt; | naar wat aangenaam is voor vlees en bloed; |
nur eins, eins bitt ich von dem Herrn, | ik vraag maar één ding van de Heer, |
dies eine hätt ich gern, | dit ene wil ik graag: |
daß Jesus, meine Freude, | dat Jezus, mijn vreugde, |
mein treuer Hirt, mein Trost und Heil | mijn trouwe herder, mijn troost en heil |
und meiner Seelen bestes Teil, | en het beste deel van mijn ziel, |
mich als ein Schäflein seiner Weide | mij als een schaapje van zijn kudde |
auch dieses Jahr mit seinem Schutz umfasse | ook dit jaar wil beschermen |
und nimmermehr aus seinen Armen lasse. | en mij nooit uit zijn armen wil laten vallen. |
Sein guter Geist, | Moge zijn goede Geest, |
der mir den Weg zum Leben weist, | die mij de weg naar het leven wijst, |
regier und führe mich auf ebner Bahn, | regeren en mij over een effen pad leiden, |
so fang ich dieses Jahr in Jesu Namen an. | dan begin ik dit jaar in Jezus' naam. |
Hoewel deze cantate in al haar delen onmiskenbaar een nieuwjaarscantate is, was het kerkelijk jaar al een maand eerder begonnen, met Advent. De kerk viert op 1 januari dan ook iets anders: het Festum Circumcisione Christi, het feest van de besnijdenis en naamgeving van Jezus. Daarover gaat de evangelielezing uit Lucas 2 vers 21, en aan die naamgeving refereren de laatste woorden van tenorrecitatief (4), in Jesu Namen, nadat de continuobas in de arioso slotregels vastberaden het nieuwe jaar is binnengeschreden.
5. Aria / Duet (T, B)
tenor, bas, hobo d'amore, continuo
Jesus soll mein alles sein, | Jezus moet mijn alles zijn, |
Jesus soll mein Anfang bleiben, | Jezus moet mijn begin blijven, |
Jesus ist mein Freudenschein, | Jezus is mijn vreugdelicht, |
Jesu will ich mich verschreiben. | aan Jezus wil ik mij wijden. |
Jesus hilft mir durch sein Blut, | Jezus helpt mij door zijn bloed, |
Jesus macht mein Ende gut. | Jezus maakt mijn einde goed. |
En ook in het duet (5) voor bas en tenor staat Jezus' naam centraal. De in de partituur ongespecificeerde instrumentale obligaatpartij wordt meestal aan de hobo d'amore toegewezen, en de ook hier onophoudelijk voortstappende continuobas onderstreept het navolgingsthema van de tekst. De hobo en de pastorale 6/8-maat herinneren aan Jezus als goede herder.
6. Recitatief (T)
tenor, strijkers, continuo
Nun, Jesus gebe, | Nu, Jezus, geef |
daß mit dem neuen Jahr auch sein Gesalbter lebe; | dat met het nieuwe jaar ook uw gezalfde mag leven; |
er segne beides, Stamm und Zweige, | zegen zowel stam als takken, |
auf daß ihr Glück bis an die Wolken steige. | zodat hun geluk tot in de wolken opstijgt. |
Es segne Jesus Kirch und Schul, | Jezus zegene kerk en school, |
er segne alle treue Lehrer, | hij zegene alle trouwe leraren, |
er segne seines Wortes Hörer; | hij zegene hen die naar uw woord luisteren; |
er segne Rat und Richterstuhl; | hij zegene de raad en de rechterstoel; |
er gieß auch über jedes Haus | moge hij ook over elk huis |
in unsrer Stadt die Segensquellen aus; | in onze stad de zegen uitstorten; |
er gebe, daß aufs neu sich Fried und Treu | moge hij geven dat opnieuw vrede en trouw |
in unsern Grenzen küssen mögen. | binnen onze grenzen elkaar kussen. |
So leben wir dies ganze Jahr im Segen. | Dan leven wij dit hele jaar in zegen. |
Het door strijkers begeleide (accompagnato) tenorrecitatief (6) vat de nieuwjaarswensen in een gebed samen.
7. Koraal
tutti
Laß uns das Jahr vollbringen | Laat ons het jaar volbrengen |
zu Lob dem Namen dein, | tot eer van uw naam, |
daß wir demselben singen | zodat wij die naam toezingen |
in der Christen Gemein; | in de gemeente van christenen; |
wollst uns das Leben fristen | wil ons leven verlengen |
durch dein allmächtig Hand, | door uw almachtige hand, |
erhalt deine lieben Christen | bewaar uw lieve christenen |
und unser Vaterland. | en ons vaderland! |
Dein Segen zu uns wende, | Stuur ons uw zegen, |
gib Fried an allem Ende; | geef vrede aan het eind; |
gib unverfälscht im Lande | geef in het land onvervalst |
dein seligmachend Wort. | uw zaligmakende woord. |
Die Heuchler mach zuschanden | Maak de huichelaars te schande, |
hier und an allem Ort! | hier en overal! |
Tot slotkoraal (7) dient het tweede couplet van Johannes Hermans lied Jesu, nun sei gepreiset uit 1593, een typisch nieuwjaarslied, dat drie van Bachs vier nieuwjaarscantates besluit. Terwijl violen en hobo's colla parte met de koorstemmen meespelen, verrijken koperblazers en pauken de slotakkoorden met feestelijk trompetgeschal. In de laatste maten wijst de opvallende, over bijna twee octaven dalende baslijn de Heuchler de weg.