Johann Sebastian Bach
Gleich wie der Regen und Schnee vom Himmel fällt (BWV 18)
Geschreven voor Zondag Sexagesima
Voor het eerst uitgevoerd: 1713
Libretto: Erdmann Neumeister
Solisten STB koor SATB orkest vlasolo1-4 vc fl1,2 fgsolo cont
Totaal 5 delen, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren vaak uitgevoerd
beluister
- Harnoncourt
- Koopman
- Ricercar
- Rilling
- Gardiner
- Jürgens (met noten)
- La Petite Bande
- Leusink
- All of Bach
- Suzuki
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Wanneer we de cantates die Bach tussen 1714 en 1717 als concertmeester te Weimar componeerde beschouwen als 'vroege cantates' behoort BWV 18 tot zijn zéér vroege cantates, waarschijnlijk gecomponeerd voor 1714, toen hij nog gewoon hoforganist en kamermusicus was. We ontmoeten er een ongebreideld experimenteerlustige Bach, die met name de Italiaanse verworvenheden poogt te verwerken waarmee hij kort daarvoor via werk van Vivaldi had kennisgemaakt.
Reeds de instrumentale bezetting is uniek: geen hout- of koperblazers, zelfs geen violen, maar alleen een continuogroep (met fagot) en vier partijen voor altviolen. (Bij een latere heruitvoering te Leipzig (1724), die tegenwoordig meestal wordt gevolgd, voegde Bach nog twee blokfluiten toe, die de hoogste twee altviolen octaverend verdubbelen en daarmee de klankkleur verhelderen.)
De tekst voor BWV 18 betrok Bach uit een in 1711 voor Telemann bestemde jaargang cantateteksten van de orthodoxe theoloog Erdmann Neumeister, die in 1720 als predikant te Hamburg Bach - tevergeefs - zou pousseren als organist aan de Jacobikirche. Neumeister pleitte er aanvankelijk (1704) voor de traditionele op bijbelteksten en kerkliederen gebaseerde Kirchen-music te vervangen door naar de Italiaanse opera gemodelleerde Geistliche Cantaten, bestaande uit aria's en recitatieven op vrij gedichte, poëtische meditaties over bijbelteksten. Later verzoende Neumeister zich met de ‘gemengde cantate' die alle teksttypen gebruikt en ons door Bachs werk vertrouwd is geworden.
Neumeister liet zich voor Zondag Sexagesima, de achtste zondag voor Pasen, inspireren door de voorgeschreven evangelietekst, de verzen 4-15 van Lucas 8, de parabel van de zaaier. Jezus vergelijkt daar Gods woord met zaad dat op een akker valt, soms rijke vrucht draagt, maar vaak wordt vertrapt, op droge bodem of tussen doornen terecht komt, d.w.z. door de duivel, beproevingen of aardse verlokkingen niet tot geloof leidt. Neumeister parafraseert (niet: citeert) deze tekst uitgebreid in het centrale en muzikaal meest interessante derde deel (3) van de cantate. Hij begint echter met een parafrase (2) van een oudtestamentische tekst, uit het bijbelboek Jesaja (55: 10-12), waarin Gods woord wordt vergeleken met Regen und Schnee, die voor een vruchtbare aarde zorgen.
1. Sinfonia
solo altviool 1–4, solo cello, solo fagot, continuo
Bach op zijn beurt opent de cantate met een instrumentale Sinfonia (1) voor de vier altviolen en continuo. Naar de vorm is het een chaconne: variaties op een telkens terugkerend basthema van vier maten. Er zijn achttien van zulke perioden van vier maten, waarvan de eerste vijf aan het slot worden herhaald. Het thema wordt in de eerste maten markant en ongeharmoniseerd voorgedragen, maar is in andere perioden soms slechts virtueel aanwezig. De bewegingen omlaag en omhoog, in grote sprongen of gebroken akkoorden, maken duidelijk waar het in deze cantate om zal gaan: de dialectiek van vallende regen, sneeuw en zaaigoed en opkomend gewas en geloof.
2. Recitatief (B)
bas, solo fagot, continuo
Gleichwie der Regen und Schnee | Zoals de regen en de sneeuw |
vom Himmel fällt | uit de hemel neerdalen |
und nicht wieder dahin kommet, | en daarheen niet terugkeren |
sondern feuchtet die Erde | maar de aarde doordrenken |
und macht sie fruchtbar und wachsend, | en haar vruchtbaar maken en laten gedijen |
daß sie gibt Samen zu säen | zodat ze zaad geeft om te zaaien |
und Brot zu essen: | en brood om te eten: |
also soll das Wort, | zo zal ook het woord zijn |
so aus meinem Munde gehet, auch sein; | dat uit mijn mond komt; |
es soll nicht wieder zu mir leer kommen, | het zal niet leeg naar mij terugkeren |
sondern tun, das mir gefället, | maar doen wat mij behaagt |
und soll ihm gelingen, dazu ich's sende. | en dat volbrengen waarvoor ik het zend. |
Bach verwerkt zowel de oudtestamentische (2) als de nieuwtestamentische (3) parafrases tot recitatieven die - kenmerkend voor de ‘jonge' Bach - regelmatig overgaan in arioso's, waarin het continuo zich niet beperkt tot ondersteunende akkoorden, maar ritmisch meemusiceert.
In het secco, slechts door continuo begeleide recitatief van de bas ontlokt eerst de bevruchtende regen ariose activiteit aan het continuo, dat even later de laatste woorden van de bas canonisch imiteert, een proces van oorzaak en gevolg suggererend. De bas, woordvoerder voor de strenge oudtestamentische God, blijft hieronder ingetogen en onaangedaan, vertoont weinig expressieve activiteit.
3. Recitatief (T, B)
sopraan, tenor, bas, SATB, solo altviool 1–4, solo fagot, continuo
(T) Mein Gott, hier wird mein Herze sein: | Mijn God, hier is mijn hart, |
ich öffne dir's in meines Jesu Namen; | ik open het voor u in Jezus' naam, |
so streue deinen Samen | strooi uw zaad er maar in |
als in ein gutes Land hinein. | als in goede aarde. |
Mein Gott, hier wird mein Herze sein: | Mijn God, hier is mijn hart: |
laß solches Frucht, und hundertfältig bringen. | laat het vrucht dragen, honderdvoudig. |
O Herr, Herr, hilf! | O Heer, Heer, help! |
o Herr, laß wohlgelingen. | O Heer, geef ons voorspoed. |
(KOOR) | |
Du wollest deinen Geist | Wil uw geest en kracht |
und Kraft zum Worte geben. | bij het woord voegen. |
Erhör uns, lieber Herre Gott! | Verhoor ons, lieve God! |
(B) Nun wehre, treuer Vater, wehre, | Voorkom, trouwe vader, voorkom |
daß mich und keinen Christen nicht | dat het bedrog van de duivel mij |
des Teufels Trug verkehre. | of welke christen dan ook misleidt. |
Sein Sinn ist ganz dahin gericht', | Hij is er helemaal op gericht |
uns deines Wortes zu berauben | ons van uw woord te beroven |
mit aller Seligkeit. | en daarmee ook van alle zaligheid. |
(KOOR) | |
Den Satan unter unsre Füße treten. | Wil de Satan onder onze voeten vertrappen. |
Erhör uns, lieber Herre Gott! | Verhoor ons, lieve God! |
(T) Ach! viel' verleugnen Wort und Glauben | Ach, velen verloochenen het woord en het geloof |
und fallen ab wie faules Obst, | en vallen af als rot fruit |
wenn sie Verfolgung sollen leiden. | wanneer ze vervolging moeten ondergaan; |
So stürzen sie in ewig Herzeleid, | dan storten ze in eeuwig harteleed |
da sie ein zeitlich Weh vermeiden. | door een tijdelijke pijn te vermijden. |
(KOOR) | |
Und uns für des Türken | En wil ons voor de gruwelijke moord |
und des Papsts grausamen Mord | van de Turk en de paus, en voor hun |
und Lästerungen, Wüten und Toben | godslasteringen, hun geraas en getier |
väterlich behüten. | vaderlijk behoeden. |
Erhör uns, lieber Herre Gott! | Verhoor ons, lieve God! |
(B) Ein andrer sorgt nur für den Bauch; | Een ander zorgt alleen voor zijn buik; |
inzwischen wird der Seele ganz vergessen. | intussen wordt de ziel geheel vergeten. |
Der Mammon auch | Ook de Mammon |
hat vieler Herz besessen. | heeft het hart van velen in bezit genomen. |
So kann das Wort zu keiner Kraft gelangen. | Zo kan het woord geen kracht krijgen. |
Und wieviel Seelen hält die Wollust nicht gefangen? | En hoeveel zielen houdt de wellust niet gevangen? |
So sehr verführet sie die Welt, | Zo worden ze verleid door de wereld |
die Welt, die ihnen muß anstatt des Himmels stehen, | die voor hen in de plaats van de hemel komt, |
darüber sie vom Himmel irregehen. | waardoor ze van de hemel afdwalen! |
(KOOR) | |
Alle Irrige und Verführte wiederbringen. | Wil alle dwalenden en misleiden terugbrengen. |
Erhör uns, lieber Herre Gott! | Verhoor ons, lieve God! |
Dat verandert in het recitatief (3), waar bas en tenor beurtelings woorden parafraseren van de mensgeworden, dus van emoties en expressiviteit voorziene Christus. Dit uitgebreide en heftig bewogen centrale deel vormt de muzikale hoofdschotel van de cantate. Bachs drang tot verkenning en vernieuwing leidt er tot een vorm die we in geen enkele andere cantate nog zullen aantreffen: een lang, door alle strijkers begeleid (accompagnato) recitatief, dat viermaal wordt onderbroken door aanroepingen uit de lutherse litanie.
Een litanie is een biddend verzoek om hulp of bijstand aan een lange lijst van heiligen, die veelal in processie door een voorzanger (hier: de sopraan, de Anima of Seele) worden aangeroepen, gesecondeerd door gelovigen (hier: het vierstemmige koor) met een telkens terugkerende formule als 'ontferm u over ons','verhoor ons' of 'bid voor ons'. Ook Luther handhaafde een litanie in zijn liturgische vernieuwingen; ze omvat tientallen aanroepingen, waaruit Bachs tekstdichter er enkele koos. |
De vier recitatiefdelen volgen de vier passages van de zaaierparabel op de voet.
1. De tenor bidt dat Gods woord in vruchtbare aarde moge vallen; de strijkers begeleiden hem met mooie consonante harmonieën, terwijl het continuo de herhaling van zijn bede Mein Gott etc. onderstreept met een in achtsten lopende baslijn, die ook voortdurend de litanie zal begeleiden.
2. De bas vraagt bescherming tegen het bedrog van de duivel, dat met vreemde harmonieën en - vanzelfsprekend - een duivelse overmatige kwartsprong (C-Fis, diabolus in musica) wordt geïllustreerd; bij het woord berauben horen we het continuo heftig tegenspartelen: complementaire ritmiek en tegendraadse melodiek (muziekvoorbeeld).3. Tijdens de adembenemende Verfolgung van de tenor zijn de normaliter begeleidende strijkers opvallend afwezig, ze kijken weg. De librettist selecteert hierbij de passage uit Luthers litanie, waarin deze waarschuwt voor de Turken, die ten tijde van Luther (1529) inderdaad tot Wenen oprukten, maar in Bachs tijd (na 1683) al definitief verslagen waren. Het continuo vervangt zijn lopende achtsten door driftige zestienden: Wüten en Toben.
4. De bas tenslotte betoogt hoe materialisme en hedonisme (Bauch, Wollust) de ziel op een dwaalspoor kunnen brengen; in een chaotische passage zou zelfs een geroutineerde bas verdwalen (irregehen).
4. Aria (S)
sopraan, solo altviool 1, solo altviool 2–4 colla parte solo altviool, continuo
Mein Seelenschatz ist Gottes Wort; | De schat van mijn ziel is het woord van God, |
außer dem sind alle Schätze solche Netze, | daarbuiten zijn alle schatten als netten |
welche Welt und Satan stricken, | die de wereld en de Satan boosaardig spannen |
schnöde Seelen zu berükken. | om verachtelijke zielen te verstrikken. |
Fort mit allen, fort, nur fort! | Weg met al die schatten, weg, weg! |
mein Seelenschatz ist Gottes Wort. | De schat van mijn ziel is het woord van God. |
In de enige aria (4) van deze cantate reflecteert de sopraan persoonlijk op het voorafgaande. Rustig en zelfverzekerd haar vertrouwen op Gods woord belijdend gaat zij melodisch eigen wegen ten opzichte van Satans Netze, waarin de vier unisono spelende alten haar pogen te strikken; pas bij fort, nur fort! verenigen allen zich canonisch in een rechtlijnig wegwerpend gebaar.
5. Koraal
tutti
Ich bitt, o Herr, aus Herzens Grund, | Ik bid u Heer, uit de grond van mijn hart, |
du wollst nicht von mir nehmen | neem uw heilige woord |
dein heilges Wort aus meinem Mund; | niet weg van mijn mond; |
so wird mich nicht beschämen | dan zullen mijn zonden en mijn schuld |
mein' Sünd und Schuld, | mij niet beschamen, |
denn in dein' Huld | want op uw genade |
setz ich all mein Vertrauen: | stel ik al mijn vertrouwen. |
Wer sich nur fest darauf verläßt, | Wie zich daarop maar verlaat, |
der wird den Tod nicht schauen. | zal de dood niet zien. |
Plaatsvervangend voor alle gelovigen besluit het koor met het achtste couplet (5) van een kerklied uit de vroegste tijd van de reformatie: Lazarus Spenglers Durch Adams Fall ist ganz verderbt (1524); 'eenvoudig vierstemmig geharmoniseerd' zoals dat gewoonlijk wordt genoemd, maar ondertussen uniek en onvervreemdbaar Bachiaans. De zetting ligt - voor een slotkoraal - opmerkelijk laag, opdat, gezien de afwezigheid van violen, de altviolen ook de hoogste (sopraan-)partij kunnen meespelen.