Georg Philipp Telemann
Ich weiß, daß mein Erlöser lebt (BWV 160)
Geschreven voor Eerste Paasdag
Voor het eerst uitgevoerd: 1725?
Libretto: Erdmann Neumeister
Solisten T orkest vsolo v fgsolo cont
Totaal 5 delen
Deze cantate werd de afgelopen jaren nooit uitgevoerd
Bespreking
Deze solocantate voor tenor werd door de negentiende-eeuwse Bachgesellschaft aan Bach toegeschreven; hij is echter van Telemann, TVWV 1:877
1. Aria (T)
tenor, solo viool, solo fagot, continuo
Ich weiß, daß mein Erlöser lebt, | Ik weet dat mijn verlosser leeft, |
er lebt und mir zur Freude. | hij leeft, en tot vreugde van mij. |
Laß sein, daß ich im Leide, | Ook al moet ik op de wereld |
in Arbeit, Müh und Plage | vele uren van mijn dagen |
viel Stunden meiner Tage | in lijden, werk, moeite en kwelling |
muß auf der Welt verschmerzen; | doorbrengen; |
blüht doch der Trost im Herzen. | toch bloeit de troost in mijn hart. |
2. Recitatief (T)
tenor, continuo
Er lebt und ist von Todten auferstanden! | Hij leeft en is uit de dood opgestaan! |
Hierauf beruht der Grund, der als ein Fels | Dat is de grond, die als een rots |
den festen Glauben trägt | het vaste geloof draagt |
zur Hoffnung meiner Seligkeit. | dat ik op mijn zaligheid mag hopen. |
Bejammert' ich im Garten seine Banden, | Terwijl ik in de hof weende om zijn boeien |
die ihm der Feinde Gift und Neid | waarin het gif en de nijd van zijn vijanden |
durch den Verräther angelegt; | hem met behulp van de verrader hadden geslagen; |
ward auch mein Herze wund, | terwijl ook mijn hart bloedde |
da man ihm so viel Wunden mit scharfen Geißeln schmiß; | toen scherpe gesels hem zoveel wonden toebrachten; |
hab ich so manchen Stich mit Ach und Weh’ empfunden, | terwijl ik zo met ach en wee veel steken voelde |
da man sein Haupt mit Dornen stach | toen men zijn hoofd met doornen stak |
und jämmerlich zerriß; | en jammerlijk verwondde; |
folgt' ich halbtot bis Golgatha ihm nach, | terwijl ik hem halfdood volgde naar Golgotha |
da er die Last und Schmach des Kreuzes selber trug | toen hij de last en de smaad van het kruis zelf droeg |
und ihn die Grausamkeit an solches schlug; | en de wreedheid hem aan dat kruis sloeg; |
war meine Seele voll Bekümmernis, | terwijl mijn ziel vol verdriet was |
als man den Leib zu Grabe brachte | toen men zijn lichaam naar het graf bracht |
und aller Traurigkeit ein traurig Ende machte, | en aan alle droefheid een treurig eind maakte, |
so mußten doch bei seinem Blutvergießen | moesten er, toen hij zijn bloed vergoot, |
aus mir zugleich auch Freudentränen fließen, | toch tranen van vreugde bij mij vloeien, |
Weil er durch seinen Tod | omdat hij door zijn dood |
die Schulden meiner Not | voor de schulden van mijn nood |
an meiner Stelle wollen büßen. | in mijn plaats heeft willen boeten. |
Allein ich wäre schlecht getrost't | Maar mijn troost zou schamel zijn |
und gar nicht ganz erlöst, | en mijn verlossing niet volledig |
wenn er nicht wär aus eigner Kraft erstanden. | als hij niet uit eigen kracht was opgestaan. |
Nun aber ist der Trost vorhanden, | Nu echter is de troost aanwezig |
und der bestehe fest, | en die bevestigt |
daß auch der letzte Scherf für mich bezahlet sei, | dat ook de laatste scherf voor mij is betaald |
und das Gesetz an mir nichts mehr zu fordern habe; | en de wet niets meer van mij kan eisen; |
denn heute läßt Gott meinen Bürgen | want heden laat God mijn borg |
aus dem Grabe, als aus dem Schuldturm, wieder frei. | weer vrij uit het graf en uit de gevangenis. |
3. Aria (T)
tenor, viool, solo fagot, continuo
Gott Lob, daß mein Erlöser lebt, | Godlof, mijn verlosser leeft, |
er lebt, so wird sein Leben | hij leeft, en zijn leven |
im Tode mir gegeben. | wordt mij in de dood gegeven. |
Drum will ich freudig sterben, | Daarom zal ik verheugd sterven |
die Freude dort zu erben, | om daarginds de vreugde te erven |
die mir im Engel-Orden | die mij in de engelenorde |
von ihm vermachet worden. | door hem is vermaakt. |
4. Recitatief (T)
tenor, continuo
So biet ich allen Teufeln Trutz! | Dus bied ik alle duivels het hoofd! |
Mein Held, mein Jesus ist mein Schutz. | Mijn held, mijn Jezus is mijn beschermer. |
Der Glaube wird mir nimmer zu Schanden. | Mijn geloof laat mij nooit in de steek. |
Soll ich verloren gebn? | Moet ik het opgeven? |
So ist auch Christus nicht erstanden! | Dan is ook Christus niet opgestaan! |
Er aber lebt, so muß ich auch | Maar hij leeft, dus moet ik ook |
durch ihn zum Leben auferstehn | door hem opstaan en levend worden |
und in sein Reich der Ruh und Ehre ziehn. | en naar zijn rijk van rust en eer gaan. |
5. Aria (T)
tenor, viool, solo fagot, continuo
Nun, ich halte mich bereit: | Welnu, ik ben bereid |
meines Leibes Sterblichkeit | om de sterfelijkheid van mijn lichaam |
auf der Erden abzulegen. | op aarde af te leggen. |
Kommt, ihr Engel, kommt entgegen, | Kom, engelen, kom mij tegemoet, |
traget meine Seele hin, | neem mijn ziel mee |
daß ich bald bei Jesus bin! | zodat ik weldra bij Jezus ben! |
Ach, wie herzlich wünsch ich mir: | Ach, hoe vurig wens ik: |
wär ich heute noch bei dir! | was ik vandaag nog maar bij u! |