Johann Sebastian Bach
Gott, wie dein Name, so ist auch dein Ruhm (BWV 171)
Geschreven voor Nieuwjaar
Voor het eerst uitgevoerd: 1 jan 1729
Libretto: Christian Friedrich Henrici (alias Picander)
Solisten SATB koor SATB orkest str vsolo1,2 ob1,2 trp1-3 timp cont
Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
Bespreking
De Leipziger postbeambte Christian Friedrich Henrici geniet onder zijn pseudoniem Picander een zekere bekendheid als tekstdichter van o.m. Bachs Weihnachtsoratorium, Matthäus- en Markus-Passion, maar als cantatelibrettist speelde hij slechts een bescheiden rol. In 1728 publiceert hij een volledige jaargang cantateteksten (zestig stuks!), waarvan hij zelf in het voorwoord hoopt dat ze door de unvergleichliche Herrn Capellmeister Bach zullen worden getoonzet. Het is echter de vraag of Bach ooit een volledige 'Picanderjaargang' cantates heeft gecomponeerd: we beschikken nog slechts over (sporen van) tien Bachcantates op deze teksten, we weten dat Bachs interesse in cantatecompositie na zijn eerste drie jaargangen dus na 1727 aanmerkelijk was verflauwd, en bovendien schrijft Picander ook teksten voor de advents- en vastenperiode, gedurende welke in Leipzig geen cantates mochten worden uitgevoerd en waarvan Picander dus bij voorbaat kon weten dat Bach ze nooit zou gebruiken.
De nieuwjaarscantate Gott, wie dein Name, so ist auch dein Ruhm (BWV 171) is één van het groepje cantates op Picanderteksten. De cantate kan dus op zijn vroegst 1 januari 1729 hebben geklonken, wellicht ook pas later, want het overgeleverde manuscript staat op twee verschillende papiersoorten: Bach lijkt zijn compositie na de eerste drie delen te hebben weggelegd en pas later te hebben voltooid.
Nieuwjaar vormt het begin van het seculiere kalenderjaar, maar niet van het kerkelijk jaar dat immers begint met de eerste adventszondag, eind november of begin december. Nieuwjaar is ook geen liturgische feestdag: de kerk viert op 1 januari het feest van de besnijdenis van Christus, acht dagen na de geboorte, en Bach schrijft een cantate pro Festo Circumcisionis Xsti, maar wegens het Joodse karakter van de besnijdenis is de christelijke aandacht voor dit gebeuren allengs verschoven naar de daarmee gepaard gaande naamgeving: 'en hij ontving de naam Jezus', aldus de totale evangelietekst voor deze feestdag, Lucas 2: 21. Ook de '1-januaricantate' van het Weihnachtsoratorium (BWV 248IV) is geheel gewijd aan de naamgeving.
BWV 171 bevat opvallend veel ontleningen aan ouder werk (‘parodieën'): drie van de vier daarvoor in aanmerking komende delen (recitatieven moeten wegens hun sterke tekstgebondenheid altijd vers gecomponeerd worden) zijn gerecycelde stukken. Het illustreert dat Bach meer geïnteresseerd was in nieuw leven voor bestaande composities, vaak voor éénmalige gelegenheden, dan in uitbreiding van zijn cantaterepertoire. Over de kwaliteit van het resultaat zegt dit trouwens niets.
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
»Gott, wie dein Name, | God, zoals uw naam is, |
so ist auch dein Ruhm | zo is ook uw roem |
bis an der Welt Ende.« | tot aan het einde van de wereld. |
Alvorens de naam van Jezus aan de orde te stellen, en alles wat die naam symboliseert, kiest Picander zijn vertrekpunt (1) in de naam van God, met een tekst uit de oudtestamentische, Joodse Psalm 48: 11: »Gott, wie dein Name, so ist auch dein Ruhm bis an der Welt Ende.«
1 januari is in het kerkelijk jaar weliswaar een minder belangrijk feest dan Kerstmis of Pasen, maar wel een feestdag waarop van de cantor verwacht wordt dat hij met trompetten (of hoorns) en pauken uitrukt. Het moet voor Bachs kerkgangers dus even slikken zijn geweest dat BWV 171 niet opent met een klaterend salvo van koper en slagwerk, maar dat de tenor direct in maat 1 een koorfuga begint op te zetten, in strenge archaïserende motetstijl, een voor bijbelteksten niet ongebruikelijk, maar muzikaal wat armoedig geacht genre: zonder instrumentale inleiding en voor de hobo's en strijkers zelfs geen zelfstandige partijen, maar slechts een ondergeschikte rol als colla parte versterking van de zangers. Maar de achtereenvolgende themainzetten, van tenor, alt, sopraan en bas verbeelden adequaat hoe Gods roem zich over de wereld verspreidt. Dat alt en bas het thema van vijf maten reeds na vier maten, d.w.z. overhaast van hun voorganger overnemen geeft een zekere urgentie aan het geheel. En Bachs gehoor zal zich te meer hebben verheugd over de plotselinge, en in dit genre ongehoorde entree (in maat 23) van de eerste trompet, met een stralende zelfstandige vijfde stem in de fuga. De vrije voortzetting van de trompetsolo vormt de brug naar een tweede thema-expositie, van boven naar beneden: S, A, T, B; in zijn tweede optreden buigt het thema in de vierde maat omhoog in plaats van omlaag. Nu meldt zich de voltallige koper- plus paukensectie in m. 59 ter ondersteuning van een nieuwe sopraaninzet, die nu homofoon door de andere stemmen wordt begeleid. Ook strijkers en hobo's permitteren zich gaandeweg grotere vrijheden t.o.v. de fugatische polyfonie, zodat dit openingskoor toch nog in moderne, concertant-barokke stijl eindigt.
De luisteraar zal in dit koor het Patrem omnipotentem herkennen, ‘het tweede Credo' uit de Hohe Messe (BWV 232) van 1748/'49, waarvan de woorden eveneens naar Gods almacht verwijzen; Patrem omnipotentem is echter geen parodie van dit openingskoor, maar van een nog ouder, voor ons verloren gegaan origineel, want Bachs op dit punt vlekkeloze manuscript van 1729 suggereert dat hij toen al een bestaand stuk kopieerde. In de latere bewerking daarvan voor de Hohe Messe voegt hij zes aan de tenorinzet voorafgaande maten toe, waarin het thema in de bas ligt en de overige stemmen met homofoon gescandeerde akkoorden Credo in unum Deum de relatie met het voorafgaande leggen.
2. Aria (T)
tenor, solo viool 1/2, continuo
Herr, so weit die Wolken gehen, | Heer, zo ver als de wolken gaan, |
gehet deines Namens Ruhm. | gaat ook de roem van uw naam. |
Alles, was die Lippen rührt, | Alles wat de lippen beweegt, |
alles, was noch Odem führt, | alles wat nog adem heeft, |
wird dich in der Macht erhöhen. | zal u in uw macht verhogen. |
Zonder tussenkomst van een recitatief bezingt de tenor in aria (2) dezelfde gedachte als die van (1). Hoewel de partituur de twee soloinstrumenten niet specificeert, wijst de omvang (ambitus) van beide partijen (bijna drie octaven) en de aan andere aria's voor twee violen herinnerende stemvoering op twee violen. De ‘wijdlopigheid' van de instrumentale solopartijen en de frequente octaafsprongen (‘over alles') illustreren Gods almacht; in de snelle figuraties van de beide violen en hun canonische stemvoering ziet Schweitzer de elkaar najagende Wolken. De tenor begint met een radicale vereenvoudiging van het violenthema, maar neemt belangrijke figuren daaruit over in melisma's op gehen (m. 20) en erhöhen (m. 37). Reeds in het tweede deel van hun inleidende ritornel (m. 8) spelen beide strijkers een motief van gebroken akkoorden, dat hun begeleiding van het middendeel zal domineren. Zelfs het continuo bedient zich daarbij van de jachtige motieven. Ondanks de serieuze, polyfone schrijfwijze ademt dit kwartet een opgewekte, concertante luchtigheid. In het B-deel worden de drie regels tekst zonder verdere herhalingen viermaal verwerkt; dan volgt een gevarieerde reprise van de A-tekst en tenslotte de herhaling van het inleidende ritornel.
3. Recitatief (A)
alt, continuo
Du süßer Jesus-Name du, | O Jezus, zoete naam, |
in dir ist meine Ruh, | in u is mijn rust, |
du bist mein Trost auf Erden, | u bent mijn troost op aarde, |
wie kann denn mir | hoe kan ik dan vrezen |
im Kreuze bange werden? | als ik mijn kruis draag? |
Du bist mein festes Schloß und mein Panier, | U bent mijn vaste burcht en mijn banier, |
da lauf ich hin, | daar snel ik heen |
wenn ich verfolget bin. | als ik word achtervolgd. |
Du bist mein Leben und mein Licht, | U bent mijn leven en mijn licht, |
mein Ehre, meine Zuversicht, | mijn eer, mijn betrouwen, |
mein Beistand in Gefahr | mijn hulp in gevaar |
und mein Geschenk zum neuen Jahr. | en mijn geschenk voor het nieuwe jaar. |
In het bezonken recitatief (3) van de alt, representant van de devote gelovige, valt voor het eerst Jezus' naam; slechts door continuo begeleid (secco) benoemt de alt alles wat Jezus voor haar/hem betekent. Zijn groeiende overtuigingskracht wordt door de toonsoortontwikkeling gesteund: van een intiem fis-klein naar het extraverte D-groot. Een ‘Frygisch' slot (m. 5) fungeert als muzikaal equivalent van een retorische vraag, terwijl het dreigende verfolget met een onaangenaam ‘verminderd-septiemakkoord', het Barabbam-akkoord, wordt gekleurd. Tenslotte legt de alt ook het verband met het feest van de dag: Jezus als nieuwjaarsgeschenk.
4. Aria (S)
sopraan, solo viool 1, continuo
Jesus soll mein erstes Wort | Jezus moet mijn eerste woord zijn |
in dem neuen Jahre heißen. | in het nieuwe jaar. |
Fort und fort | Voortdurend |
lacht sein Nam in meinem Munde, | lacht zijn naam in mijn mond, |
und in meiner letzten Stunde | en in mijn laatste uur |
ist Jesus auch mein letztes Wort. | is Jezus ook mijn laatste woord. |
Ook de sopraan, in haar gracieuze aria (4), begroet Jezus aan het begin van het nieuwe jaar en neemt zich voor zijn naam tot in het uur van haar dood op haar lippen te houden. Ze wordt begeleid door continuo en een briljante vioolsolo, virtuozer dan de vioolpartijen in aria (2), wat een reden zou kunnen zijn die partijen, terwille van de afwisseling, aan strijkersgroepen toe te wijzen. De op en neer golvende vioolsolo die voortdurend de gehele toonruimte doorkruist lijkt - evenals in (2) - het beeld van eeuwig en overal waaiende winden te willen oproepen, hoewel daar in de tekst geen sprake van is. Maar dat is niet toevallig. De aria is namelijk een parodie van een oorspronkelijk door Bach op een andere tekst gecomponeerd stuk: deel (9) uit de seculiere cantate Zerreißet, zersprenget, zertrümmert die Gruft (BWV 205, ook wel Der zufriedengestellte Aeolus), die op 3 augustus 1725 door studenten werd uitgevoerd ter gelegenheid van de naamdag van de populaire Leipziger hoogleraar August Friedrich Müller. De toenmalige tekstdichter, eveneens Picander, koos voor dit Dramma per musica een klassieke setting, waarbij Pallas Athene (sopraan), de godin van de wijsheid en de academia, in aria (9) de windenkoning Aeolus en de westenwind Zephyrus bezweert om de herfstwinden nog even op te schorten vanwege Müllers feest. Muziek als expressie van het genot van zoet-geurende westenwinden wordt aldus uitdrukking van vreugde over Jezus' niet-aflatende bijstand.
Een met deze vioolsolo vergelijkbare solo van de violoncello piccolo in BWV 41/4 suggereert een interpretatie die wat dichter bij de tekst blijft. Daar symboliseert deze solo, die een nog veel grotere toonruimte overspant, de alomvattendeheid van Jezus, daar aangeduid met de chiffre 'Alpha und Omega' en de woorden Anfang und Ende, vergelijkbaar met erstes c.q. letztes Wort in de onderhavige ariatekst.
Toen Picander zijn cantatejaargang schreef, was hij uiteraard onkundig van Bachs latere keuze zijn cantatetekst te zetten op reeds bestaande muziek voor een veel uitgebreidere tekst; dus moest Bach de muziek voor negen regels Aeolustekst vullen met slechts zes cantate regels, met afwijkend metrum en rijmschema. Hij doet dit (o.m.) door de tweedelige structuur (A-B) met tien extra maten op dezelfde thematiek uit te breiden tot een driedelige (A-B-A). Van specifieke woordschildering kan nu geen sprake meer zijn en oude betekenissen komen in de lucht te hangen: een lange noot op Kühlen verliest zijn functie op Jahre, zoals de langzame stijging naar Höhen het woord Jesus niet verheldert en de herhaalde aanroep Großer König weinig zin heeft op fort und fort. Ook het contrast dat Picanders tekst aanreikt tussen erstes en letztes Wort en nieuwjaar/laatste uur gaat verloren nu de sfeer van begin tot einde welgemoed en optimistisch blijft.
5. Recitatief (B)
bas, hobo 1/2, continuo
Und da du, Herr, gesagt: | En omdat u, Heer, hebt gezegd: |
Bittet nur in meinem Namen, | Bid alleen in mijn naam, |
so ist alles Ja! und Amen! | is alles Ja en Amen! |
So flehen wir, | Daarom smeken wij u, |
du Heiland aller Welt, zu dir: | o Heiland van alle mensen: |
Verstoß uns ferner nicht, | Verstoot ons ook nu niet, |
behüt uns dieses Jahr | behoed ons dit jaar |
für Feuer, Pest und Kriegsgefahr! | voor brand, pest en oorlogsgevaar! |
Laß uns dein Wort, das helle Licht, | Laat uw woord, het heldere licht, |
noch rein und lauter brennen; | nog zuiver en helder voor ons branden; |
gib unsrer Obrigkeit | geef onze overheid |
und dem gesamten Lande | en het hele land |
dein Heil des Segens zu erkennen; | uw heil en zegen te zien; |
gib allezeit | geef altijd |
Glück und Heil zu allem Stande. | geluk en heil voor alle standen. |
Wir bitten, Herr, in deinem Namen, | Wij bidden, Heer, in uw naam, |
sprich: ja! darzu, sprich: Amen, amen! | zeg daar Ja op, zeg Amen, amen! |
Het complexe recitatief (5) is toebedeeld aan de bas, de gebruikelijke Vox Christi, omdat de kern ervan, na vijf inleidende woorden, een vrij geparafraseerd Christuscitaat vormt: 'bid in mijn naam en u zal gegeven worden' (Joh.14: 14). Na een slechts door een enkel continuoakkoord (secco) gesteund begin wordt het Christuswoord als arioso uitgevoerd, met actieve ritmische begeleiding in 3/8-maat, op basis van een terugkerend (ostinaat) motief dat het woord Bittet imiteert. De daarop volgende bede, namens alle gelovigen (wir, uns) gaat weer als vrij recitatief, maar nu accompagnato, harmonisch begeleid door lange liggende akkoorden van de beide hobo's; de opgesomde dreigingen, Feuer, Pest en Kriegsgefahr klinken op wrange verminderd-septiemakkoorden. Ook ontbreken geen zegenwensen jegens de overheid, die door leden van het gemeentebestuur ongetwijfeld in de dienst vertegenwoordigd zal zijn geweest. Wanneer de tekst tenslotte, in een vierde en laatste episode, aan Jezus' toezegging herinnert, intensiveren de hobo's hun begeleiding tot een arioso, met ritmisch-insisterende achtste noten.
6. Koraal
tutti gefigureerd
Laß uns das Jahr vollbringen | Laat ons het jaar volbrengen |
zu Lob dem Namen dein, | tot eer van uw naam, |
daß wir demselben singen | zodat wij die naam toezingen |
in der Christen Gemein. | in de gemeente van christenen. |
Wollst uns das Leben fristen | Wil ons leven verlengen |
durch dein allmächtig Hand, | door uw almachtige hand, |
erhalt dein liebe Christen | bewaar uw lieve christenen |
und unser Vaterland! | en ons vaderland! |
Dein Segen zu uns wende, | Stuur ons uw zegen, |
gib Fried an allem Ende, | geef vrede in alle uithoeken, |
gib unverfälscht im Lande | geef in het land onvervalst |
dein seligmachend Wort, | uw zaligmakende woord, |
die Teufel mach zuschanden | maak de duivel te schande, |
hier und an allem Ort! | hier en op elke plaats! |
De cantate besluit (6) met een feestelijke zetting van het nieuwjaarskoraal Jesu, nun sei gepreiset, een lied van de voormalige Thomascantor (1531-1536) Johannes Herman (1515-1593). Zoals gebruikelijk verdubbelen strijkers en houtblazers de koorstemmen; de trompetten en pauken interveniëren na elke twee regels van het Aufgesang (r. 1-8) en aan het slot van het Abgesang (r. 9-14) met luidruchtig schetterende fanfares. Een verdere bijzonderheid: het Aufgesang staat in een 4/4-maat, het Abgesang in een dansante 3/4-maat. Wanneer tenslotte, zoals blijkbaar een Leipziger gewoonte was, de laatste regels van dit toch al lange koraal (veertien regels) nog eens worden herhaald op de muziek van de eerste, gebeurt dat weer in 4/4-maat.
Bach kopieert de muziek van dit slotkoraal, getransponeerd van C- naar D-groot, uit cantate 41, eveneens een nieuwjaarscantate, uit 1725, maar hij noteert niet welke tekst hij daarbij gezongen wil hebben. Daarom kiest de oude, negentiende-eeuwse Bachausgabe voor hetzelfde couplet als in BWV 41, het derde, Dein ist allein die Ehre. Pas uit Picanders naderhand opgedoken publicatie bleek dat hem couplet 2 voor ogen stond, Lass uns das Jahr vollbringen. Die tekst wordt nu dus gevolgd door de nieuwe Bachausgabe. (Hier vindt u de nieuwe koorpartituur.)
t e k s t v e r g e l ij k i n g (d e e l 4) | |
BWV 205/9 | BWV 171/4 |
Angenehmer Zephyrus, angenehmer Zephyrus, dein von Bisam reicher Kuß und dein lauschend Kühlen soll auf meinen Höhen spielen. Großer König, großer König Aeolus, sage doch dem Zephyrus, daß sein bisamreicher Kuß und sein lauschend Kühlen soll auf meinen Höhen spielen. | Jesus soll mein erstes Wort in dem neuen Jahre heißen. Jesus soll mein erstes Wort in dem neuen Jahre heißen. in dem neuen Jahre heißen. Fort und fort lacht sein Nam in meinem Munde und in meiner letzten Stunde ist Jesus auch mein letztes Wort. Jesus soll mein erstes Wort In dem neuen Jahre heißen. |