Johann Sebastian Bach
Ihr menschen, rühmet Gottes Liebe (BWV 167)
Geschreven voor St Jan (Johannistag 24/6)
Voor het eerst uitgevoerd: 24 jun 1723
Solisten SATB koor SATB orkest str ob obcacc trp cont
Totaal 5 delen, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Cantate 167 is van een bescheiden omvang: ze omvat slechts vijf delen en er is geen openingskoor; slechts het slotkoraal doet beroep op tenminste vier zangers. Bachs oeuvre omvat wel meer zulke ‘solisten'-cantates; wat hier opvalt is dat de bescheiden BWV 167 werd geschreven voor een feestdag, het feest van Johannes de Doper (St. Jan) op donderdag 24 juni 1723, dat wil zeggen in de eerste maand van Bachs werkzaamheid te Leipzig, waarin hij stevig uitpakt met grote, tot veertiendelige cantates (BWV 75 en 76), waarschijnlijk al tevoren in Köthen gecomponeerd, of met twee kleinere cantates, uit te voeren voor en na de preek. Wilde hij zijn koor op deze extra ‘zondag' ontzien? Of werd deze korte cantate wellicht vóór de preek uitgevoerd en een onbekende andere erna? Of wist hij nog niet wat er op deze feestdag van hem werd verwacht, want zijn volgende St-Janscantates (BWV 7 en 30) zijn veel uitgebreider? Hoe dan ook: deze weinig uitgevoerde cantate is muzikaal zeer de moeite waard en getuigt opnieuw van een oeverloze creativiteit.
De evangelielezing voor het St.-Jansfeest (Lucas 1: 57-80) behandelt de geboorte van Johannes de Doper, de wegbereider van Christus die, als ‘laatste profeet', de langverwachte komst van de Messias aankondigt en Jezus bij diens doop in de Jordaan als zodanig identificeert. Johannes wordt geacht een halfjaar vóór Jezus te zijn geboren (24 juni, zomerzonnewende). Zijn moeder, de bejaarde Elisabeth, was een tante van Jezus' moeder Maria; zij bleef tot op hoge leeftijd kinderloos. Als haar echtgenoot Zacharias van een engel verneemt dat zij alsnog zwanger wordt, wordt hij wegens zijn ongeloof 'met stomheid geslagen' (‘Ein stummer Zacharias', deel (4)); pas wanneer hij na Johannes' geboorte schriftelijk heeft bevestigd 'zijn naam is Johannes' krijgt hij zijn stem terug en heft hij de 'lofzang van Zacharias' aan, het latere Benedictus, één van de drie nieuwtestamentische lofliederen, naast die van Maria (Magnificat) en Simeon (Mit Fried und Freud fahr ich dahin). Zacharias' loflied bepaalt het karakter van de cantate, als één grote lofzang.
1. Aria (T)
tenor, strijkers, continuo
Ihr Menschen, rühmet Gottes Liebe | O mensen, roem Gods liefde |
und preiset seine Gütigkeit! | en prijs zijn goedheid! |
Lobt ihn aus reinem Herzenstriebe, | Loof hem vanuit een zuivere drang van het hart |
daß er uns zu bestimmter Zeit | omdat hij voor ons op zijn tijd |
das Horn des Heils, den Weg zum Leben | de hoorn van het heil, de weg naar het leven |
an Jesu, seinem Sohn, gegeben. | aan Jezus, zijn Zoon heeft gegeven. |
De cantate opent met een aria (1) voor de tenor, die Gods goedgunstigheid prijst. Hij wordt begeleid door de verzadigde klank van het vierstemmige strijkersensemble. De rustig stromende 12/8 maat van een pastorale zorgt voor een sfeer van bezonken dankbaarheid. De tenor deelt zijn thematiek met die van de strijkers en werkt die uit tot in lange coloraturen op preiset. Aan de begeleiding valt op dat de eerste vioolpartij nu en dan (m. 17, 52) de aanwijzingen solo en tutti bevat, een indicatie dat in elk geval Bachs strijkerspartijen (in tegenstelling tot die van de zangers!) meervoudig bezet waren.
De woorden Horn des Heils zijn geciteerd uit Zacharias' lofzang. Het woord Horn verwijst hier niet naar een ‘hoorn des overvloeds', een ‘hoorn vol heil', maar staat in het bijbelse spraakgebruik symbool voor kracht en moed, afgeleid van de functie die de horens hebben bij wilde dieren: een reddende kracht. Bach zal in elk geval geweten hebben dat hier geen muziekinstrument is bedoeld, maar kan het niet laten daarnaar te verwijzen (m. 37): de tenor zingt op deze woorden drie sprongen als klaroensignalen, terwijl de tweede en de altviolen, die overigens met vloeiende lijnen begeleiden, hier een repeterende reeks akkoorden produceren, een karakteristieke koperblazersfiguur, die herinnert aan de hoornpartijen in het eerste Brandenburgs Concert.
2. Recitatief (A)
alt, continuo
Gelobet sei der Herr Gott Israel, | Geloofd zij de God van Israël, |
der sich in Gnaden zu uns wendet | die zich genadig naar ons toe keert |
und seinen Sohn | en zijn Zoon |
vom hohen Himmelsthron | vanaf de hoge hemeltroon |
zum Welterlöser sendet. | naar de wereld stuurt om die te verlossen. |
Erst stellte sich Johannes ein | Eerst verscheen Johannes, |
und mußte Weg und Bahn | die de weg en het pad |
dem Heiland zubereiten, | voor de Heiland gereed moest maken, |
hierauf kam Jesus selber an, | daarna kwam Jezus zelf, |
die armen Menschenkinder | om de arme mensenkinderen |
und die verlornen Sünder | en de verloren zondaars |
mit Gnad und Liebe zu erfreun | met genade en liefde te verblijden |
und sie zum Himmelreich in wahrer Buß zu leiten. | en hen in ware boete naar het hemelrijk te leiden. |
Gebruikmakend, opnieuw, van een Zachariascitaat, Gelobet sei der Herr Gott Israel (Lucas 1: 68) motiveert de alt in recitatief (2) het voorafgaande danklied van de tenor, en verklaart h/zij de relatie tussen Jezus en Johannes. Jezus' doelgroep, armen Menschenkinder en verlornen Sünder worden met dissonante verminderd-septiemakkoorden aangewezen, maar ter illustratie van zijn missie gaat het slechts door continuo begeleide recitatief over in een arioso (adagio), met een lieflijk wiegend motief in de cello, dat iedere tel wordt herhaald (ostinato). Maar die vredige sfeer van het Himmelreich gaat wel gepaard met exotische harmonische wendingen en een stemvoering die alle barokke regels tart, een muzikale doolhof waarin een commentator (Gojowy, Leipziger Bach Studien 1975) 'zich verdwaald voelt in een atonale twaalftoonscompositie'. Het Himmelreich? Een andere wereld!
3. Aria / Duet (S, A)
sopraan, alt, hobo da caccia, continuo
Gottes Wort, das trüget nicht, | Gods woord bedriegt niet, |
es geschicht, was er verspricht. | wat hij belooft, gebeurt. |
Was er in dem Paradies | Wat hij in het paradijs |
und vor so viel hundert Jahren | en zoveel honderden jaren geleden |
denen Vätern schon verhieß, | al aan de vaderen beloofde |
haben wir gottlob erfahren. | hebben wij, godlof, ervaren. |
Centrum van de cantate en theologische hoofdschotel vormt het lange duet (3) voor sopraan en alt: God houdt woord, en wat dat inhoudt zal in het daarop volgende recitatief worden uitgelegd.
Continuo en een hobo da caccia vullen het vocale duet aan tot een kwartet. De aria heeft een da-capostructuur (A-B-A). In het hoofddeel (A) declameren alt en sopraan het Gottes Wort, das trüget nicht parallel, als uit één mond, bij Es geschicht was er verspricht echter volgen zij elkaar in canon, met dezelfde dwingende regelmaat waarmee het gebeuren de belofte volgt. Ook het continuo onderstreept met indringende toonherhalingen Gods betrouwbaarheid. In het middendeel (B, m. 58) is deze volgorde moderne homofonie - ouderwetse polyfonie omgekeerd. Eerst gaan de twee zangers weer in strenge canon bij Gods lang geleden (im Paradies) gedane belofte, een verwijzing die wordt geaccentueerd met een tempoversnelling en een maatwisseling, van 3/4 naar 4/4. Melisma's op zéér veel noten illustreren het grote aantal jaren (so viel hundert Jahren). Hobo en continuo herhalen beurtelings nog enkele malen de themakop Was er in dem Paradies. Vervolgens zingen alt en sopraan weer homofoon Gods lof, in eindeloze terts- en sextparallellen en in de oorspronkelijke 4/4-maat, terwijl het continuo in elke maat een keer het vrolijke figura-cortaritme verwerkt. Waarna het A-deel ongewijzigd wordt hernomen.
4. Recitatief (B)
bas, continuo
Des Weibes Samen kam, | Het zaad van de vrouw kwam |
nachdem die Zeit erfüllet; | toen de tijd vervuld was; |
der Segen, den Gott Abraham, | de zegen die God had beloofd |
dem Glaubensheld, versprochen, | aan Abraham, de held van het geloof, |
ist wie der Glanz der Sonne angebrochen, | is aangebroken zoals de glans van de zon, |
und unser Kummer ist gestillet. | en ons verdriet is gestild. |
Ein stummer Zacharias preist | Een stomme Zacharias prijst |
mit lauter Stimme Gott | God met luider stem |
vor seine Wundertat, | voor het wonder |
die er dem Volk erzeiget hat. | dat hij voor het volk heeft verricht. |
Bedenkt, ihr Christen, auch, | Ook jullie, christenen, bedenk |
was Gott an euch getan, | wat God aan jullie heeft gedaan, |
und stimmet ihm ein Loblied an! | en hef voor hem een loflied aan! |
Deel (4), het tweede recitatief, wordt, evenals het eerste, slechts door continuo begeleid en eindigt ook met een ritmisch arioso. De bas is de vocale solist; als hij al niet als Vox Christi optreedt, dan toch wel als een predikant of leermeester, die in dit geval de inhoud van Gods toezeggingen toelicht. De woorden Des Weibes Samen gelden als een synoniem voor de Messias, de verlosser. Ze werden in het eerste bijbelboek Genesis door God gesproken tot de slang die Eva had weten te verleiden, wat haar op een verbanning uit het paradijs kwam te staan. Maar, aldus God toen, des Weibes Samen, een nakomeling van deze vrouw zal jou, slang, ooit verslaan, 'de kop vermorzelen'.
Nu de vervulling van deze belofte ophanden is, vraagt de bas de christenen met Zacharias' loflied in te stemmen, en met zijn noten suggereert hij zelfs op welke melodie dat moet gebeuren.
5. Koraal
tutti gefigureerd
Sei Lob und Preis mit Ehren, | Lof, prijs en eer |
Gott Vater, Sohn, Heiliger Geist! | zij God, Vader, Zoon en Heilige Geest! |
Der woll in uns vermehren, | Die wil in ons vermeerderen |
was er uns aus Genaden verheißt, | wat hij ons uit genade heeft beloofd, |
daß wir ihm fest vertrauen, | zodat wij vast op hem vertrouwen, |
gänzlich verlassen auf ihn, | ons volkomen op hem verlaten, |
von Herzen auf ihn bauen, | van harte op hem bouwen, |
daß unsr Herz, Mut und Sinn | zodat ons hart, ons gemoed en onze geest |
ihm festiglich anhangen; | stevig aan hem vasthouden; |
darauf singn wir zur Stund: | daarop zingen wij op dit uur: |
Amen, wir werdens erlangen, | Amen, wij zullen het verkrijgen, |
gläubn wir aus Herzens Grund. | dat geloven wij uit de grond van ons hart. |
Op de aan het slot van (4) aangekondigde melodie klinkt tenslotte als slotkoraal (5) het vijfde, later toegevoegde vers van Johann Gramanns Nun lob, mein' Seel', den Herren (Königsberg, 1549). De vocale zetting zou in principe gewoon, als één blok met colla parte ondersteunende instrumenten gezongen kunnen worden (handig voor de koorrepetitie), al valt de polyfone harmonisering, met in de onderstemmen veel doorlopende horizontale lijnen en minder verticale akkoorden, wel op. Maar Bach verdeelt de twaalf regels van het koraal in acht blokken van één of twee regels, die worden gescheiden door en omlijst met een zelfstandige concertante orkestpartij: een onophoudelijke feestelijke stroom zestienden van unisono spelende hobo en eerste violen boven een lopende bas en overige strijkers. De sopraanpartij wordt versterkt door een clarino; dat zou een schuiftrompet (tromba da tirarsi) kunnen zijn of een octaverende, in zijn clarinoregister spelende natuurtrompet.
Zodanig gefigureerde slotkoralen behoorden tot Bachs gewoonten in zijn eerste weken te Leipzig. Ze besloten zijn sollicitatiecantates eerder dat jaar (BWV 22 en 23, op 7 februari) en zijn lange Antrittskantaten (BWV 75 en 76 op 30 mei en 6 juni), vervolgens BWV 24, en acht dagen later (2 juli) zal hij een reeds bestaande cantate voorzien van het beroemdste voorbeeld: het slotkoraal van BWV 147, Jesu, bleibet meine Freude, dat pas bekendheid kreeg uit de twintigste-eeuwse pianobewerking van Myra Hess: 'Jesu joy of man's desiring'. Maar in de loop van juli stopt hij met deze arbeidsintensieve gewoonte.