naar de bespreking van BWV 160
Ich weiß, daß mein Erlöser lebt (BWV 160)
Georg Philipp Telemann
1. Aria (T) | |
---|---|
Ich weiß, daß mein Erlöser lebt, | Ik weet dat mijn verlosser leeft, |
er lebt und mir zur Freude. | hij leeft, en tot vreugde van mij. |
Laß sein, daß ich im Leide, | Ook al moet ik op de wereld |
in Arbeit, Müh und Plage | vele uren van mijn dagen |
viel Stunden meiner Tage | in lijden, werk, moeite en kwelling |
muß auf der Welt verschmerzen; | doorbrengen; |
blüht doch der Trost im Herzen. | toch bloeit de troost in mijn hart. |
2. Recitatief (T) | |
Er lebt und ist von Todten auferstanden! | Hij leeft en is uit de dood opgestaan! |
Hierauf beruht der Grund, der als ein Fels | Dat is de grond, die als een rots |
den festen Glauben trägt | het vaste geloof draagt |
zur Hoffnung meiner Seligkeit. | dat ik op mijn zaligheid mag hopen. |
Bejammert' ich im Garten seine Banden, | Terwijl ik in de hof weende om zijn boeien |
die ihm der Feinde Gift und Neid | waarin het gif en de nijd van zijn vijanden |
durch den Verräther angelegt; | hem met behulp van de verrader hadden geslagen; |
ward auch mein Herze wund, | terwijl ook mijn hart bloedde |
da man ihm so viel Wunden mit scharfen Geißeln schmiß; | toen scherpe gesels hem zoveel wonden toebrachten; |
hab ich so manchen Stich mit Ach und Weh’ empfunden, | terwijl ik zo met ach en wee veel steken voelde |
da man sein Haupt mit Dornen stach | toen men zijn hoofd met doornen stak |
und jämmerlich zerriß; | en jammerlijk verwondde; |
folgt' ich halbtot bis Golgatha ihm nach, | terwijl ik hem halfdood volgde naar Golgotha |
da er die Last und Schmach des Kreuzes selber trug | toen hij de last en de smaad van het kruis zelf droeg |
und ihn die Grausamkeit an solches schlug; | en de wreedheid hem aan dat kruis sloeg; |
war meine Seele voll Bekümmernis, | terwijl mijn ziel vol verdriet was |
als man den Leib zu Grabe brachte | toen men zijn lichaam naar het graf bracht |
und aller Traurigkeit ein traurig Ende machte, | en aan alle droefheid een treurig eind maakte, |
so mußten doch bei seinem Blutvergießen | moesten er, toen hij zijn bloed vergoot, |
aus mir zugleich auch Freudentränen fließen, | toch tranen van vreugde bij mij vloeien, |
Weil er durch seinen Tod | omdat hij door zijn dood |
die Schulden meiner Not | voor de schulden van mijn nood |
an meiner Stelle wollen büßen. | in mijn plaats heeft willen boeten. |
Allein ich wäre schlecht getrost't | Maar mijn troost zou schamel zijn |
und gar nicht ganz erlöst, | en mijn verlossing niet volledig |
wenn er nicht wär aus eigner Kraft erstanden. | als hij niet uit eigen kracht was opgestaan. |
Nun aber ist der Trost vorhanden, | Nu echter is de troost aanwezig |
und der bestehe fest, | en die bevestigt |
daß auch der letzte Scherf für mich bezahlet sei, | dat ook de laatste scherf voor mij is betaald |
und das Gesetz an mir nichts mehr zu fordern habe; | en de wet niets meer van mij kan eisen; |
denn heute läßt Gott meinen Bürgen | want heden laat God mijn borg |
aus dem Grabe, als aus dem Schuldturm, wieder frei. | weer vrij uit het graf en uit de gevangenis. |
3. Aria (T) | |
Gott Lob, daß mein Erlöser lebt, | Godlof, mijn verlosser leeft, |
er lebt, so wird sein Leben | hij leeft, en zijn leven |
im Tode mir gegeben. | wordt mij in de dood gegeven. |
Drum will ich freudig sterben, | Daarom zal ik verheugd sterven |
die Freude dort zu erben, | om daarginds de vreugde te erven |
die mir im Engel-Orden | die mij in de engelenorde |
von ihm vermachet worden. | door hem is vermaakt. |
4. Recitatief (T) | |
So biet ich allen Teufeln Trutz! | Dus bied ik alle duivels het hoofd! |
Mein Held, mein Jesus ist mein Schutz. | Mijn held, mijn Jezus is mijn beschermer. |
Der Glaube wird mir nimmer zu Schanden. | Mijn geloof laat mij nooit in de steek. |
Soll ich verloren gebn? | Moet ik het opgeven? |
So ist auch Christus nicht erstanden! | Dan is ook Christus niet opgestaan! |
Er aber lebt, so muß ich auch | Maar hij leeft, dus moet ik ook |
durch ihn zum Leben auferstehn | door hem opstaan en levend worden |
und in sein Reich der Ruh und Ehre ziehn. | en naar zijn rijk van rust en eer gaan. |
5. Aria (T) | |
Nun, ich halte mich bereit: | Welnu, ik ben bereid |
meines Leibes Sterblichkeit | om de sterfelijkheid van mijn lichaam |
auf der Erden abzulegen. | op aarde af te leggen. |
Kommt, ihr Engel, kommt entgegen, | Kom, engelen, kom mij tegemoet, |
traget meine Seele hin, | neem mijn ziel mee |
daß ich bald bei Jesus bin! | zodat ik weldra bij Jezus ben! |
Ach, wie herzlich wünsch ich mir: | Ach, hoe vurig wens ik: |
wär ich heute noch bei dir! | was ik vandaag nog maar bij u! |
Libretto: Erdmann Neumeister |
Kale tekst origineel
1. Aria (T)
Ich weiß, daß mein Erlöser lebt,
er lebt und mir zur Freude.
Laß sein, daß ich im Leide,
in Arbeit, Müh und Plage
viel Stunden meiner Tage
muß auf der Welt verschmerzen;
blüht doch der Trost im Herzen.
2. Recitatief (T)
Er lebt und ist von Todten auferstanden!
Hierauf beruht der Grund, der als ein Fels
den festen Glauben trägt
zur Hoffnung meiner Seligkeit.
Bejammert' ich im Garten seine Banden,
die ihm der Feinde Gift und Neid
durch den Verräther angelegt;
ward auch mein Herze wund,
da man ihm so viel Wunden mit scharfen Geißeln schmiß;
hab ich so manchen Stich mit Ach und Weh’ empfunden,
da man sein Haupt mit Dornen stach
und jämmerlich zerriß;
folgt' ich halbtot bis Golgatha ihm nach,
da er die Last und Schmach des Kreuzes selber trug
und ihn die Grausamkeit an solches schlug;
war meine Seele voll Bekümmernis,
als man den Leib zu Grabe brachte
und aller Traurigkeit ein traurig Ende machte,
so mußten doch bei seinem Blutvergießen
aus mir zugleich auch Freudentränen fließen,
Weil er durch seinen Tod
die Schulden meiner Not
an meiner Stelle wollen büßen.
Allein ich wäre schlecht getrost't
und gar nicht ganz erlöst,
wenn er nicht wär aus eigner Kraft erstanden.
Nun aber ist der Trost vorhanden,
und der bestehe fest,
daß auch der letzte Scherf für mich bezahlet sei,
und das Gesetz an mir nichts mehr zu fordern habe;
denn heute läßt Gott meinen Bürgen
aus dem Grabe, als aus dem Schuldturm, wieder frei.
3. Aria (T)
Gott Lob, daß mein Erlöser lebt,
er lebt, so wird sein Leben
im Tode mir gegeben.
Drum will ich freudig sterben,
die Freude dort zu erben,
die mir im Engel-Orden
von ihm vermachet worden.
4. Recitatief (T)
So biet ich allen Teufeln Trutz!
Mein Held, mein Jesus ist mein Schutz.
Der Glaube wird mir nimmer zu Schanden.
Soll ich verloren gebn?
So ist auch Christus nicht erstanden!
Er aber lebt, so muß ich auch
durch ihn zum Leben auferstehn
und in sein Reich der Ruh und Ehre ziehn.
5. Aria (T)
Nun, ich halte mich bereit:
meines Leibes Sterblichkeit
auf der Erden abzulegen.
Kommt, ihr Engel, kommt entgegen,
traget meine Seele hin,
daß ich bald bei Jesus bin!
Ach, wie herzlich wünsch ich mir:
wär ich heute noch bei dir!
Libretto: Erdmann Neumeister
Kale tekst Nederlandse vertaling
1. Aria (T)
Ik weet dat mijn verlosser leeft,
hij leeft, en tot vreugde van mij.
Ook al moet ik op de wereld
vele uren van mijn dagen
in lijden, werk, moeite en kwelling
doorbrengen;
toch bloeit de troost in mijn hart.
2. Recitatief (T)
Hij leeft en is uit de dood opgestaan!
Dat is de grond, die als een rots
het vaste geloof draagt
dat ik op mijn zaligheid mag hopen.
Terwijl ik in de hof weende om zijn boeien
waarin het gif en de nijd van zijn vijanden
hem met behulp van de verrader hadden geslagen;
terwijl ook mijn hart bloedde
toen scherpe gesels hem zoveel wonden toebrachten;
terwijl ik zo met ach en wee veel steken voelde
toen men zijn hoofd met doornen stak
en jammerlijk verwondde;
terwijl ik hem halfdood volgde naar Golgotha
toen hij de last en de smaad van het kruis zelf droeg
en de wreedheid hem aan dat kruis sloeg;
terwijl mijn ziel vol verdriet was
toen men zijn lichaam naar het graf bracht
en aan alle droefheid een treurig eind maakte,
moesten er, toen hij zijn bloed vergoot,
toch tranen van vreugde bij mij vloeien,
omdat hij door zijn dood
voor de schulden van mijn nood
in mijn plaats heeft willen boeten.
Maar mijn troost zou schamel zijn
en mijn verlossing niet volledig
als hij niet uit eigen kracht was opgestaan.
Nu echter is de troost aanwezig
en die bevestigt
dat ook de laatste scherf voor mij is betaald
en de wet niets meer van mij kan eisen;
want heden laat God mijn borg
weer vrij uit het graf en uit de gevangenis.
3. Aria (T)
Godlof, mijn verlosser leeft,
hij leeft, en zijn leven
wordt mij in de dood gegeven.
Daarom zal ik verheugd sterven
om daarginds de vreugde te erven
die mij in de engelenorde
door hem is vermaakt.
4. Recitatief (T)
Dus bied ik alle duivels het hoofd!
Mijn held, mijn Jezus is mijn beschermer.
Mijn geloof laat mij nooit in de steek.
Moet ik het opgeven?
Dan is ook Christus niet opgestaan!
Maar hij leeft, dus moet ik ook
door hem opstaan en levend worden
en naar zijn rijk van rust en eer gaan.
5. Aria (T)
Welnu, ik ben bereid
om de sterfelijkheid van mijn lichaam
op aarde af te leggen.
Kom, engelen, kom mij tegemoet,
neem mijn ziel mee
zodat ik weldra bij Jezus ben!
Ach, hoe vurig wens ik:
was ik vandaag nog maar bij u!