Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Johann Sebastian Bach

Schmücke dich, o liebe Seele (BWV 180)

Een koraalcantate

Geschreven voor 20e zondag na Trinitatis

Voor het eerst uitgevoerd: 22 okt 1724

Libretto: Andreas Stübel (?)

Solisten SATB koor SATB orkest str vcpicc fl1,2 trav ob1,2 cont

Totaal 7 delen, 1 koorwerk, 1 koraal

Vertaling: Ria van Hengel

Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd

beluister

andere besprekingen

downloads uitleg

Bespreking

Voor 22 oktober 1724, de twintigste zondag na Trinitatis, schreef Bach zijn Cantate 180, die derhalve deel uitmaakt van zijn tweede jaargang cantatecomposities, de koraalcantates. De evangelielezing voor deze zondag (Matteüs 22: 1-14) bevat de parabel van de bruiloft van een koningszoon, waarvoor vele genodigden afzeggen, en een deel dergenen die wel opdagen wordt weggestuurd omdat ze, blijkens ontbrekend bruiloftskleed, onvoldoende voor het feestmaal zijn toegerust: 'velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.' Omdat de relatie tussen Christus en de ziel van de gelovige werd gezien als die tussen bruidegom en bruid, zoals verwoord in het oudtestamentische Hooglied, werd de parabel van het bruiloftsmaal beschouwd als betrekking hebbend op de vereniging van de gelovige met Christus, zowel tijdens de communie, c.q. het heilig avondmaal in de kerkelijke werkelijkheid als bij het hemelse feestmaal in de verre toekomst. Vandaar dat de twintigste zondag na Trinitatis een typische ‘avondmaalszondag' was en Bach als basis voor zijn koraalcantate het avondmaalslied Schmücke dich, o liebe Seele koos, een lied van Johann Franck (1649), dat werd gezongen op een melodie van Johann Crüger.

Bachs onbekende tekstdichter (emeritus-rector Andreas Stübel?) handhaaft zoals gebruikelijk voor koraalcantates de teksten van het eerste en laatste (i.c. negende) koraalcouplet voor een openingskoor en een slotkoraal, maar ook het vierde couplet wordt integraal geciteerd in deel (3). Bij zijn herdichting van de overige, zwaar op de bruidsmystiek leunende coupletten tot recitatieven en aria's ontdoet hij deze van hun meest mystieke trekken. In de tekst van deze 'communiecantate' kan het hemelse feest direct beginnen, twijfel of de gasten wel goed zijn voorbereid ontbreekt, zonden en andere obstakels lijken overwonnen, de sfeer is onbewolkt en van een intieme, gelukzalige feestelijkheid. (De diepere betekenissen van Francks koraal zijn wel goed te horen in het populaire, rijk versierde (geschmückte) orgelkoraal BWV 654 met dezelfde titel, één van de achttien ‘Leipziger' koralen die in Weimar ontstonden.)

Het onbezwaard feestelijk karakter van de cantate komt tot uiting in het overheersende gebruik van majeur (grote terts) toonsoorten, zelfs in de recitatieven, en dansvormen: een gigue (deel 1), een bourrée (2) en een polonaise (5).

Het ingetogen karakter van de feestelijkheid blijkt uit het ontbreken van trompetten in een overigens kleurrijk instrumentaal ensemble: continuo, strijkers, twee blokfluiten, een hobo en een  althobo (taille) en een traverso die met een zeer virtuoze partij uitsluitend in aria (2) optreedt. Uit de vele afschriften die van deze cantate circuleerden in kringen van Bachs leerlingen, blijkt dat de cantate in de achttiende eeuw snel populair werd.

1. Koor

SATB, strijkers, blokfluit 1/2, hobo 1/2

Schmücke dich, o liebe Seele, Maak je mooi, o lieve ziel,
laß die dunkle Sündenhöhle, verlaat de duistere zondengrot,
komm ans helle Licht gegangen, kom in het heldere licht
fange herrlich an zu prangen; en ga heerlijk stralen;
denn der Herr voll Heil und Gnaden want de Heer, die vol van heil en genade is,
läßt dich itzt zu Gaste laden. nodigt je nu uit als zijn gast.
Der den Himmel kann verwalten, Hij die de hemel kan besturen,
will selbst Herberg in dir halten.wil zelf bij jou intrekken.
beluister:

Het openingskoor (1) heeft een in koraalcantates gebruikelijke structuur: na een uitgebreide instrumentale inleiding (ritornel) volgen de acht regels van het koraal in acht vocale passages, waarbij de sopraan de koraalmelodie zingt in lange noten (cantus firmus), ondersteund door een polyfone, motet-achtige begeleiding van de drie andere stemmen.
De tot één stem samengevoegde hoge strijkers (‘kinstrijkers') openen het ritornel met een melodie in wiegende triolen; de blazersgroepen antwoorden beurtelings met een daarvan afgeleid motief, allen verenigen zich, groepen wisselen van rol, geven motieven aan elkaar door en tenslotte volgt zelfs het continuo even de triolenbeweging. De zestien maten ritornel bevatten alle motieven waarmee het orkest vervolgens de acht koraalzinnen verbindt en begeleidt. Oplettende luisteraars die in de aanvankelijke lange noten van de blazers een koraalcitaat vermoeden, zijn te vroeg opgestaan: deze keer verwijst niets in de instrumentale begeleiding naar de koraalmelodie; de blazers opereren nu en dan als een continuo-orgeltje, een rol die pas bij de Weense klassieken (Mozart, Haydn, Beethoven) gangbaar zou worden.
Wel op zijn plaats is een vergelijking met het - later gecomponeerde - openingskoor van de Matthäus-Passion: ze verwijzen allebei naar de bruidsmystiek (Seht! Den Bräutigam), en lijken allebei op een processie, in pastorale 12/8 maat, zij het in een volstrekt contrasterende sfeer: daar een zware gang van klagenden die Christus' lijden betreuren, hier een lichtvoetige optocht van daarvoor dankbare feestgangers.
In de vocale passages begeleiden de drie lagere stemmen de sopraan polyfoon: ze zetten op regelmatige afstanden (hele of halve maat) achter elkaar in, in wisselende volgorde, maar met een zelfde melodietje, dat ook weer geen verwantschap toont met het koraal. Het muziekvoorbeeld (rechts) laat, aan de partij van de bas, zien hoe Bach dit begeleidende motief in de eerste vier koraalregels subtiel maar betekenisvol varieert: de vierde noot springt in de eerste regel omhoog (Schmücke), en omlaag (dunkle) in de tweede. De volgende twee koraalregels - en dus ook hun begeleiding - zijn identiek aan de eerste twee, maar de vierde regel (herrlich) verdient natuurlijk geen sprong omlaag en blijft omhoog gaan. Ook valt op dat de begeleidende stemmen, anders dan in de meeste koraalfantasieën, niet voorafgaan aan maar volgen op de sopraaninzet. Met uitzondering van de regels 5 en 6, waar de gezanten van de heer als het ware vooruit snellen met hun uitnodigingen; dit zijn bovendien de enige regels waarvan het begeleidende motief aan de koraalmelodie is ontleend.
Zoals ik al vaststelde wordt de A-A-B-structuur van het koraal overgedragen op de koraalbewerking: ook in Bachs bewerking wordt de muziek van de eerste twee regels (Stollen)  herhaald bij de regels 3 en 4. Maar in dit koraal zijn bovendien de regels 5 en 6 identiek, terwijl  regel 8 weer dezelfde is als 2 en 4. Voor zijn bewerking van dit achtregelige koraal hoefde Bach dus slechts vier regels (de regels 1, 2, 5 en 7) muziek te componeren.

2. Aria (T)

tenor, traverso, continuo

Ermuntre dich, dein Heiland klopft, Wees vrolijk, je Verlosser klopt aan,
ach, öffne bald die Herzenspforte! ach, doe de deur van je hart snel open!
Ob du gleich in entzückter Lust Ook al kun je in verrukt verlangen
nur halbgebrochne Freudenworte slechts stamelende woorden van vreugde
zu deinem Jesu sagen musst.tegen jouw Jezus zeggen.
beluister:

De uiterst extraverte tenoraria (2) getuigt weer van de aanwezigheid van een begenadigde traversospeler in Bachs ensemble gedurende de tweede helft van 1724 (Wie was dat?). Hij speelt een buitengewoon virtuoze partij, die overigens geen thematisch materiaal aandraagt dat bij de tenor terugkeert. De traverso opent met fanfare-achtige gebroken akkoorden, op het bekende corta-ritme kort-kort-lang , die het uitnodigende en opwekkende karakter van de tekst uitdrukken: Ermuntre dich. Tegelijkertijd klinkt in het continuo een kloppend motief, waarmee Christus toegang tot de harten vraagt.

De melodisch zelfstandige tenorpartij benadrukt met haar vijf- en zesmalige herhaling het öffne. In het B-deel (‘spreek, ook als je slechts kunt stamelen') is het fanfaremotief slechts even afwezig; de woorden entzückter en gebrochne worden met pauzes en syncopes geïllustreerd. Lange melisma's, soms parallel in fluit en tenor, op woorden als Pforte en sagen lijken minder bedoeld om betekenisvolle woorden te illustreren dan om de algemene sfeer te ondersteunen.

3. Recitatief en koraal (S)

sopraan, violoncello-piccolo, continuo

Wie teuer sind Hoe kostbaar zijn de gaven
des heilgen Mahles Gaben! van het heilige maal,
Sie finden ihresgleichen nicht. ze zijn zonder weerga!
Was sonst die Welt vor kostbar hält, De dingen die de wereld als kostbaar beschouwt
sind Tand und Eitelkeiten; zijn waardeloos en ijdel;
ein Gotteskind wünscht diesen Schatz zu haben een kind van God wil déze schat bezitten
und spricht: en zegt:
Ach, wie hungert mein Gemüte, Ach, wat hunkert mijn gemoed,
Menschenfreund, nach deiner Güte! Mensenvriend, naar uw goedheid!
Ach, wie pfleg ich oft mit Tränen Ach wat verlang ik vaak in tranen
mich nach dieser Kost zu sehnen! naar die spijzen!
Ach, wie pfleget mich zu dürsten Ach, wat dorst ik altijd
nach dem Trank des Lebensfürsten! naar de drank van de Levensvorst!
Wünsche stets, dass mein Gebeine Ik wens steeds dat mijn gebeente
sich durch Gott mit Gott vereine.door God met God wordt verenigd.
beluister:

Het slechts door continuo begeleide (secco) recitatief van de sopraan (3) blijkt na zeven maten slechts de inleiding te vormen op het arioso voorgedragen vierde couplet van Francks koraal. Bach blijft experimenteren met combinaties van het koraal met andere muzikale vormen (hybriden). Hier laat hij de persoonlijke (mein, mich) belijdenis van een individuele gelovige, zoals in de koraaltekst verwoord, voorafgaan door een meer algemeen geldige uitleg van de betekenis van het avondmaal, c.q. de communie. De sopraan zingt de tekst van het koraalcouplet op een versierde vorm van de koraalmelodie; haar lied wordt als het ware ingelijst door omspelingen van de violoncello piccolo, het vrijwel uitsluitend door Bach voorgeschreven (en wellicht zelfs door hem ontworpen) instrument dat de kloof tussen de cello en de altviool overbrugt door middel van een vijfde, hoge E-snaar. Hoewel - zoals gezegd - het tweede paar regels melodisch gelijk is aan het eerste, kleurt Bach de harmonieën in mineurrichting bij het woord Tränen.

4. Recitatief (A)

alt, blokfluit 1/2, continuo

Mein Herz fühlt in sich Furcht und Freude; Mijn hart is bang en blij;
es wird die Furcht erregt, de angst komt op
wenn es die Hoheit überlegt, wanneer het denkt over de verhevenheid,
wenn es sich nicht in das Geheimnis findet, wanneer het het geheim niet kan bevatten
noch durch Vernunft en het verheven werk
dies hohe Werk ergründet. niet verstandelijk kan doorgronden.
Nur Gottes Geist kann durch sein Wort uns lehren, Alleen Gods Geest kan ons door zijn woord leren
wie sich allhier die Seelen nähren, hoe hier de zielen worden gevoed
die sich im Glauben zugeschickt. die het geloof hebben aangenomen.
Die Freude aber wird gestärket, De vreugde wordt nog versterkt
wenn sie des Heilands Herz erblickt als die het hart van de Verlosser ontwaart
und seiner Liebe Größe merket. en de grootheid van zijn liefde opmerkt.
beluister:

Door het accompagnato, aria-achtige slot van recitatief (3) voelt Bach zich kennelijk vrij om direct met nog een recitatief (4) te vervolgen. Terwijl de gevoelens van de alt zich daarin ontwikkelen van vrees naar vreugde, groeit de rol van de hem/haar begeleidende twee blokfluiten: van louter akkoorden via zinsverbindende motiefjes tot, na de onvermijdelijke coloratuur op Freude, voluit melodische ondersteuning van seiner Liebe Größe.

5. Aria (S)

sopraan, strijkers, blokfluit 1/2, hobo 1/2, continuo

Lebenssonne, Licht der Sinnen, Levenszon, licht van mijn geest,
Herr, der du mein alles bist. Heer, die mijn alles bent,
Du wirst meine Treue sehen u zult mijn trouw zien
und den Glauben nicht verschmähen, en mijn geloof niet versmaden,
der noch schwach und furchtsam ist.dat nog zwak en angstig is.
beluister:

Met aria (5) is de zon definitief doorgebroken; de sopraan, veelal belichaming van de gelovige Seele, die in de delen (1) en (2) nog nadrukkelijk werd uitgenodigd haar dunkle Sündenhöhle te verlaten, is nu geheel uit de kast gekomen en verzekert de Heer van haar trouw. Te harer begeleiding wordt - uitzonderlijk voor een aria - het complete instrumentarium ingezet: Alles = tutti. Op de langzame driekwartsmaat van de polonaise klinkt een luchtig, syncopisch en aanstekelijk melodietje dat, symfonisch begeleid, met en zonder de sopraan, tig keer herhaald zal worden, een rondo-achtige vorm. Alleen in het wat contemplatievere B-deel beperkt de uitgedunde begeleiding zich, ter gelegenheid van de woorden schwach en furchtsam, tot wat verspreide lichtstraaltjes, maar zelfs daar klinkt het bekende liedje nog een keer.

De instrumentalisten zijn trouwens anders gegroepeerd dan in (1): er zijn weer gewoon drie groepen kinstrijkers, waarvan de eerste violen worden verdubbeld door de beide blokfluiten en hobo 1, en de tweede door hobo 2. Het stuk lijkt enigszins op de aria Nur ein Wink von seinen Händen uit het laatste deel van het Weihnachts-Oratorium.

6. Recitatief (B)

bas, continuo

Herr, lass an mir dein treues Lieben, Heer, laat uw trouwe liefde,
so dich vom Himmel abgetrieben, die u uit de hemel heeft doen neerdalen,
ja nicht vergeblich sein. bij mij niet tevergeefs zijn.
Entzünde du in Liebe meinen Geist, Ontsteek mijn geest in liefde,
dass er sich nur nach dem, opdat die zich in het geloof
was himmlisch heißt, im Glauben lenke alleen richt op het hemelse
und deiner Liebe stets gedenke.en steeds aan uw liefde denkt.
beluister:

Het basrecitatief (6) is het enige van drie recitatieven dat secco, slechts door continuo begeleid is, en blijft. Maar ook dit recitatief wordt met een ritmisch arioso afgesloten; daarmee onderstreept Bach het gedenken van Christus' komst op aarde (vom Himmel abgetrieben), zijn liefde en zijn lijden, te weten: datgene wat de christen in de hemel welkom maakt. En Bach illustreert het object van dat gedenken met een driemaal herhaald kruismotief in de continuobas (zie het muziekvoorbeeld): een uit vier noten bestaand motief, waarvan de lijnen tussen de eerste en de laatste die tussen de tweede en derde kruisen. We kennen de betekenis van dit motief uit het optreden ervan op saillante punten in de passionen.

7. Koraal

tutti

Jesu, wahres Brot des Lebens, Jezus, waarachtig brood des levens,
hilf, dass ich doch nicht vergebens help dat ik niet tevergeefs
oder mir vielleicht zum Schaden of misschien tot mijn schade
sei zu deinem Tisch geladen. aan uw tafel ben uitgenodigd.
Laß mich durch dies Seelenessen Laat ik door deze zielespijs
deine Liebe recht ermessen, goed beseffen hoe groot uw liefde is,
dass ich auch, wie jetzt auf Erden, opdat ik ook, zoals nu op aarde,
mög ein Gast im Himmel werden.een gast in de hemel mag worden.
beluister:

Allen (tutti) besluiten de cantate met een beweeglijke en rijke, vierstemmige harmonisering van Francks laatste couplet (7). Bach illustreert het ermessen (= de omvang beseffen) met de ruimtelijke werking van een parallelgang tussen bas en tenor ‘in de decime' (een afstand van tien noten).