naar de bespreking van BWV 187
Es wartet alles auf dich (BWV 187)
Johann Sebastian Bach
1. Koor | |
---|---|
»Es wartet alles auf dich, | "Allen zien ernaar uit |
daß du ihnen Speise gebest zu seiner Zeit. | dat u hun voedsel geeft op de juiste tijd. |
Wenn du ihnen gibest, so sammlen sie, | Als u het geeft, dan nemen ze het tot zich, |
wenn du deine Hand auftust, | als u uw hand opent, |
so werden sie mit Güte gesättiget.« | dan worden ze met goedheid verzadigd." |
2. Recitatief (B) | |
Was Kreaturen hält das große Rund der Welt! | Wat een scheppingen bevat de grote aardbol! |
Schau doch die Berge an, | Kijk toch naar de bergen, |
da sie bei tausend gehen; | waarvan er wel duizend zijn; |
was zeuget nicht die Flut? | wat brengen de wateren wel niet voort, |
Es wimmeln Ström und Seen. | rivieren en meren zijn vol met gewemel. |
Der Vögel großes Heer | Grote zwermen vogels |
zieht durch die Luft zu Feld. | trekken door de lucht naar het veld. |
Wer nähret solche Zahl, | Wie voedt die hoeveelheden, |
und wer vermag ihr wohl die Notdurft abzugeben? | en wie kan ze geven wat ze nodig hebben? |
Kann irgendein Monarch nach solcher Ehre streben? | Kan ook maar één heerser die eer opeisen? |
Zahlt aller Erden Gold | Kan al het goud van de aarde |
ihr wohl ein einig Mahl? | ook maar voor één maaltijd zorgen? |
3. Aria (A) | |
Du Herr, du krönst allein das Jahr mit deinem Gut. | U alleen, Heer, kroont het jaar met uw goede gaven. |
Es träufet Fett und Segen | Overvloed en zegen druppelen |
auf deines Fußes Wegen, | op de wegen waar uw voet gaat, |
und deine Gnade ists, die allen Gutes tut. | en het is uw genade die iedereen goed doet. |
4. Aria (B) | |
»Darum sollt ihr nicht sorgen noch sagen: | "Daarom moeten jullie niet bezorgd zijn en vragen: |
Was werden wir essen, was werden wir trinken? | Wat zullen we eten, wat zullen we drinken, |
womit werden wir uns kleiden? | waarmee zullen we ons kleden? |
Nach solchem allen trachten die Heiden. | Met dat soort dingen houden de heidenen zich bezig. |
Denn euer himmlischer Vater weiß, | Want uw hemelse vader weet |
daß ihr dies alles bedürfet.« | dat jullie dat allemaal nodig hebben." |
5. Aria (S) | |
Gott versorget alles Leben, | God zorgt voor al het leven |
was hienieden Odem hegt. | dat hier beneden adem heeft. |
Sollt er mir allein nicht geben, | Zou hij alleen aan mij niet geven |
was er allen zugesagt? | wat hij aan iedereen heeft beloofd? |
Weicht, ihr Sorgen, seine Treue | Verdwijn, zorgen, zijn trouw |
ist auch meiner eingedenk | denkt ook aan mij |
und wird ob mir täglich neue | en wordt voor mij dagelijks vernieuwd |
durch manch Vaterliebs Geschenk. | door menig geschenk van vaderliefde. |
6. Recitatief (S) | |
Halt ich nur fest an ihm | Als ik me maar aan hem vasthoud |
mit kindlichem Vertrauen | met kinderlijk vertrouwen |
und nehm mit Dankbarkeit, | en dankbaar aanneem |
was er mir zugedacht, | wat hij mij heeft toebedacht, |
so werd ich mich nie ohne Hülfe schauen, | dan zie ik dat ik nooit zonder hulp zal zijn, |
und wie er auch vor mich | en dat hij ook voor mij |
die Rechnung hab gemacht. | de rekening heeft opgemaakt. |
Das Grämen nützet nicht, die Mühe ist verloren, | Treuren helpt niet, het is verloren moeite |
die das verzagte Herz um seine Notdurft nimmt; | als het moedeloze hart zich zorgen maakt; |
der ewig reiche Gott | de eeuwig rijke God |
hat sich die Sorge auserkoren, | heeft de zorg op zich genomen, |
so weiß ich, daß er mir | daarom weet ik dat hij er ook voor zorgt |
auch meinen Teil bestimmt. | dat ik mijn deel krijg. |
7. Koraal | |
Gott hat die Erde zugericht', | God heeft de aarde gereedgemaakt, |
läßts an Nahrung mangeln nicht; | en laat het niet aan voedsel ontbreken; |
Berg und Tal, die macht er naß, | op berg en dal laat hij het regenen, |
daß dem Vieh auch wächst sein Gras; | zodat er ook gras groeit voor het vee; |
aus der Erden Wein und Brot | God laat de aarde wijn en brood |
schaffet Gott und gibts uns satt, | voortbrengen om ons te verzadigen, |
daß der Mensch sein Leben hat. | zodat de mens kan leven. |
Wir danken sehr und bitten ihn, | Wij zijn heel dankbaar en vragen hem |
daß er uns geb des Geistes Sinn, | ons het verstand van de Geest te geven, |
daß wir solches recht verstehn, | zodat wij dat goed begrijpen, |
stets in sein' Geboten gehn, | steeds naar zijn geboden leven, |
seinen Namen machen groß | zijn naam groot maken |
in Christo ohn Unterlaß: | in Christus zonder ophouden: |
so singn wir recht das Gratias. | dan zingen wij terecht het Gratias. |
Libretto: Ernst Ludwig I von Sachsen-Meiningen | Vertaling: Ria van Hengel |
Kale tekst origineel
1. Koor
»Es wartet alles auf dich,
daß du ihnen Speise gebest zu seiner Zeit.
Wenn du ihnen gibest, so sammlen sie,
wenn du deine Hand auftust,
so werden sie mit Güte gesättiget.«
2. Recitatief (B)
Was Kreaturen hält das große Rund der Welt!
Schau doch die Berge an,
da sie bei tausend gehen;
was zeuget nicht die Flut?
Es wimmeln Ström und Seen.
Der Vögel großes Heer
zieht durch die Luft zu Feld.
Wer nähret solche Zahl,
und wer vermag ihr wohl die Notdurft abzugeben?
Kann irgendein Monarch nach solcher Ehre streben?
Zahlt aller Erden Gold
ihr wohl ein einig Mahl?
3. Aria (A)
Du Herr, du krönst allein das Jahr mit deinem Gut.
Es träufet Fett und Segen
auf deines Fußes Wegen,
und deine Gnade ists, die allen Gutes tut.
4. Aria (B)
»Darum sollt ihr nicht sorgen noch sagen:
Was werden wir essen, was werden wir trinken?
womit werden wir uns kleiden?
Nach solchem allen trachten die Heiden.
Denn euer himmlischer Vater weiß,
daß ihr dies alles bedürfet.«
5. Aria (S)
Gott versorget alles Leben,
was hienieden Odem hegt.
Sollt er mir allein nicht geben,
was er allen zugesagt?
Weicht, ihr Sorgen, seine Treue
ist auch meiner eingedenk
und wird ob mir täglich neue
durch manch Vaterliebs Geschenk.
6. Recitatief (S)
Halt ich nur fest an ihm
mit kindlichem Vertrauen
und nehm mit Dankbarkeit,
was er mir zugedacht,
so werd ich mich nie ohne Hülfe schauen,
und wie er auch vor mich
die Rechnung hab gemacht.
Das Grämen nützet nicht, die Mühe ist verloren,
die das verzagte Herz um seine Notdurft nimmt;
der ewig reiche Gott
hat sich die Sorge auserkoren,
so weiß ich, daß er mir
auch meinen Teil bestimmt.
7. Koraal
Gott hat die Erde zugericht',
läßts an Nahrung mangeln nicht;
Berg und Tal, die macht er naß,
daß dem Vieh auch wächst sein Gras;
aus der Erden Wein und Brot
schaffet Gott und gibts uns satt,
daß der Mensch sein Leben hat.
Wir danken sehr und bitten ihn,
daß er uns geb des Geistes Sinn,
daß wir solches recht verstehn,
stets in sein' Geboten gehn,
seinen Namen machen groß
in Christo ohn Unterlaß:
so singn wir recht das Gratias.
Libretto: Ernst Ludwig I von Sachsen-Meiningen
Kale tekst Nederlandse vertaling
1. Koor
"Allen zien ernaar uit
dat u hun voedsel geeft op de juiste tijd.
Als u het geeft, dan nemen ze het tot zich,
als u uw hand opent,
dan worden ze met goedheid verzadigd."
2. Recitatief (B)
Wat een scheppingen bevat de grote aardbol!
Kijk toch naar de bergen,
waarvan er wel duizend zijn;
wat brengen de wateren wel niet voort,
rivieren en meren zijn vol met gewemel.
Grote zwermen vogels
trekken door de lucht naar het veld.
Wie voedt die hoeveelheden,
en wie kan ze geven wat ze nodig hebben?
Kan ook maar één heerser die eer opeisen?
Kan al het goud van de aarde
ook maar voor één maaltijd zorgen?
3. Aria (A)
U alleen, Heer, kroont het jaar met uw goede gaven.
Overvloed en zegen druppelen
op de wegen waar uw voet gaat,
en het is uw genade die iedereen goed doet.
4. Aria (B)
"Daarom moeten jullie niet bezorgd zijn en vragen:
Wat zullen we eten, wat zullen we drinken,
waarmee zullen we ons kleden?
Met dat soort dingen houden de heidenen zich bezig.
Want uw hemelse vader weet
dat jullie dat allemaal nodig hebben."
5. Aria (S)
God zorgt voor al het leven
dat hier beneden adem heeft.
Zou hij alleen aan mij niet geven
wat hij aan iedereen heeft beloofd?
Verdwijn, zorgen, zijn trouw
denkt ook aan mij
en wordt voor mij dagelijks vernieuwd
door menig geschenk van vaderliefde.
6. Recitatief (S)
Als ik me maar aan hem vasthoud
met kinderlijk vertrouwen
en dankbaar aanneem
wat hij mij heeft toebedacht,
dan zie ik dat ik nooit zonder hulp zal zijn,
en dat hij ook voor mij
de rekening heeft opgemaakt.
Treuren helpt niet, het is verloren moeite
als het moedeloze hart zich zorgen maakt;
de eeuwig rijke God
heeft de zorg op zich genomen,
daarom weet ik dat hij er ook voor zorgt
dat ik mijn deel krijg.
7. Koraal
God heeft de aarde gereedgemaakt,
en laat het niet aan voedsel ontbreken;
op berg en dal laat hij het regenen,
zodat er ook gras groeit voor het vee;
God laat de aarde wijn en brood
voortbrengen om ons te verzadigen,
zodat de mens kan leven.
Wij zijn heel dankbaar en vragen hem
ons het verstand van de Geest te geven,
zodat wij dat goed begrijpen,
steeds naar zijn geboden leven,
zijn naam groot maken
in Christus zonder ophouden:
dan zingen wij terecht het Gratias.
Vertaling: Ria van Hengel